100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Persoonlijkheidsleer, jaar 2 $5.35   Add to cart

Summary

Samenvatting Persoonlijkheidsleer, jaar 2

3 reviews
 101 views  17 purchases
  • Course
  • Institution

Betreft een samenvatting voor het vak Persoonlijkheidsleer. H3.1 t/m 3.3, H4.1 t/m 4.4, H5.1 t/m 5.7, H6.1 t/m 6.3 & 6.5 en H7.1 t/m 7.4 van het boek 'Klinische Psychologie' (van der Molen) zijn samengevat. Daarnaast zijn H3.1 t/m 3.2.5 & 3.2.7 t/m 3.4, H4.1 t/m 4.3 & 4.6 t/m 4.6.3 & 4.6.5, H5.1 t/...

[Show more]

Preview 4 out of 52  pages

  • April 24, 2021
  • 52
  • 2020/2021
  • Summary

3  reviews

review-writer-avatar

By: 507314Z • 1 year ago

review-writer-avatar

By: ninasaman • 2 year ago

review-writer-avatar

By: stahnmoes • 2 year ago

avatar-seller
Theorie leertheoretische benaderingen
H3 Leertheoretische benaderingen van psychopathologie
(vd Molen)
Kenmerkend voor de leerpsychologie is de translationele benadering: de voortdurende wisselwerking
tussen theorie en praktijk.

3.1 Thorndike en Pavlov: (niet) als kat en hond
Het baanbrekende werk van de Amerikaan Edward Lee Thorndike en de Rus Ivan Pavlov vormt tot op
vandaag de basis van de leertheoretische benadering. Thorndike maakte een kooi waarin hij een kat
opsloot. Naast de kooi legde hij fruit. De kat kon de kooi openen door aan een touw te trekken.
Naarmate het experiment vaker werd uitgevoerd, bleek dat het proefdier steeds minder tijd nodig
had om uit de kooi te komen. We spreken van acquisitie (= verkrijgen, verwerven): de kat hat het
nieuwe gedrag verworven. Op basis van deze resultaten formuleert Thorndike de wet van het effect:
gedrag dat tot een aangename uitkomst leidt, zal in frequentie toenemen, terwijl gedrag dat tot een
onaangename uitkomst leidt in frequentie zal afnemen.

Pavlov bestudeerde het spijsverteringsstelsel van honden. Het bleek dat honden speeksel afscheiden
bij allerlei stimuli die met het toedienen van voedsel gepaard gaan, maar die spontaan – zonder deze
relatie tot voedsel – geen aanleiding gaven tot speekselafscheiding. Deze bevinding vormde de
aanzet tot de leerstudies van Pavlov.

In de experimenten van Thorndike was het toedienen van voedsel afhankelijk van het gedrag van het
proefdier: alleen als de kat aan het touw trok, kreeg het dier voedsel. Bij Pavlov was de toediening
van voedsel onafhankelijk van wat het proefdier deed: het voedsel volgde gewoon op het aanbieden
van de zoemer. Beide leerparadigma’s hebben daarom een eigen naam gekregen.

Thorndike → instrumentele conditionering
 S = discriminatieve prikkel of situatie
 R = respons
 O = uitkomst
 De kat in de kooi (S) trekt aan een touw (R) en krijgt voedsel (O).

Pavlov → klassieke conditionering
 OP = onvoorwaardelijke prikkel
 OR = onvoorwaardelijke reactie
 VP = voorwaardelijke prikkel
 VR = voorwaardelijke reactie
 Het voedsel in de mond van de hond (OP) lokt automatisch een speekselreactie uit (OR).
Onder bepaalde voorwaarden kan ook de zoemer (VP) een speekselreactie uitlokken (VR).

Onder invloed van Skinner werd instrumentele conditionering later synoniem voor operante
conditionering. Skinner ontwierp een alternatieve proefopstelling; de Skinner-box. Een rat wordt in
een kooi geplaats met aan één van de wanden een pedaaltje met daaronder een voederbakje. Als
het proefdier op het pedaaltje drukt, kan er voedsel in het bakje vallen. Het moment en de
frequentie van drukken worden automatisch geregistreerd. Dit is een eenvoudige methode om het
natuurlijke gedragsverloop bij het proefdier te observeren, ook als de onderzoeker zelf niet aanwezig
is.




1

,3.2 Leren: het wat en het hoe
De Houwer, Barnes-Holmes en Moors definiëren leren als gedragsveranderingen van een organisme
die het resultaat zijn van regelmatigheden in de omgeving. Met regelmatigheden in de omgeving
wordt verwezen naar alles wat meer inhoudt dan de aanwezigheid van slechts één stimulus op een
uniek moment in de tijd. Het kan dus verwijzen naar de herhaalde aanwezigheid van een enkele
stimulus, naar de aanwezigheid van meerdere stimuli op een enkel moment in de tijd en naar de
herhaalde aanwezigheid van meerdere stimuli. Bij Thorndike is er sprake van gedragsverandering die
het resultaat is van regelmatigheden in de relatie tussen stimuli en gedrag (toevallig aan het touw
trekken, resulteerde in voedsel). Bij Pavlov is er sprake van een regelmatigheid in de relatie tussen
stimuli (het geluid van de zoemer ging vooraf aan voedsel).

De traditionele verklaring voor conditionering is dat leren plaatsvindt door associatievorming in het
geheugen. Een associatie is een hypothetisch construct waarlangs activatie van de ene mentale
representatie naar de andere kan stromen. Een mentale representatie kan in deze context worden
gezien als een psychologische of interne datastructuur met informatie over een stimulus of respons.

Klassieke conditionering werd een tijdlang beschouwd als stimulus-respons (S-R) leren: het leggen
van een directe verbinding tussen de VP en de VR. Er zou een directe associatie ontstaan tussen de
representatie van de zoemer en de representatie van de speekselreflex.
Een recentere visie ziet conditionering als een vorm van stimulus-stimulus (S-S) leren: de
geconditioneerde respons wordt gemedieerd door een VP-OP-associatie. Door het gepaard
aanbieden van de zoemer en het voedsel ontstaan in het geheugen een associatie tussen de mentale
representaties van beide. De reactie op VP wordt aangedreven door het verwachten van de OP.

De propositionele theorie verklaart conditionering via dezelfde geheugen- en redeneerprocessen die
ingeroepen worden om bijvoorbeeld schaken of ander complex gedrag te verklaren. Het leren vindt
plaats middels het opslaan van een hypothese of propositie in het geheugen en de mate van
vertrouwen in de hypothese. Bij Pavlov heeft de propositie de vorm ‘als ik de bel hoor, zal ik voedsel
krijgen’. Een associatie verbindt gebeurtenissen alleen met elkaar en een propositie doet ook
uitspraak over de aard van het verband.

Het voorgaande maakt duidelijk dat leren het individu in staat stelt om zich aan te passen aan de
omgeving. Leren stelt in staat tot ontogenetische adaptatie: aanpassing aan de omgeving tijdens de
levensloop van één organisme.

3.3 Etiologie van psychopathologie
3.3.1 Appetitieve conditionering
Appetitieve conditionering kan ons helpen bij het begrijpen van onder meer verslaving en obesitas.
Beide worden gekarakteriseerd door een sterke craving en preoccupatie met het product. De
leertheorie stelt dat stimuli (VP’s) geassocieerd raken met de inname van het product (OP) en/of de
lichamelijke effecten ervan (OR). De VP’s kunnen daardoor craving haar het product (VR) gaan
uitlokken. Bijvoorbeeld: het zien van een glas wijn roept de craving op om te drinken.

Ook instrumentele conditionering is betrokken bij verslaving en obesitas: de consumptie van het
product is instrumenteel gedrag dat wordt beloond door positieve consequenties. De consumptie
kan ook beloond worden door de reductie van een negatieve toestand, zoals de afname van
ontwenningsverschijnselen. Instrumenteel gedrag staat onder controle van twee systemen:
1. Doelgericht gedrag: dit gedrag is gebaseerd op associaties tussen responsen en uitkomsten
 Respons-uitkomst leren (R-O)  de kat associeert het trekken aan het touw met het
krijgen van voedsel.

2

, 2. Gewoontegedag: dit gedrag is gebaseerd op associaties tussen stimuli en responsen, maar
wordt niet gemedieerd door de uitkomst die het gedrag genereert.
 Stimulus-respons leren (S-R)  de kat associeert de touw in de kooi met trekken.

De uitkomstdevaluatieprocedure helpt bij het onderscheiden van R-O en S-R leren.
 Als devaluatie leidt tot vermindering van gedrag  doelgericht gedrag.
Geen respons meer uitvoeren, omdat je verzadigd bent.
 Als devaluatie niet leidt tot vermindering van gedrag  gewoontegedrag.
Doorgaan met de respons, ondanks dat je verzadigd bent.

De Pavloviaans-instrumentele transfer (PIT) laat een interactie tussen klassieke en instrumentele
conditionering zien. Het dier leert dat een bepaalde VP gevolgd wordt door de aanbieding van een
bepaald type voedsel (klassieke conditionering). Onafhankelijk daarvan leert het dier dat het dat type
voedsel ook kan krijgen door een bepaald gedrag (R) te vertonen (instrumentele conditionering). De
frequentie van R is hoger in aanwezigheid van de VP dan in afwezigheid daarvan.

3.3.2 Aversieve conditionering
Pavlov had bij de keuze van een OP een voorkeur voor het toedienen van voedsel, een appetitieve
prikkel. Echter treedt acquisitie ook op als een oorspronkelijke neutrale prikkel (VP) wordt gevolgd
door een aversieve of onaangename OP.

Watson is de grondlegger van het behaviorisme. Behavioristen bestuderen uitsluitend objectief
waarneembare reacties op (externe) prikkels. Hij toonde experimenteel aan dat angstreacties
kunnen ontstaan via klassieke conditionering. De ongelukkige proefpersoon was Kleine Albert, een
elf maanden oude baby. Albert werd geconfronteerd met een ratje, waar hij in eerste instantie niet
bang voor was. Maar dan volgde de conditionering. Telkens als Kleine Albert het ratje wilde
aanraken, werd er met een hamer op een ijzeren staaf geslagen. Hij schrok hiervan, begon te huilen
en na enkele herhalingen vertoonde hij al een angstige reactie zodra hij het witte ratje zag. Watsons
model voor het ontstaan van angstklachten: initieel neutrale gebeurtenissen die gepaard gaan met
een akelige of gevaarlijke gebeurtenis zullen angst gaan uitlokken.

Er was veel kritiek op deze rudimentaire angsttheorie. Een eerste kritiek gaat uit van de observatie
dat niet iedereen die aan een angststoornis lijdt een relevante geschiedenis van aversieve
conditionering heeft. Onderzoek wijst immers uit dat ook observationeel leren en leren via instructie
tot het linken van een VP aan een OP en bijgevolg tot angst kunnen leiden. Dus, niet alleen wanneer
je zelf wordt gebeten door een hond, maar ook wanneer je ziet dat iemand anders gebeten wordt of
wanneer iemand je vertelt dat honden bijten, kun je een hondenfobie ontwikkelen.
Een tweede kritiek luidt dat niet iedereen een trauma of een akelige gebeurtenis heeft meegemaakt
een angststoornis ontwikkelt (interindividuele verschillen).

De moderne leertheorie houdt rekening met individuele verschillen tussen mensen. Interindividuele
verschillen in genetische dispositie en in psychologische trekken zijn gelinkt aan het gemak waarmee
geconditioneerde reacties verworven worden. Sommige individuen verwerven sterkere
geconditioneerde vreesreacties dan anderen. Bovendien stelt de moderne leertheorie dat je met de
hele leergeschiedenis rekening moet houden wanneer je de ontwikkeling van een angststoornis
vanuit een leerperspectief bekijkt. Ervaringen die voorafgaan aan, plaatshebben tijdens of volgen op
de aversieve conditioneringsgebeurtenis kunnen een substantiële impact op het angstleren hebben.

Het latentie inhibitie-effect verwijst naar de observatie dat conditionering trager verloopt indien de
VP vooraf enkele keren zonder OP aangeboden is. Kinderen die een aantal keer naar de tandarts zijn
geweest zonder daarbij iets akeligs te beleven, hebben een kleinere kans om tandartsangst te


3

, ontwikkelen wanneer ze vervolgens wel iets akeligs beleven bij de tandarts. Soms kunnen
voorafgaande ervaringen het risico echter ook vergroten.

Met betrekking tot ervaringen die plaatshebben tijdens het angstleren speelt onder meer
controleerbaarheid een bepalende rol. Aangeleerde hulpeloosheid is zich passief en hulpeloos te
gedragen. Volgens Seligman zou aangeleerde hulpeloosheid een mechanisme kunnen zijn dat een rol
speelt bij het ontstaan van een depressie en langdurige angstklachten.

Ook ervaringen die mensen na de aversieve conditioneringsgebeurtenis hebben, kunnen de mate van
angst die blijft bestaan drastisch beïnvloeden. Het te horen krijgen van een luide en onaangename
toon na gepaarde aanbieding van een VP met een slechts matige luide toon kan de angst voor deze
VP de hoogte injagen. Dit inflatie-effect suggereert bijvoorbeeld dat iemand die lichte rijangst heeft
ontwikkeld na een paniekaanval in de auto, een zware rijangst kan krijgen indien hij achteraf een veel
hevigere paniekaanval heeft, ook al vond deze hevigere aanval niet eens plaats in de auto. Verder
kan ook het herhaald denken over een aversieve conditioneringsgebeurtenis invloed hebben op het
verdere verloop van het angstniveau. Herhaaldelijk denken over zo’n gebeurtenis, zoals bij
rumineren het geval is, kan de aangeleerde angst voor de VP in stand houden en zo het ontwikkelen
van een angststoornis in de hand werken. Dergelijk herhaald denken versterkt de relatie tussen VP
en OP.

Een ander conditioneringsprincipe is generalisatie. Als iemand een aversieve gebeurtenis meemaakt
tegen de achtergrond van een bepaalde prikkel of situatie, dan kun je vaststellen dat de aangeleerde
vrees zich vaak uitbreidt (generalisatie) naar gerelateerde stimuli. Als iemand wordt gebeten door
een hond, ontwikkelt deze persoon ook angst voor andere, ongevaarlijke honden.

Bij aversieve conditionering is de interactie tussen klassieke en instrumentele conditionering van
belang. Het hoofdsymptoom van angststoornissen is vermijding. Vermijdingsgedrag is het ontlopen
van situaties waarin de angst tot uiting kan komen. De klassieke verklaring voor dergelijk
vermijdingsgedrag is de tweefactorentheorie van Mowrer. De eerste factor, klassieke conditionering,
is verantwoordelijk voor het opwekken van de angst. De tweede factor, instrumentele
conditionering, komt in het spel wanneer het vermijdingsgedrag gesteld wordt. Het cruciale inzicht
van Mowrer is dat het vermijdingsgedrag bekrachtigd wordt door de daling van de angst die erop
volgt.

3.3.3 Causaal leren
Conditionering kan ook een rol spelen bij de acquisitie van allerhande maladaptieve overtuigingen.
Sommige theoretici vermoeden dat conditionering in belangrijke mate betrokken is bij het leren van
een oorzakelijk verband tussen twee gebeurtenissen.

Nu is het zo dat conditionering normaliter afhankelijk is van een voorspellingsfout: alleen als een
prikkel voorafgaat aan een verrassende gebeurtenis, zal erover geleerd worden. Stel dat iemand die
herhaaldelijk last heeft gehad van allergische reacties op melk, een glas melk drinkt en daarbij een
koekje eet. Indien er opnieuw een allergische reactie plaatsvindt, zal de persoon dit typisch niet
causaal attribueren aan het koekje. Dit is wat de verrassingshypothese voorspelt: de allergische
reactie is niet verrassend, want deze wordt al voorspelt door het drinken van de melk en bijgevolg is
er geen sprake van een voorspellingsfout. Iemand leert dus alleen als een prikkel voorafgaat een
verassende gebeurtenis.

Kamin trainde ratten in een eerste fase met een auditieve prikkel die vooraf ging aan elektrische
stimulatie. In een tweede fase bood hij tegelijk met de auditieve prikkel een visuele prikkel aan,
voorafgaand aan de elektrische stimulatie. Daarna testte hij de reactie van de ratten op alleen de
visuele prikkel en werd getuige van het blokkeringseffect: de visuele prikkel ontlokte een erg lage tot

4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller isaslutter. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67474 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.35  17x  sold
  • (3)
  Add to cart