Ethiek voor juristen: samenvatting
Hoofdstuk 1: Recht, ethiek en ethische theorieën
Inleiding
Recht en ethiek onderscheiden zich van de andere wetenschappen doordat ze nadrukkelijk normatief zijn:
ze staan op enige afstand van de feitelijke gebeurtenissen en formuleren maatstaven om het handelen
van mensen te beoordelen. Het juridisch stelsel en de moraal zijn niet gebaseerd op feiten. Het zijn
sociale constructies waarin de maatstaven in uitgebalanceerde stelsels en criteria zijn vastgelegd en nog
steeds worden bijgesteld. Ze botsen echter ook. Er bestaan verschillende opvattingen bestaan over wat
ethiek en recht behelzen.
1. Kernbegrippen
Waarden is een breed begrip. Iets kan gewaardeerd worden omdat het nuttig is voor iets (instrumentele
waarde) maar het kan ook omwille van zichzelf worden nagestreefd (intrinsieke waarde). Verschillende
domeinen van samenleven kennen hun eigen waarden. In de ethiek gaat het om kwaliteiten waartoe
mensen zich aangetrokken voelen omdat deze bij dragen tot goed (samen)leven. Ethische waarden
hebben een eigen (aantrekkingskracht). Ze behoeven geen verdere legitimatie dan zichzelf! In onze
samenleving zijn ‘respect’, ‘vrijheid’ en ‘solidariteit’ centrale waarden. Ook de verschillende juridische
beroepsgroepen hebben ethische kernwaarden geformuleerd. Deze waarden geven richting aan het
handelen van de beroepsgroepen.
Juristen zijn een stuk terughoudender dan ethici in het gebruik van waardentaal. Het juridische stelsel
geeft voorschriften die het samenleven ordenen, daarom voorheen weinig waarden. Echter het recht
moet in tijden van veranderingen meer open en flexibel zijn. Dit leidde tot introductie van algemene
begrippen (‘open’ norm).
Doordat waarden algemeen en vaag zijn, kunnen ze verschillend worden geïnterpreteerd. De ethiek kent
een rijke traditie van het uitpluizen van de verschillende invulling van waarden. Een meer alledaagse
manier om waarden te verduidelijken is ze te vertalen in normen. Normen zijn letterlijk maatstaven
waaraan het handelen van mensen wordt afgemeten. In de ethiek gaat het om morele normen
(goed/slecht gedrag). In tegenstelling tot juridische nonnen zijn morele normen doorgaans niet schriftelijk
vastgelegd.
Waarden en normen weerspiegelen twee aparte maar onlosmakelijk verweven verschijningsvormen van
het morele: algemene oriëntatie en concrete regel. Wanneer ze uit elkaar worden getrokken, ontstaan
problemen. Waarden hebben concretisering nodig, die aangeeft wat ze ineen specifieke situatie van de
mens. Omgekeerd vereist een goed begrip van de norm dat je voeling hebt met de onderliggende waarde.
De term moraal duidt op een geheel van als vanzelfsprekend beleefde opvattingen over goed en kwaad,
zinvol en zinloos, waardevol en waardeloos.
Regelmatig worden moraalvoorschriften expliciet uitgedrukt, waarbij iemand uitlegt waarom iets goed is.
Dit gebeurt bij uitstek in de ethiek, te omschrijven als reflectie op de vanzelfsprekendheden waaruit de
alledaagse moraal bestaat. De ethicus kijkt verder en beschouwt de beginselen die achter het gedrag
schuilgaan. Dat leidt tot begripsverheldering en verdieping van kennis, of tot allerlei vormen van kritiek.
De ethiek analyseert de begrippen die in de moraal centraal staan, bespreekt waarom een moraal goed of
slecht is, en kan uitleggen waarom menselijke handelingen niet stroken met bepaalde begrippen.
Ook ethiek en moraal zijn op elkaar betrokken. Moreel geladen gebeurtenissen en ervaringen vragen om
een verwoording waarin ze worden verduidelijkt. De ethiek op haar beurt heeft de moraal nodig omdat
deze de noodzakelijke grondstof levert. Nadenken wordt altijd ingegeven door eigen tijd en situatie.
,2. Recht en ethiek: een eerste onderscheid
Verschil in autoriteit met sanctiebevoegheid
Het recht wordt gedragen door een volgens vastliggende regels aangestelde autoriteit.
Autoriteit bezit macht; ze dwingt naleving van de wetten af onder dreiging van straffen. Ethische
waarden, idealen etc. worden niet door zo’n heldere autoriteit uitgevaardigd. Bij het handelen van de
mens geldt dat bepaalde zaken beter zijn dan andere en erom vragen gerealiseerd te worden. Dit soort
oriëntatiepunten zijn noodzakelijk voor het handelen. Als ze er niet zouden zijn, zou het niet uitmaken
wat de mens doet. De eigen kracht van de zaken waartoe mensen zich aangetrokken voelen, komt naar
voren wanneer we zeggen dat iets ‘een appel op ons doet’ of ongepast is’, en wanneer we van typisch
ethische idealen, intuïties of schuldgevoelens zeggen dat ze ‘zich opdringen’. De mens richt zich op iets
wat sterker is dan zijn toevallige subjectieve voorkeur en wat zijn directe belangen te boven gaat. In die
zin is ook in de ethiek sprake van autoriteit. Omdat de ethische waarden boven de individuele willekeur
uitstijgen, zijn ze niet vrijblijvend.
In een samenleving heerst een bepaalde moraal die het handelen van mensen stuurt. Bijv. een
beroepsgroep heeft een bepaalde beroepsmoraal. In dit boek staan de beroepsmoralen van de
verschillende juridische beroepen centraal. Tussen de bepaalde beroepen zitten verschillen in de morale
eisen die worden gesteld.
Het bovenindividuele appel in de ethiek gaat ermee samen dat ethische oordelen (meer dan juridisch) een
persoonlijk karakter hebben. Bij ethische oordelen gaat om overtuigingen van de persoon zelf, die mede
zijn identiteit bepalen.
Algemeenheid van rechtsregels en contextgevoeligheid van ethiek
Het recht ordent de samenleving vanuit algemeen geldende regels. Het algemene karakter treedt naar
voren bij principiële kwesties. Het recht leunt op principes die voor iedere gelijkelijk geldig zijn. Het
algemene karakter van de wet kan tot starheid leiden. Waarde en normen kennen dit minder, zij kunnen
per context verschillen.
Doorgaans is het aan de actoren in de samenleving om de algemeen geformuleerde regels toe te passen
op de concrete situatie. Als de algemene regel moeilijk is toe te passen in een concrete situatie dan horen
we pleidooien om in een enkel geval af te zien van toepassing van de algemene regel.
In de ethiek blijkt het slechts in beperkte mate mogelijk om algemene regels te formuleren die de
ethische motivatie toereikend verwoorden. Ethiek toont meer haar kracht in het uitzoeken hoe morele
gevoeligheden per context verschillen.
Het recht als gestelde moraal
De wetgever richt zich op de heersende opvattingen over goed en kwaad, waardevol en waardeloos. De
moeilijk grijpbare morele waarden, idealen etc. worden gegoten in een vaste, beter hanteerbare vorm. De
rechtstatelijke beginselen zijn evident gegrond in ethische waarden die in de samenleving breed worden
gedeeld.
De directe relatie tussen recht en moraal is van belang in zowel de discussie over als de toepassing van
wetten. In de toepassing verwachten we dat partijen (rechter) zich richten op wat in de samenleving leeft.
Dit kan omdat de wetgever open normen (als R &B) aanvoert wanneer de regels ruimte laten. Een
discussie over die open norm, raakt onvermijdelijk aan maatschappelijke waarden en normen. In
bijzondere gevallen is strikte toepassing van de regel in strijdt met de heersende morele opvatting waaruit
de wet is voortgekomen dan is er onderscheid tussen ‘de letter van de wet’ en ‘de geest van de wet’.
3. Recht en ethiek: klassieke posities
Ethiek en recht zijn op verschillende manieren tegenover elkaar geplaatst. Er worden enkele posities die
met regelmaat terugkeren in actuele debatten.
,Het rechtspositivisme van Hart
De krachtigste en helderste scheiding van recht en ethiek Vinden we in het zogenaamde
rechtspositivisme. Deze stroming beschouwt wet- en regelgeving als opzichzelfstaand stelsel. De klassieke
uitdrukking is van Herbert Hart. Hij verfijnde het rechtspositivisme John Austin. Voor Austin was een wet
een door een autoriteit neergelegd commando dat mensen moesten opvolgen op straffe van sancties.
Volgens Hart is dit een te eenvoudige omschrijving van het recht, want er bestaan veel wetten waar het
niet primair draait om gehoorzaamheid aan een commando.
De voornaamste reden waarom Hart afstand neemt van Austins ‘model’ is echter dat dit model gerecht
doet aan het vraagstuk van de rechtvaardiging van wetten. Hart verwoordt dit thema met de eenvoudige
vraag: ‘Waarom gehoorzamen mensen aan Alexander II nadat Alexander I is overleden?’.
Mensen gehoorzamen niet aan een persoon, maar aan iemand die gemachtigd is tot het uitoefenen van
gezag. Hoe gaat machtiging in zijn werk? Mensen erkennen ‘secundaire regels’ (rules of recognition), die
aangeven waarom de wetten geldig zijn. Deze regels schetsen procedures die doorlopen moeten worden,
en voorwaarden waaraan wetten moeten voldoen. De instemming van een samenleving met deze
secundaire regels leidt ertoe dat de mensen gehoorzamen aan de wetten die volgens die regels tot stand
komen. Hart noemt de eenheid van primaire en secundaire regels het ‘hart’ van het rechtssysteem. De
secundaire regels spreken alleen de mensen aan die leven binnen het rechtsstelsel. Doorgaans zullen
mensen de regels accepteren. Hart spreekt van obedience, en zelfs van habits. De wet is, als sociaal
systeem, geaccepteerd. Hart analyseert kortom hoe wetten ontstaan en vergaan. Hierbij is geen plaats
voor ethische overwegingen. Centrale vraag: wat maakt een wet tot een wet. Dit betekent niet dat Hart
ethiek onbelangrijk acht. Waarden en normen sturen het handelen van mensen misschien nog wel meer
dan wetten dat doen. Het gaat hem er echter om dat ethiek en wet twee verschillende systemen zijn. De
gehoorzaamheid aan het wetstelsel draait uitsluitend om de gerichtheid op de secundaire regels’ en de
wetten die daaruit volgen. Waarden en normen op hun beurt komen voort uit maatschappelijke
conventies. De juridische voorschriften en de moraal van de samenleving staan als twee gescheiden zuilen
naast elkaar. Dit werkt door in de rechtspraak. Voor eigen interpretatie is weinig ruimte.
Harts nadruk op de verschillen tussen recht en ethiek biedt alle mogelijkheid om de wet vanuit ethisch
gezichtspunt te beoordelen. Juist omdat het twee verschillende manieren van spreken zijn, met beide
eigen rechtvaardigingsgronden, kunnen de wetten vanuit de ethiek worden bekritiseerd. De kritiek zal
leiden tot verandering van de wet.
Het positivisme kan leiden tot een gerichtheid op wetgeving die elke morele overweging buitensluit. In
bepaalde redeneringen wordt de positivistische scheiding tussen recht en moraal gebruikt om elk kritisch
moreel perspectief buiten het recht te plaatsen.
De verstrengeling van recht en ethiek bij Ronald Dworkin
Hart’s scheiding tussen recht en ethiek is bekritiseerd. Tegenspeler was Ronald Dworkin. De centrale
vraag van Dworkin is waarop is de geldigheid van de wet gebaseerd? Dworkin maakt duidelijk dat die
geldigheid een ethische dimensie heeft. Dat blijkt het duidelijkst uit de rechtspleging: een geldig
rechterlijk oordeel ontstaat doordat de rechter de algemene – morele – principes opspoort die aan de
basis van de wet liggen en deze toepast op de casus.
Het onderscheid tussen Hart en Dworkin komt voort een verschil in methode. Beschrijft van enige afstand
het ontstaan van wetten als een proces van sociale institutionele actoren. Volgens Dworkin is zo’n
neutrale weergave niet mogelijk, omdat het bij wetten altijd om normatieve concepten gaat. Normatieve
begrippen verschillen van begrippen die natuurlijke fenomenen uitdrukken. Bij die laatste is, na uitgebreid
empirisch onderzoek, consensus mogelijk over een aantal vaste eigenschappen van het fenomeen. Bij
juridische begrippen met een normatieve strekking is neutraal onderzoek naar de kenmerken niet
mogelijk. Deze concepten hebben altijd al een morele lading; ze geven aan wat mensen wel of niet
moeten doen. Zij kunnen niet afstandelijk en neutraal omschreven worden.
Dworkin zet het methodologische verschil met Hart aan door erop te wijzen dat bij normatieve begrippen
mensen van meet af aan ‘interpreterende wezens’ zijn; we vullen de begrippen in op een bepaalde
manier, die wordt ingegeven door onze achtergrond en de bredere context waarin de wet staat. Voor
,dworkin is interpretatie de enige toegang tot de wet. De waarden zitten in de wet. Er is voor Dworkin dan
ook geen scheiding tussen ‘wat wet is’ en ‘wat de rechter ermee doet’. Als de enige toegang tot de wet de
interpretatie van die wet is, dan is de rechter per definitie medeschepper van het recht.
Nu kan vanuit Hart tegen Dworkin worden ingébracht dat door diens nadruk op interpretatie willekeur op
de loer ligt. Tegen dit bezwaar brengt Dworkin in dat Harts suggestie van neutraliteit niet klopt-. Een wet
leidt altijd tot een oordeel dat een ethische dimensie heeft. Volgens dworkin moet de vraag stellen: ‘Wat
zouden de wetgevers hebben gedaan’ leidend zijn. De maatschappelijke principes van fairness komen in
beeld, en de misstand kan voorkomen worden. Volgens Dworkin werken Harts denkbeelden alleen in een
homogene en statische samenleving, waar de strakke regels van de wet meteen kunnen worden
toegepast. In de hedendaagse, pluriforme samenleving is een flexibeler rechtsbegrip nodig. Deze
observatie wordt breed gedeeld. Voorbeelden blz 27. Zij ondersteunen Dworkins idee dat ethische
overtuigingen dit doorwerken in de rechtspraktijk.
Zo uitgebreid als Dworkin de verbondenheid tussen recht en ethiek thematiseert, zo weinig spreekt hij
over ethiek als wetenschappelijke discipline. Hij omschrijft de wet als ‘department of morality’. De wet is
de juridische uitwerking van de centrale ethische beginselen in de samenleving. Tussen zijn vele reflecties
over het belang van ethische beginselen voor de formulering van wetten en wetstoepassing staat weinig
over het eigen karakter van het ethische. Hij omschrijft dit slechts in termen van een aantal algemene
principes op grond waarvan de samenleving kan worden ingericht. Iris van Domselaar plaatst Dworkin dan
ook in de lijn van ‘legal commensurability’ waarin toepassing van wetten draait om een begrijpelijk,
uitlegbaar, harmonieus schema van rechten en plichten, waarin alle gevoeligheden zijn te beschrijvend.
Dworkins opvatting van de ethische dimensie is sterk gemodelleerd naar juridische principes.
De belangrijkste gesprekspartner van Dworkin als het gaat om ethische principes is filosoof John Rawls.
Deze levert met zijn rechtvaardigheidstheorie eerst en vooral een theorie van middelenverdeling. Het
palet van ethiek is echter veel breder, zoals in vele kritische commentaren op Rawls is uitgewerkt. Naast
algemene rechtvaardigheidsprincipes gaat het in de ethiek ook om waarden van waaruit mensen zin
geven aan hun leven. Deze zijn in Rawls’ werk minder belangrijk, omdat ze niet in algemene principes zijn
te formuleren. Dworkins visie doet dus enerzijds meer recht aan de hedendaagse situatie, waarin de
ethische achtergrond van het recht zich opdringt in de toepassing van (open) rechtsnormen. Maar voor
zijn ‘integratie’ van ethiek in het recht betaalt hij een prijs: slechts een beperkt domein van de waarden
en normen komt aan bod. Er zijn ethische dimensies die zich niet direct in juridische termen laten
vertalen.
,Hoofdstuk 2 Ethische theorieën.
Inleiding:
Ethische theorieën ordenen en verhelderen de morele werkelijkheid. In de rationele verwoording en
analyse hiervan maakt ze deze meer inzichtelijk en vergemakkelijkt ze het communiceren hierover. De
voornaamste taak van ethische theorieën is echter normatief: ze geven aanwijzingen over wat goed
handelen is. Sommige theorieën reiken zelfs direct handelingsvoorschriften aan.
In de geschiedenis van de ethiek is het niet tot een eenduidig stelsel van principes gekomen. Wel zijn
enkele stromingen te onderscheiden. Zo kan een theorie zich richten op de persoon en zijn morele
kwaliteiten de deugdethiek. Bij een andere worden de handelingen van mensen moreel beoordeeld. De
theorieën die zich op handelen richten zijn in twee groepen te verdelen.
- Theorieën die het gewenste handelen omschrijven in termen van plichten. Deze kijken naar de
eigen aard van de handeling, die aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. De intentie en
bedoeling van de handelende persoon spelen hierbij een belangrijke rol. Deontologische
theorieën. De meeste vormen van beroepsethiek zijn opgebouwd rond stelsels van plichten.
- Theorieën die zich richten op datgene wat gedaan moet worden om een bepaald doel te
bereiken. consequentialistische theorieën. Hierbij zijn de gevolgen van handelingen het
doorslaggevende criterium. Meestal gaan ze uit van een hoogste doel dat niet evident moreel
hoeft te zijn. Elke handeling die het doel dichterbij brengt, is een goede handeling.
We bespreken per theorie filosoof.
- Consequentialisme = utilisme van Jeremy Bentham en John Stuart Mill
- Deontologische theorie = morele plicht van Immanuel kant.
- Deugdethiek = Aristoteles
1. De deugdethiek: Aristoteles
Een juridische regel stuurt het gedrag van mensen. Maar het recht raakt slechts indirect de menselijke
motivatie. In de ethiek gaat het om waarden en normen die mensen zich eigen maken en van waaruit ze
hun leven vormgeven. De verinnerlijking van moraliteit komt op de rijkste manier ter sprake in de
deugdethiek. Grondlegger is Aristoteles. Hij opent zijn boek Ethica met de stelling dat elk menselijk
handelen er uiteindelijk op is gericht ‘iets goeds’ te reaiiseren. Mensen handelen niet zomaar, ze willen
iets goeds doen. Zeker, het verlangen om af te wijken van wat als goed geldt heeft een zekere
aantrekkingskracht, maar dat is geen duurzame handelingsmotivatie. Mensen die dingen doen die in de
ogen van anderen slecht zijn, verdedigen dit dikwijls door te zeggen dat ze ‘iets goeds’ voor ogen hebben.
De vraag is natuurlijk waaruit dat ‘goede’ bestaat. Aristoteles noemt het hoogste goed geluk. Het begrip
duidt bij hem niet zozeer op een gevoel, maar eerder op een toestand waarin iemand zich bevindt.
Aristoteles omschrijft deze toestand als ‘goed leven en goed handelen’. De gelukkige mens is iemand die
zijn leven zinvol invult en zich daar wel bij voelt.
Geluk kan alleen worden bereikt zolang we samenleven anderen. In vommunicatie met anderen komt een
mens tot besef en verwoording van wat waardevol is. De moraal groeit in voortdurende interactie, en dat
gaat altijd door. In dit proces ontwikkelt de mens de houdingen die zijn handelen bepalen. De goede
houdingen heten ‘deugden’.
Deugden
Een deugd ontstaat vanuit een goede vorming van de emoties. De mens kent uiteenlopende emoties; in
één situatie zijn ten aanzien van één object tegengestelde emoties mogelijk. De strijdige emoties moeten
van hun extreme karakter worden ontdaan, zodat een stabiel evenwicht ontstaat. Dit betekent niet dat de
emoties worden onderdrukt; ze worden ‘in model gebracht’. Soms streng aangepakt; eventueel moeten
ze met dwang en straf worden bewerkt. Na verloop van tijd gaat het geforceerde karakter ervan af en zijn
de emoties duurzaam gevormd. Er ontstaat een evenwichtige houding, een gesteldheid van waaruit
mensen de situatie tegemoet treden. Deze houding komt met name tot uiting bij onverwachte
gebeurtenissen, als mensen op zichzelf worden teruggeworpen.
, Als de mens eenmaal een goede houding heeft, is goed handelen nog niet verzekerd. Daarvoor moet de
persoon in kwestie ook inschatten hoe hij in de concrete situatie moet handelen. Hiervoor zorgt de deugd
‘praktische verstandigheid’. Omdat geen situatie hetzelfde is, zijn vaste handelingsvoorschriften niet
mogelijk. Goed handelen vereist dus situationeel toegesneden beraad. De ontwikkeling van de
verstandigheid en de juiste houding vormen samen een virtueuze cirkel. Een concreet besluit bevestigt en
versterkt de juiste gesteldheid van de emoties, en daarmee de goede houding. Vanuit die houding komt
de persoon de volgende keer met grotere waarschijnlijkheid tot een goede handeling, wat de houding
verder versterkt.
De sociale omgeving beïnvloedt op zeer verschillende manieren onze houding.
Aristoteles noemt naast moed en verstandigheid ais voorname deugden rechtvaardigheid,
grootmoedigheid en een goede omgang met materiële middelen. Een handvol deugden bleken de kern te
hebben die in alle tijden als moreel kompas kon fungeren. Tegelijkertijd bleek die kern zo flexibel dat ze in
uiteenlopende tijden en omgevingen kon worden toegepast.
Evaluatie deugdethiek
De deugdethiek thematiseert hoe een mens moreel wordt gemotiveerd. Met die persoonlijke motivatie
raakt ze een ge bied dat het recht niet bestrijkt, maar dat wel belangrijk, is voor het handelen in het
juridisch domein.
De deugdethiek is relevant voor beroepsethische vraag. Stukken. Zij heeft scherp oog voor de rol van
emoties, de interactie met de praktische verstandigheid en de vorming van karakter door de tijd heen
De deugdethiek kan daarbij de subtiele verschillen tussen de goede houdingen in de verschillende
beroepsdomeinen goed ter sprake brengen. de deugden krijgen telkens een nieuwe invulling.
2. De plichtsethiek van Immanuel Kant
De plichtsethiek stelt dat de mens zichzelf en anderen plichten oplegt. De meest relevante vorm van
plichtsethiek voor de moderne samenleving is die van Immanuel Kant. Volgens Kant dient de ethiek voor
ieder geldende plichten te formuleren. Alleen als een omschrijving van goed handelen algemeen geldig
kan zijn, is ze serieus te nemen. Het verstand biedt de mogelijkheid om tot zo’n formulering te komen.
Kant wil wetten die voorschrijven hoe mensen moeten handelen. De plichtsethiek heeft een grote
affiniteit met het recht, waarin het formuleren van algemeen geldige regels eveneens centraal. Tot een
juiste bepaling van de wetten van goed handelen komen we als het verstand zuiver kan werken, dus niet
wordt door externe invloeden. Het is dus problematisch als emoties en irrationele neigingen het handelen
bepalen. Het ondermijnt zijn zelfstandigheid.
Terwijl de deugdethiek van de mens vraagt dat hij de situatie goed inschat, is de plichtsethiek erop uit om
algemene regels te formuleren.
Juristen worstelen vaak met het onderscheid tussen de psychologische verklaring voor handelingen en de
normatieve uitgangspunten. Niet zelden is een slechte handeling te verklaren door psychologische
processen die eraan voorafgaat. Dat verklaren is iets anders dan de handeling normatief beoordelen.
Binnen de rechtspraak is er een levendige discussie over de relatie tussen de twee: in hoeverre leidt
kennis van iemands persoonlijke achtergrond tot begrip voor de situatie, en daarmee tot een milder
oordeel over de overtreding. Kant trekt een principiële grens: we zoeken naar beoordelingsmaatstaven
voor goed handelen, en dan moeten we ons niet laten afleiden door psychologie processen die zich
toevallig in de mens voordoen
Om het handelen rationeel te beoordelen moeten we net op een bepaalde manier omschrijven. In deze
omschrijving staat het begrip ‘maximes’: uitgangspunten die iemand erop na houdt om zijn leven in te
richten. Een maxime heeft betrekking op een bepaald levensdomein en geeft aan hoe iemand daarin wil
functioneren. Ze vormt als het ware de moraal die iemand ervoor zichzelf op na houdt. Vb. eerlijkheid.
Wat maakt een maxime tot een goede maxime? Zij is pas goed als ze in zichzelf noodzakelijk is. Een regel
is algemeen geldig als iedereen haar kan navolgen, zonder dat er ongerijmdheden ontstaan. Geldt ook in
recht: een stelsel kan pas uit algemeen geldige regels bestaan wanneer hetgeen strijdigheden kent.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller merel-burgers. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.50. You're not tied to anything after your purchase.