100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting alle basisboeknummers, de geo basisboek $10.69
Add to cart

Summary

Samenvatting alle basisboeknummers, de geo basisboek

 25 views  1 purchase
  • Course
  • Level
  • Book

Samenvatting van alle basisboeknummers van het basisboek van de geo.

Preview 4 out of 39  pages

  • Yes
  • April 21, 2021
  • 39
  • 2018/2019
  • Summary
  • Secondary school
  • 3
avatar-seller
Samenvattingen basisboeknummers

Hoofdstuk 1 Vaardigheden
B1 Wat is aardrijkskunde?
 Unieke planeet aarde → diverse natuur en cultuur.
● Grote verschillen tussen arm en rijk.
● Ak is het beschrijven en verklaren van de inrichting van gebieden.
 Ak= geografie (geo: aarde, grafie: beschrijven)

B2 Soorten aardrijkskunde
 Aardrijkskunde (of geografie) gaat over gebieden (of regio’s). Gebied/regio= stuk van het
aardoppervlak. Gebied= landschap.
● Natuurlandschap: niet door mensen veranderd. Fysische geografie bestudeert de manier
waarop een natuurlandschap door de natuur is gemaakt.
● Ingericht landschap: veranderd en ingericht door mensen. Sociale geografie bestudeert de
manier waarop mensen een landschap hebben ingericht.

B3 Beschrijven en verklaren
 Je kunt een gebied beschrijven en verklaren.
● Vragen bij beschrijven: wat en waar?
● Vraag bij verklaren: waarom?
Verband leggen tussen twee of meer dingen. Natuurlijke en menselijke factoren spelen een rol.

B4 Regio in beeld
 Aardrijkskundige onderwerpen zijn in twee groepen verdeeld: gebiedskenmerken en
bevolkingskenmerken.
● Met behulp van het schema ‘Regio in beeld’ krijg je al snel een eerste beeld van een gebied.
(figuur 1.6 blz 13)

B5 Gebiedskenmerken
 Om een gebied te beschrijven, zeg je iets over de ligging, de natuurlijke omgeving en het
ingerichte landschap.
● Absolute ligging geeft aan waar en gebied precies ligt. Relatieve ligging: de tijd, de kosten en
de moeite om andere gebieden te bereiken.
 De absolute ligging blijft altijd gelijk, maar de relatieve ligging kan veranderen.
● Bij de natuurlijke omgeving (fysisch milieu) gaat het om een beschrijving van klimaat,
natuurlandschap, reliëf en grond- en delfstoffen.
● Het ingerichte landschap kun je in beeld brengen door informatie te verzamelen over
bijvoorbeeld de bebouwing, het bodemgebruik of de infrastructuur.

B6 Bevolkingskenmerken
 Eigenschappen van de bevolking kan je in vier groepen indelen.
● Demografische kenmerken: de omvang, de groei en de veranderingen van de bevolking.
● Economische kenmerken gaan over de manier waarop mensen geld verdienen.
● Cultuur is alles wat je hebt aangeleerd.
● Bij politieke kenmerken zijn wetten en regels van groot belang.

,B7 Wisselen van schaalniveau
 Vijf schaalniveaus:
- Lokale schaal: plaatselijk
- Regionale schaal: landsdeel, provincie of streek
- Nationale schaal: landelijk
- Continentale schaal: een werelddeel
- Mondiale schaal: de wereld
● Veranderen van schaalniveau door inzoomen of uitzoomen.

B8 Dimensies
 Bij aardrijkskunde worden vijf invalshoeken of dimensies gebruikt.
● Bij de fysische dimensie bekijk je natuurlijke onderwerpen, zoals het klimaat of de bodem.
● Bij de economische dimensie gaat het om geld verdienen en de werkgelegenheid.
● De sociaal-culturele dimensie heeft te maken met talen, godsdiensten, leefomstandigheden en
andere kenmerken van de bewoners.
● Bij de demografische dimensie gaat het om het aantal mensen en de veranderingen daarin.
● Bij de politieke dimensie let je op wie het voor het zeggen heeft.

B9 Vergelijkingen en relaties
 Bij aardrijkskunde vergelijk je kenmerken van gebieden met elkaar.
● Ook ga je op zoek naar relaties tussen gebieden of verschijnselen.
 Interne relaties: binnen één gebied.
 Externe relaties: tussen gebieden.

B10 Kaartprojecties
 De aarde is een bol, dus het is onmogelijk om hem te tekenen op een vel papier. Je kan hem
alleen maar maken op een nagemaakte aardbol in het klein: globe
● Als je het aardoppervlak tekent sluit het bij de evenaar mooi aan. Bij de polen zijn grote gaten. Ze
tekenen daar stukken land aan elkaar. Zo’n manier van tekenen heet een kaartprojectie, het
vertekend een beeld.
● Je hebt verschillende soorten kaartprojecties. Bij sommige kloppen de werelddelen niet, maar de
oppervlakte wel. Bij anderen is het andersom. Ook heb je een tussenvorm en daar is klopt het
allebei net niet. Die kaarten worden het vaakste gebruikt. Je hebt ook nog een uitgevouwen
wereldkaart. Die kan je samenvouwen tot een bol.

B11 Absolute en relatieve afstand
 De afstand kun je op twee manieren uitdrukken.
● De absolute afstand is de afstand in kilometers, hemelsbreed gemeten.
● De relatieve afstand is de afstand die je uitdrukt in tijd, kosten en moeite.

B12 Kenmerken van kaarten
 Kaart= tekening van een stuk van het aardoppervlak. Een goede kaart heeft: titel, legenda, schaal
(en noordpijl of windroos).
● Titel→ Wat? Waar? Hoe?
● Kaartsymbolen= kleuren, tekens, arceringen op kaart. Legenda= verklaring kaartsymbolen.
● Schaal= verhouding (in grootte) tussen kaart en werkelijkheid.
 1: 200 000 (1 cm= 2 km)→schaalgetal. Je hebt ook een schaalstokje.

,B13 Landkaarten
 Kaarten→ landkaarten en thematische kaarten. Landkaarten geven een algemeen beeld van
het aardoppervlak.
● Overzichtskaarten= landkaart die een overzicht geeft van een groot gebied.
● Natuurkundige overzichtskaarten= kleuren voor hoogte+ natuurlijke verschijnselen (rivieren en
bergen)
● Staatkundige overzichtskaarten= kleuren →landen, provincies+ menselijke verschijnselen
(steden en wegen).
● Topografische kaarten= landschap precies laten zien (1: 50 000, lokaal)
● Navigatie- of oriëntatiekaarten= uitzetten/ volgen van bepaalde route.

B14 Hoogtelijnen
 Overzichtskaarten→ kleuren om hoogte aan te geven.
Topografische kaarten→ hoogtelijnen om punten die even hoog liggen te verbinden op een kaart.
 Hoe dichter de hoogtelijnen op elkaar liggen, hoe steiler de hellingen.

B15 Thematische kaarten
 Kaarten→ landkaarten en thematische kaarten. Thematische kaarten gaan altijd over een
bepaald onderwerp (thema).
● Er zijn verschillende typen thematische kaarten.
 Choropletenkaarten: aangeven of verschijnsel veel/ weinig voorkomt. De kleuren worden feller/
intensiever als het meer voorkomt.
 Stippenkaarten: elk symbool heeft een bepaalde waarden en ze geven de spreiding van een
verschijnsel in beeld.
 Mozaïekkaarten: er zijn verschillende kleuren gebruikt en het gaat niet om de hoeveelheid, maar
om de verspreiding.
 Anamorfosekaart: deze kaarten zijn niet getekend in verhouding van het oppervlak, maar in de
verhouding van de hoeveelheid.
 In diagramkaarten zijn verschillende diagrammen getekend.

B16 Generalisatie
 Wat een cartograaf weglaat of afbeeldt op een kaart, heeft te maken met de schaal van de kaart.
● Je hebt grootschalige kaarten en kleinschalige kaarten (getal achter : is heel klein). Op een
kleinschalige kaart moet alles heel klein.
 De cartograaf kan dingen weglaten (generaliseren).
 Hij kan dingen vergroten (bijv. de dikte van een rivier).

B17 Kaartvaardigheden
 Kaartlezen= een kaart goed bekijken met behulp van de legenda.
● Kaartanalyse ordent gegevens op een kaart. Twee manieren:
 Een gebied verdelen in twee of meer delen (= deelgebieden). Op zoek naar regelmatigheden of
spreidingspatronen.
 Twee (of meer) kaarten met elkaar vergelijken. Op zoek naar verbanden tussen kaarten.
● Kaartinterpretatie= zoeken naar een verklaring. Vraag: is het gevonden verband toevallig?

B18 Kaart maken
 Bekijk stappenplan figuur 1.23.

, B19 Geografische breedte
 Ligging van plaats→ absolute ligging= breedte+ lengte van plaats.
● Aarde= bol, in het midden evenaar→ noordelijk en zuidelijkhalfrond.
● Breedtegraden (evenaar= 0, polen= 90). Denkbeeldige cirkel= breedtecirkel (parallel)→ ze
lopen parallel aan de evenaar.
● Breedteligging= meten hoe ver een plaats van de evenaar ligt. Breedtegraden
noordelijkhalfrond= N.B. (noorderbreedte) en zuidelijkhalfrond= Z.B. (zuiderbreedte).
 Dichtbij de evenaar= lage breedte, ver van evenaar= hoge breedte

B20 Geografische lengte
 Voor plaatsbepaling is alleen de breedteligging niet genoeg.
● Meridiaan= lijn op de globe→ halve cirkel van noord- naar zuidpool.
● Meridianen moet je nummeren. Meridiaan over Greenwich (Londen) is 0→ nulmeridiaan.
● Geografische lengte= afstand van plaats tot de nulmeridiaan. Nulmeridiaan naar oosten=
oosterlengte (O.L.) en naar westen= westerlengte (W.L.).

B21 Tijdzones
 De meridianen worden ook gebruikt om tijdzones aan te geven. De zon verlicht één helft (dag) en
de ander helft is donker (nacht). De aarde draait in 24 uur om haar as→ daardoor begint niet
overal tegelijk een dag= tijdverschil.
● Tijd wordt berekend met zonnestand. Zon midden op de dag hoog aan de hemel= 12 uur. 12 uur
op nulmeridiaan= ten oosten later en ten westen vroeger. Aarde is verdeeld in tijdzones, want
anders is het te lastig. Tijdzones bestaan uit 15 lengtegraden (360° : 24 uur).

B22 Onderzoeksplan
 Stappenplan geografisch onderzoek (figuur 1.29 blz 24)
Stap 1 Wat ga je doen?- vragen stellen
Gebied, onderwerp, bronnen, hoofd- en deelvragen.
Stap 2 Hoe ga je het doen?- plannen
Tijd, personen, werkverdeling.
Stap 3 Doen!- informatie verzamelen en verwerken
Bronnen lezen en verwerken, vragen beantwoorden.
Stap 4 Laten zien- presenteren
Stap 5 Terugblik
Samenwerking en reflectie.

B23 Hoofd- en deelvragen
 Hoofdvraag= één centrale vraag+ deelvragen.
● Goede hoofdvraag bevat een onderwerp (wat) en gebied (waar), soms ook periode (wanneer).
● Goede deelvragen:
 Ze behandelen elk een stukje van de hoofdvraag.
 Er zijn niet te veel deelvragen.
 Ze staat in een logische volgorde.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller annaxv. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $10.69. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53068 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$10.69  1x  sold
  • (0)
Add to cart
Added