Postpositivism and educational research – Philips and Burbules
Hoofdstuk 1 - What is postpositivism?
Doel is om educational researchers een betere naam te geven.
Door filosofische kijk wordt de wetenschap aangevallen en vooral de sociale wetenschappen
hebben moeite met deze aanvallen. Dit komt doordat zij het extra moeilijk hebben om ‘echte
kennis’ te vinden. Ze moeten het kunnen aantonen en niet zomaar wat denken.
Dewey zegt dat er verschillende manieren van onderzoek zijn en dat sommige manieren
beter zijn dan andere. Hij wil vaststellen waarom sommige middelen en agentschappen wel
tot hun conclusies komen en andere niet.
Postpositicistische filosofie heeft hetzelfde doel als Dewey. Het is historisch gezien
opgestaan na het positivisme en vervangt het.
The positivistic account of science
De verspreiding van het positivisme onder onderzoekers en degene die hen trainen werd
veroorzaakt door de meest bekende onderwijsonderzoeker: de behavioristische Skinner. Hij
werd weer beïnvloed door de onderzoekers die het positivisme hebben ‘opgericht’.
Behaviorisme valt binnen positivisme en positivisme valt weer binnen het empirisme. Het
empirisme en rationalisme zijn twee opgerichte epistemologieën.
Foundationalism
In de 19e eeuw kwamen deze fundamentalistische/ het funderingsdenken op gang, doordat
ze wilden bewijzen wat echte kennis was.
Descartes beweerde dat hij al vanaf kleins af aan vele dingen voor waar heeft aangenomen
die niet blijken te kloppen, daarom begon hij zijn maatschappij opnieuw op te bouwen bij de
start: Het enige wat hij wist was: ‘ik denk dus ik ben’. (cogito ergo sum). Hij viel onder het
rationalisme.
De andere kant van het fundamentalisme was dus het empirisme. John Locke was een grote
filosoof binnen het empirisme. Tabula Rasa: Iedereen wordt geboren als een onbeschreven
blad en de wereld om je heen maakt wie je bent. Door ervaring leer je. Voor empiristen is de
basis van kennis de ervaring door middel van je zintuigen.
Volgens Descartes zijn je zintuigen juist niet te vertrouwen: denk aan de tak in het water.
Het empirisme ontwikkelde zich vooral in de Engels sprekende delen en rationalisme vooral
in Europa.
Empiricism and positivism
We gaan terug naar het empirisme. Locke heeft twee belangrijke punten: 1) Onze ideeën
komen voort uit ervaring. 2) Onze ideeën of claims over kennis moeten eerst worden
gegarandeerd/ gerechtvaardigd door middel van ervaring. Het moet observationeel zijn
vastgesteld voordat het daadwerkelijk kennis is. Anders blijft het gewoon een claim.
Er ontstond ook een groep: de logical poistivists. Zij vonden dat je niet eens moest
nadenken over het idee dat iets moeilijk te bewijzen is, zoals het hebben van een ziel of het
zwarte gat in de ruimte. Volgens hen is dit niet wetenschappelijk en onzinnig. Skinner
schrijft dat ‘the inner-man’ hetzelfde werkt als een persoon die een auto bestuurd. Dus aan
,het observeren van gedrag kun je het beste opmaken wat er speelt. Hij noemt het dualisme
‘fictioneel’. Hij noemt het dus inner-man of autonomous man en dit is volgens hem bedacht,
omdat mensen sommige dingen niet kunnen verklaren. Dit schrijven ze dan toe aan je geest.
Reicenbach wordt als voorbeeld gegeven als tegenstander van het logisch positivisme. Hij
zegt: Stel dat een onderzoeker zo getraind is om de juiste woorden te gebruiken en om de
één of andere manier altijd aan weet te tonen dat hij het heeft gehoord, gezien etc. dan kan
alles bewezen worden wat hij wil beweren.
Mistaken accounts of positivism:
Wanneer een positivist iets beweert, betekend het niet meteen dat het een positivistisch punt
is. Verder is het zo dat positivisten niet altijd pleiten voor de experimentele methode. En
andersom zijn mensen die pleiten voor de experimentele methode niet altijd positivisten.
Nog een misconcept is dat positivisten herkent kunnen worden aan het verzamelen van
kwantitatieve data en statistische analyses. Volgens Skinner moet een positivist
overschakelen van ‘the inferred’ naar ‘the observable’.
Ook worden positivisten uitgemaakt voor realisten: dat ze beweren dat de observationele
waarheid die zij vinden de enige waarheid is. Dit is ook niet kloppend, positivisten zijn
eerder aanhangers van fenomenalisme of sensationalisme dan realisten.
Problems with foundationalist epistemologies
Op de helft van de 20e eeuw kwam er een eind aan het fundamenteel denken. Dit neemt niet
weg dat het nog steeds veel invloed heeft. Er zal nu worden beschreven wat het
postpositivisme precies inhoud.
Er zijn 6 hoofdzaken waar fundamentalisten problemen mee hebben:
1. The relativity ‘the light of reason’
2. The theory-laden nature of perception.
3. The underdetermination of theory by evidence
4. The ‘Duhem-Quine’ thesis and the role of auxiliary assumptions in scientific
reasoning.
5. The problem of induction
6. The growing recognition of the fact that scientific inquiry is a social activity
The relativity of the light of reason (de relativiteit van het licht van de rede)
Er blijkt hier dat de reason (rede) niet altijd logisch werkt. We moeten in de gaten houden
dat je niet te snel conclusies trekt. (Scipio zij een dier heeft pezen, spieren etc. dus hij
beweegt, de aardbol heeft dit niet, dus hij beweegt niet. En zelfs Descartes die alles in twijfel
brengt, vergeet te twijfelen aan zijn eigen taal: Ik denk dus ik ben. In sommige talen kun je
niet eens zeggen: ik denk.
Theory-laden perception (theorie-beladen perceptie)
Voor empiristen wordt het als meest belangrijk beschouwd dat iets observeerbaar is, anders
is het geen kennis. Maar wat een onderzoeker observeert en daaruit opmaakt is heel erg
afhankelijk van zijn achtergrond, van de theorieën, hypothesen, assumpties die daar achter
liggen.
, The underdetermination of theory by evidence (onder determinatie van theorie door bewijs)
Er wordt hier beschreven dat de interpretatie van resultaten of observaties door de
onderzoeker zelf wordt ingevuld. Wanneer er drie punten worden gevonden die in een
rechte lijn liggen en de theorie bevestigen, zal de onderzoeker aangeven dat er een lineair
verband is, maar tussen die punten kan er nog veel zijn gebeurd. De manier waarop iets
wordt ingevuld is heel groot en hangt ook sterk af van de observator.
The ‘Duhem-Quine’ thesis and the role of auxiliary assumptions in scientific reasoning.
(The Duhem-Quine thesis en de rol van hulpaannames in wetenschappelijk redeneren.)
Modus tollens: Als H, dan P -> geen P -> dus H is niet waar.
Vb. de student is in Kohlbergs 5e stadia wanneer ze X antwoord, ze antwoordde geen X, dus
ze is niet in het 5e stadia.
Nu wordt er een hulpaanname gebruikt: Als H en A, dan P -> geen P -> dus geen A of H.
Het vervelende is dat je aan deze conclusie niet veel hebt, want je kunt de hypothese niet
volledig afwijzen en je weet niet waar het aan ligt.
Vb. Als de student in stadium 5 zit, en de interview vragen kloppen en de student eerlijk
antwoord etc. dan zal ze X antwoorden.
Ze antwoord geen X, dus ze zit niet in stadia 5 of de interviewvragen kloppen niet of ze
antwoord niet eerlijk etc.
Uit deze uitleg blijkt dat de hypothese ook niet zomaar kan worden aangenomen:
Wanneer H, dan P -> P -> dus H is waar.
Vb. de student is in Kohlbergs 5e stadia wanneer ze X antwoord, ze antwoord X, dus ze is in
stadia 5. Maar waren de vragen nu wel goed, misschien heeft ze wel gegokt? Etc.
Op deze manier kan een hypothese nooit worden aangetoond.
The problem of induction (het probleem van inductie):
Hoe weten we of wat we niet hebben meegemaakt, lijkt op/vergelijkbaar is met hetgeen wat
we hebben meegemaakt in het verleden? Wat in het verleden is bewezen hoeft niet altijd
hetzelfde te zijn in deze situatie, geldt het nog steeds?
Hume zegt: het brood dat ik at was voedzaam, maar wie zegt dat het brood morgen ook
voedzaam voor me zal zijn of voor mensen in het algemeen.
Als onze kennis gebaseerd is op ervaring, hoe kunnen we dan zeker zijn over iets wat we
nog niet hebben ervaren?
Inductie werkt zo:
A (1) heeft karakteristiek x
A (2) heeft karakteristiek x
A (3) heeft karakteristiek x
…
A (N) heeft karakteristiek x
Dus alle A’s hebben karakteristiek x.
Dit is natuurlijk niet altijd waar!
Denk aan de zwanen -> alle zwanen zijn wit, tot je een zwarte zwaan tegenkomt.
Volgens Karl Popper bestaat inductie niet.
Uiteindelijk kunnen we weinig hierover zeggen, dit probleem is nu nog steeds niet opgelost.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Mel94. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.22. You're not tied to anything after your purchase.