Twintigste eeuw: de jaren vijftig en zestig
1 Historische context
1.1 Koude Oorlog en dekolonisatie
De Tweede Wereldoorlog was ten einde in mei 1945. Het gedicht “darf ich mitfahren?” van
Gerrit Kouwenaar speelt in het naoorlogse Duitsland.
Na 1945 raakte de wereld vrij snel verzeild in de Koude Oorlog. Een kapitalistisch en
democratisch blok bestaande uit de VS en westerse bondgenoten stond tegenover de
communistische Sovjet-Unie met satellietstaten in Oost-Europa. De Koude Oorlog
veroorzaakte gevoelens van pessimisme en angst.
Na de Tweede Wereldoorlog begon een dekolonisatieproces dat leidde tot het einde van de
westerse koloniale overheersing in Afrika en Azië. De wereld reageerde in 1963 geschokt
door de moord op John f. Kennedy, de president van de VS, en in 1968 door de moord op de
voorvechter van rassengelijkheid, Martin Luther King.
1.2 Wederopbouw
De tijd direct na de Tweede Wereldoorlog was vol concrete zorgen. Nederland was een
overlevingsmaatschappij waarin inwoners geconfronteerd werden met
levensmiddelenschaarste en woningnood. De periode van de wederopbouw begon, waarbij
naast de fysieke wederopbouw (woningen enz.) het herstel van de vooroorlogse
verhoudingen centraal stond. In Nederland bleef na de oorlog de verzuiling bestaan. In de
jaren vijftig begon een rebellerende jeugdcultuur voorzichtig tot ontwikkeling te komen.
Coca cola, kauwgum en luisteren naar rock-‘n-rollmuziek van Elvis Presley waren onderdeel
van een nieuwe levensstijl met eigen mode en muziek. De jeugdcultuur was ook een
tegencultuur van verzet tegen macht en gezag. In Nederland werd een maatschappelijke
tweedeling zichtbaar. Het verlangen naar herstel van traditionele gezagsverhoudingen en de
burgerlijke roep om rust en orde (de restauratie) stond tegenover het verlangen naar
vrijheid en verandering.
1.3 Overlevingsmaatschappij en belevenismaatschappij
Nederland werd in de jaren zestig welvarend. Economisch belangrijk was de vondst van een
grote hoeveelheid aardgas bij Slochteren in 1959 (de “gasbel”).
De snelle stijging van de welvaart leidde tot een consumptiemaatschappij waarvan de tv het
symbool werd. De overlevingsmaatschappij uit de jaren vijftig veranderde in de jaren zestig
in een belevenismaatschappij: een maatschappij die meer individueel-psychologisch gericht
was. Kenmerkend voor de belevenismaatschappij was (en is) het accent op innerlijke groei,
persoonlijke emancipatie en het belang van het (individuele) genieten.
Emancipatie en gelijkheid werden belangrijke waarden. Denk hierbij aan de acceptatie en
emancipatie van homoseksualiteit.
2 Culturele context
2.1 Filosofie: Sartre en het existentialisme
Na de Tweede Wereldoorlog kreeg de existentiefilosofie van de Franse filosoof en schrijver
Jean-Paul Sartre (1905-1980) veel invloed. Sartre stelde dat de existentie (het concrete
menselijk bestaan) voorafgaat aan de essentie (dat wat een mens is of al worden). De mens
bestaat door zijn daden. De mens heeft een vrije wil en is zelf verantwoordelijk voor zijn
keuzes. God bestaat niet. Hierdoor de verklaring van de verlatenheid en angst van de mens.
Normen, waarden en fatsoensregels zijn niet langer vooraf gegeven, de mens moet dit zelf
ontwerpen en bepalen. Het existentialisme werd een soort levensstijl waarvan zwarte
, kleding en luisteren naar jazz en chansons de bekendste uiterlijke verschijningsvormen
waren.
2.2 Filosofie: Adorno en de kritische theorie
Het gedachtegoed van de denkers van de kritische theorie (of: Frankfurter Schule) werd in
de jaren zestig populair bij de (Duitse) studentenbeweging. Het beschouwde de
maatschappij als een totaliteit die het gehele leven bepaalde. De filosofen van de kritische
theorie sloten aan ij de opvattingen over maatschappelijke vervreemding van Marx.
In de kritische theorie stond de opvatting centraal dat de idealen van de Verlichting zijn
bedorven. Deze gedachte werd ontwikkeld in het al in 1947 gepubliceerde Dialectiek van de
Verlichting van Max Horkheimer (1895-1973) en Theodor W. Adorno (1903-1969).
Adorno wees op de gevolgen van de cultuurindustrie, waarin de marktwaarde van culturele
producten de overhand krijgt over de artistieke of gebruikswaarde. Avant-gardekunst,
moderne muziek en modernistische literatuur werden beschouwd als tegenwicht (een
ontkenning of ‘negativiteit’) tegen de vervlakking en vervreemding van de ervaringen.
2.3 Kunst in de jaren vijftig en zestig
Voor de Tweede Wereldoorlog was Europa het centrum van de
moderne kunst. De vooroorlogse avant-garde en de abstracte
kunst van Kandinsky en Mondriaan waren in Europa ontstaan.
Kunst in de naoorlogse periode is te typeren met de
begrippenparen “abstract – figuratief’ en ‘persoonlijk –
onpersoonlijk’. Abstracte schilderijen in de jaren vijftig van
kunstenaars als Jackson Pollock (VS) waren spontaan
geschilderd. De nadruk lag op de activiteit van het schilderen
zelf en de persoonlijke expressie. De expressie van emoties was
ook de intentie van Mark Rothko. Een Amerikaanse kunstenaar
van Nederlandse afkomst die de persoonlijke expressie en het
schildergebaar nastreefde, was Willem de Kooning (1904-
1997).
In de jaren zestig veranderde de abstracte kunst. De abstracte
kunst werd minder spontaan en persoonlijk. De Amerikaan
Frank Stella (1936) bijvoorbeeld streefde niet naar persoonlijke expressie. In de jaren zestig
was popart in de VS weliswaar een figuratieve reactie op de abstracte kunst, maar ook
popartkunstenaars beschouwden een kunstwerk als een onpersoonlijk, koel en mechanisch
gemaakt ding.
Hoewel er ook in Europa abstract geschilderd werd, bleef er ook
een figuratieve traditie bestaan. Een van de belangrijkste
naoorlogse vertegenwoordigers daarvan was Francis Bacon
(1909-1992). Bacons tentoonstellingen na de oorlog
veroorzaakten protesten, omdat het publiek zijn werk als
gruwelijk en morbide beschouwde.
Het onderwerp van Bacons schilderijen was de eenzame en
lichamelijk kwetsbare naoorlogse mens. Bacon benadrukte het
kwetsbare van het menselijk lichaam.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller alina_aben. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.88. You're not tied to anything after your purchase.