Dit document bestaat uit een samenvatting van alle stof die je moet leren voor je examen maatschappijwetenschappen. De stof is gebaseerd op de syllabus maar is een stuk korter! Het document is gebaseerd op begrippen, zodat je jezelf makkelijk kunt overhoren. Bovendien worden er praktische voorbeeld...
Subdomein A1:
Wat is het verschil tussen betrouwbaarheid en representativiteit van informatiebronnen ten
opzichte van betrouwbaarheid en representativiteit van een
onderzoeksmethode/onderzoeksresultaat?
● Betrouwbaarheid: mate waarin een meting onafhankelijk van toeval en vrij van willekeurige
meetfouten is
○ het mag niet uitmaken wie de test uitvoert of welke proefpersoon (van dat ‘segment’)
● Representativiteit: elk kenmerk van een groep mensen heeft evenveel kans om id
steekproef te komen.
○ Steekproef is aselect: vooraf geen selectie van de te onderzoeken kenmerken
In het geval van informatiebronnen stel je bij ‘betrouwbaarheid’ en ‘representativiteit’ vragen over
de schrijver en de wijze waarop de menselijke bron verzameld is en weergegeven wordt.
Als er gepraat wordt over ‘betrouwbaarheid’ en ‘representativiteit’ bij een onderzoeksresultaat
wordt gekeken naar toeval en kansen, en de verhouding tov de groep
Subdomein A2:
De definities van de hoofd- en kernconcepten
Je moet de sociaalwetenschappelijke paradigma’s kunnen onderscheiden, ze herkennen in visies
op maatschappelijke verschijnselen en ontwikkelingen en vanuit elk paradigma redeneringen
opzetten.
Zie document ‘5.3 paradigma’s’.
Subdomein A3:
Wat betekent het als onderzoeksresultaten moeten worden beoordeeld op betrouwbaarheid,
validiteit, representativiteit en generaliseerbaarheid?
● Betrouwbaarheid: mate waarin een meting onafhankelijk van toeval en vrij van willekeurige
meetfouten is
● Validiteit: gemeten met helder omschreven standaarden die verantwoord kunnen worden op
basis van eerder onderzoek. De onderzoeker weet wat hij wil meten, dit is dan ook duidelijk
omschreven
● Representativiteit: elk kenmerk van een groep mensen heeft evenveel kans om id
steekproef te komen.
● Generaliseerbaarheid: steekproef levert gegevens op die gelden voor het overige deel
(externe validiteit) In hoeverre eigenschappen die in de steekproef gevonden zijn gelden voor
de hele populatie.
● Transparantie: helder over manier van onderzoek, verzamelde gegevens en analyse +
doorzichtig en openbaar → herhaalbaar
Zet een eenvoudig onderzoek op over een concreet maatschappelijk verschijnsel. Dit betekent:
Een onderzoeksvraag formuleren;
In hoeverre beïnvloedt het helpen van de kerk, de mate van cohesie binnen de kerkelijke jeugd
, Een juiste hypothese formuleren;
Hoe meer de actor betrokken is bij de kerk, bijvoorbeeld door schoon te maken en leiding te
hebben over kindergroepen, hoe groter de cohesie binnen de kerkelijke jeugd. Er is dus een
grote invloed van de betrokkenheid op de cohesie
Variabelen onderscheiden (afhankelijke en onafhankelijke variabelen)
● Onafhankelijke variabele: de variabele die invloed heeft, oorzakelijke variabele
● Afhankelijke variabele: de variabele die wordt beïnvloedt, gevolg variabele
Onafhankelijke variabele: de mate waarin de actor betrokken is bij de kerk
Afhankelijke variabele: de mate van cohesie binnen de kerkelijke jeugd
Deze variabelen kunnen operationaliseren (indicatoren)
● Operationaliseren: meetbaar maken van variabelen voor een onderzoek, dit doe je met
indicatoren.
● Indicator: zet je op het spoor van een variabele
○ VB: variabele = opleidingsniveau, indicator = mogelijkheid van 1: basisschool ™ 5:
uni
Objectieve indicatoren om de mate van betrokkenheid te meten: de mate waarin de actor gaat
naar: vereniging, soos, kerkdiensten & de mate waarin de actor een functie heeft in de kerk;
leidinggeeft binnen een groep, schoonmaken, enz
Subjectieve indicatoren om de mate van cohesie te ontdekken: schaal 1 t/m 5: de sfeer binnen de
jeugd, de ervaren waardering in de kerk, de ervaren mate van verplichting
Uitleggen welke invloed evt. interveniërende variabelen hebben op causale verbanden tussen
variabelen.
● Interveniërende variabele: afhankelijke én onafhankelijke variabele tegelijk
○ VB: het opleidingsniveau beïnvloedt het salaris, maar de verklaring hiervoor is dat het
opleidingsniveau ervoor zorgt dat iemand een bepaald beroep kan uitoefenen, en dat
dat beroep weer invloed heeft op het salaris. Het soort beroep is dus interveniërend.
● Causaal verband: oorzaak-gevolgrelatie
● Interactie-variabele: er is sprake van interactie als het effect op de afhankelijke variabele
van een onafhankelijke variabele afhangt van de waarde van een andere onafhankelijke
variabele. De laatste variabele is in dit geval de interactie-variabele bij onderstaand voorbeeld
het IQ
● Interactie-effect: effect waarbij de derde variabele invloed heeft op de relatie van twee
andere variabelen, het IQ
Als blijkt dat er een interveniërende variabele is, betekent dit dat er geen sprake is van een causaal
verband. Er blijkt dan namelijk een derde variabele te zijn.
Je kunt concluderen of de hypothese aangenomen of verworpen moet worden met behulp
van een juiste toepassing van het begrip statistische significantie.
De hypothese moet aangenomen worden, omdat het verband tussen de betrokkenheid en
cohesie niet op toeval berust. Door te zeggen dat de hypothese statistisch gezien significant
, is geef je aan dat er een kans van 95% is dat de correlatie klopt, en een kans van 5% dat de
correlatie toevallig is.
Wat is het specifieke karakter van sociaalwetenschappelijk onderzoek?
Sociaalwetenschappelijk onderzoek gaat vaak niet over makkelijk meetbare indicatoren en
simpele feiten, maar over interpretaties en ervaringen. Dit heeft als gevolg dat er soms
betekenissen afgeleid moeten worden uit handelingen en gebeurtenissen.
Welke vier onderzoeksmethoden worden onderscheiden & welke eisen worden gesteld?
1. Enquête: voor grote hoeveelheid kwantitatief data. Let op: vragen moeten eenduidig zijn, niet
voor verschillende interpretaties mogelijk & niet suggestief
2. Interview: kwalitatief, dieperliggende informatie. Let op: voor subjectiviteit hoeden door
eenduidige indicatoren
3. Observatie: gedrag bestuderen. Let op: voor subjectiviteit hoeden door eenduidige
indicatoren
4. Experiment: nabootsen vd werkelijkheid waarbij twee groepen gevormd worden en bij de ene
groep een variabele weggelaten wordt, op zoek naar een oorzaak-gevolgrelatie. Let op: de
situaties moeten zo gelijk mogelijk gehouden worden, op de te onderzoeken variabele na.
Wat is het verschil tussen causaliteit en correlatie?
● Causaliteit: verband tussen twee variabelen, waarbij de ene variabele de andere veroorzaakt
● Correlatie: verband en samenhang tussen variabelen, waarbij de sterkte/mate van correlatie
kan verschillen.
Bij causaliteit is er sprake van correlatie, bij correlatie hoeft er geen sprake te zijn van causaliteit.
Bij correlatie kan er sprake zijn van een derde variabele, in het geval van een causaal verband mogen
er slechts twee variabelen zijn.
Hij kan soorten onderzoek onderscheiden en selecteren.
Domein B: Vorming
B1: Socialisatie
B2: Politieke Socialisatie
B3: Visies vanuit paradigma’s op socialisatie en politieke socialisatie
Subdomein B1: 4.1- 4.4
4.1: Socialisatie
Wat heeft socialisatie te maken met cultuur? Vat dit voor jezelf samen en gebruik daarbij
‘wederzijdse beïnvloeding’, ‘bewust/onbewust’, ‘aanpassing’, ‘cultuurverandering’, ‘tweede
natuur’, ‘stereotypering/vooroordeel’
● Socialisatie is het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en
de samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en
andere vormen van omgang met anderen
● Cultuur is het geheel van voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en
normen die mensen als lid van een groep of samenleving hebben verworven.
○ Voorstellingen: beelden, ideeën, verhalen die mensen hebben over een gebeurtenis
(Piet Heijn)
○ Uitdrukkingsvormen: materiële aspecten van cultuur, denk aan symbolen als een
kruis of Nederlandse klompen, maar ook kleding en taal
○ Opvattingen: ideeën die passen in een groter geheel van opvattingen;
waardensystemen als het islamitische geloof
○ Waarden: idealen (gelijkheid)
, ○ Normen: regels die horen bij waarden
Wederzijdse beïnvloeding zorgt (vaak onbewust) voor de overdracht en verwerving van de cultuur,
oftewel socialisatie. De actor past zich hierbij aan aan de cultuur, waarbij de actor zelf keuzes maakt
welke cultuurelementen hij overneemt & wat zijn denkbeeld is tegenover deze cultuur. Door de
bewuste overname van slechts een aantal elementen, zorgt socialisatie voor cultuurverandering.
Als de actor zich de voorstellingen, opvattingen, uitdrukkingsvormen, waarden en normen eigen heeft
gemaakt, zijn deze zo vanzelfsprekend dat ze als ‘tweede natuur’ worden ervaren. Deze verworven
voorstellingen en opvattingen zijn onder andere stereotypen en vooroordelen.
● Stereotype: vaststaande beelden, generalisaties en veronderstellingen over een groep
mensen
● Vooroordelen: meningen over een groep mensen, niet gebaseerd op feiten
Wat betekent economisch, sociaal en cultureel kapitaal?
● Economisch kapitaal: financiële middelen
● Sociaal kapitaal: netwerken, contacten en waarderingen
● Cultureel kapitaal: culturele competenties, waaronder kennis, houdingen, opvattingen en
smaak
Wat heeft socialisatie te maken met ‘sociale overerving’ en ‘tegenstrijdige waarden’?
Het socialisatieproces verschilt afhankelijk van de sociale/maatschappelijke positie, hierdoor is er een
grote kans dat de positie voor het kind hetzelfde zal worden als die van de ouders.
Tegenstrijdige waarden kunnen bijvoorbeeld zijn enerzijds horen gehoorzamen en anderzijds leren
kritisch na te denken.
4.2: Primaire, secundaire en tertiaire socialisatie.
Geef bij elke vorm van socialisatie een voorbeeld uit jouw eigen leven.
● Primaire socialisatie: speelt zich af binnen kleine groepen, waarin mensen directe
persoonlijke relaties met elkaar hebben. Het proces verloopt informeel en vanzelfsprekend.
○ mijn familie, die we vaak zien, zij beïnvloeden mijn voorstellingen, opvattingen,
uitdrukkingsvormen, waarden en normen.
● Secundaire socialisatie: leert mensen hoe zij zich moeten gedragen in formele
omstandigheden en omgevingen. Deze gedragingen veranderen per gelegenheid.
○ ik gedraag me anders bij catechisatie dan bij soos, waarbij ik in de eerste situatie mijn
serieuze kant laat zien en ik in de tweede situatie voornamelijk mijn vrolijke en
energieke kant laat zien
● Tertiaire socialisatie: impliciete overdracht van waarden, normen en gedragspatronen door
anonieme socialisatoren waarmee mensen niet rechtstreeks een band hebben
○ de dominee die op zondag een preek geeft
4.3: De vorming van de identiteit.
Geef een beschrijving van persoonlijke, sociale en collectieve identiteit.
● Identiteit: het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt en
dat hij als kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid van
zijn perceptie over groep(en) waar hij wel of juist niet deel van uitmaakt
● Persoonlijke identiteit: het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen
voorhoudt
● Sociale identiteit: deel van iemands zelfbeeld dat is afgeleid van zijn kennis en beeld over
de groep(en) waar hij deel van uitmaakt
● Collectieve identiteit: beeld wat mensen ten aanzien van een groep als kenmerkend en
blijvend beschouwen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller barbaradoornbos. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.68. You're not tied to anything after your purchase.