In deze samenvatting staan alle begrippen, reacties en kringlopen die in hoofdstuk 18 t/m 22 staan van Nectar 3e editie VWO 6 (ISBN 79398). Ook heb ik wat extra uitleg bij hoofdstuk 21 neergezet, met name over de onderwerpen planten & fotosynthese.
-Planten en bacteriën zetten anorganische stoffen om in organische stoffen, bijvoorbeeld glucose
Anorganische stoffen: stoffen zonder energierijke C-H-verbinding
Chemosynthese: bacteriën (zwavel, nitriet of nitraat) maken organische stoffen met de chemische
energie die vrijkomt bij oxidatie van anorganische stoffen (dus zonder licht)
-Zwavelbacteriën in de oceaan leven in symbiose met de kokerworm riftia (organische stoffen in ruil
voor bescherming tegen predatoren)
Autotrofe organismen: maken voedingsstoffen, zijn dus producenten en staan aan het begin van de
voedselketen
Foto-autotrofe organismen: maken organische stoffen met behulp van lichtenergie
Chemo-autotrofe organismen: maken organische stoffen met behulp van chemische energie
Heterotrofe organismen: zijn de consumenten in de voedselketen
Microklimaat: lokale omstandigheden wijken af van de rest van de omgeving (in een stad is het
bijvoorbeeld warmer dan in de woonwijken)
Abiotische factoren: niet natuurlijk, door mensen gemaakt
17.2
-Na de aanleg van een stad neemt de biodiversiteit eerst af, na verloop van deze tijd neemt deze
echter weer toe vanwege nieuwe soorten die worden aangetrokken door de omgeving
Gradiëntenecosysteem: abiotische factoren veranderen geleidelijk van de ene naar de andere kant
Adaptie: verandering in bouw/gedrag van een soort als reactie op de omgeving
Exoot: organisme dat oorspronkelijk niet uit een gebied komt maar zich er wel heeft gevestigd
Fitness: vermogen om bepaalde allelen door te geven bij voortplanting
Flessenhalseffect: verandering in allelfrequenties na een ramp waarbij het aantal allelen/individuen
sterk is afgenomen (slechts een klein deel over dat wordt doorgegeven)
Foundereffect: enkele individuen migreren en starten een nieuwe populatie (weinig genetische
variatie)
Genetic drift: allelen worden niet doorgegeven bij voortplanting en gaan uiteindelijk verloren
-Concurrentie ontstaat als twee soorten een overlappende habitat en niche hebben
-De snelheid van de kolonisatie van een stad hangt af van de te overbruggen afstand tussen de stad
en de omgeving, concurrentie en de verschillende habitats en niches
,Eilandtheorie: legt het verband tussen de biodiversiteit en de biotische factoren op een eiland (denk
aan grootte van het eiland, afstand tot het vasteland, etc.). Hoe meer soorten, hoe vaker er een soort
zal uitsterven (hierdoor ontstaat een evenwicht).
17.3
Monocultuur: massaverbouwing van één gewas
Eutrofiëring: boeren bemesten hun grond > planten buiten de akkers groeien ook vanwege de
voedingsstoffen in de grond > andere planten worden overwoekerd > biodiversiteit neemt af
Duurzame voedselproductie: produceren zonder het milieu te belasten en met oog voor
toekomstige generaties
-Toppredatoren bepalen meestal hoeveel herbivoren er in een ecosysteem kunnen leven
17.4
-Omdat rioolwater veel organische stoffen bevat kan het dumpen ervan leiden tot eutrofiëring en
vervuiling
-Bij zuivering van water zetten verschillende bacteriën ammoniak om in N2
Fosfaataccumulerende bacteriën: halen fosfaten uit afvalwater, kunnen ook als kunstmest gebruikt
worden
17.5
Biobrandstof: brandstof gemaakt van plantenmateriaal
-Omdat biobrandstof plantenmateriaal verbruikt is er ook veel grond en water nodig om dit te
verbouwen. Daarnaast kost het ook veel CO2 om te verbouwen, dus niet heel duurzaam.
Recyclen: hergebruiken van grondstoffen
-Recyclen kan ook vervuilend zijn, als je bijvoorbeeld gebruikt glas moet schoonmaken levert dit
vervuild water op
, 18.1
Broeikasgas: houdt de warmtestraling van de aarde vast in de atmosfeer
Broeikaseffect: CO2 en andere broeikasgassen zorgen ervoor dat de dampkring als een soort kas
werkt en er warmte achterblijft in de atmosfeer
Gevolgen versterkt broeikaseffect:
1. IJs smelt en de zeespiegel stijgt, met meer overstromingen als gevolg
2. Water wordt warmer, dus meer verdamping en meer regen
3. Planten en dieren sterven uit of moeten op zoek naar nieuw leefgebied
4. Voedselproductie wordt bedreigd door te weinig of juist te veel regenval
Moerasgas: ontstaat uit organisch materiaal onder anaerobe omstandigheden, bestaat vooral uit
methaan (CH4)
-Bovenlaag van de toendra ontdooit steeds meer door de opwarming van de aarde > bacteriën in de
bovenlaag breken steeds meer organische stoffen af > er komt steeds meer CH4 vrij in de atmosfeer
> broeikaseffect wordt steeds verder versterkt
Methaanbacteriën: zetten organische stoffen onder anaerobe omstandigheden om in moerasgas
Detritus: uitwerpselen en dode resten van planten/dieren in de bodem
Snelle koolstofkringloop: koolstof gaat in maximaal een paar honderd jaar één keer rond de
kringloop
-Een deel van de algen in de zee zakt naar de bodem zonder gegeten te worden > op die diepte is er
weinig afbraak van organisch materiaal > de dode algen en dus ook de CO2 die zij bevatten
verdwijnen uit de kringloop
-Wetenschappers kunnen ijzersulfaat verspreiden in de oceaan > door ijzer groeien er minder algen >
meer algen zakken naar de bodem zonder gegeten te worden > minder CO2 in de omloop
Langzame koolstofkringloop: koolstof wordt opgesloten in olie/steenkool/gas/kalksteen en komt pas
weer vrij na verwering of verbranding
-Door het gebruik van fossiele brandstoffen neemt de verbranding toe en komt er steeds meer CO2
vrij in de atmosfeer
-Zie bron 4 op bladzijde 46 voor koolstofkringloop!
18.2
Stikstoffixatie: wanneer bacteriën stikstof binden uit de atmosfeer
-Veel stikstofbindende bacteriën leven in symbiose met planten omdat ze meestal anaeroob werken
Groenbemesting: telkens een ander gedeelte van je land gebruiken om gewassen te planten zodat
reducenten na de oogst in de bodem stikstofhoudende organische stoffen afbreken tot NO3- en
NH4+ ionen (voedingsstoffen)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller gsmoerman. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.65. You're not tied to anything after your purchase.