100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Uitgebreide samenvatting van De Hullu - Materieel strafrecht 7e druk $11.39   Add to cart

Summary

Uitgebreide samenvatting van De Hullu - Materieel strafrecht 7e druk

 17 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Uitgebreide samenvatting van de voorgeschreven stof voor het collegejaar 2020/2021 op de Radboud Universiteit. Blz. 113 t/m 131, 155 t/m 200, 209 t/m 525.

Preview 4 out of 99  pages

  • No
  • De voorgeschreven stof voor het collegejaar 2020/2021
  • April 27, 2021
  • 99
  • 2020/2021
  • Summary
avatar-seller
Materieel Strafrecht
Mr. J. de Hullu, 7e druk

Hoofdstuk 2 – Strafwetgeving
4 – Rechtssubjecten in strafrechtelijke zin
4.1 – Inleiding
Art. 51 lid 1 Sr: strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en
rechtspersonen. Echter: niet elk rechtssubject is normadressaat van elke
strafbepaling (denk aan kwaliteitsdelicten).
In 1976 werd de rechtspersoon als rechtssubject in strafrechtelijke zin aanvaard.
Men heeft de algemene normatieve vooronderstelling aanvaard dat natuurlijke
personen wilsvrijheid en verantwoordelijkheid hebben, en daarom in beginsel voor
hun daden strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld.

4.2 – Enkele bijzondere aspecten van de natuurlijke persoon als rechtssubject
4.2.1 – De (te) jeugdige leeftijd van de natuurlijke persoon
Pas vanaf een zekere leeftijd kun je van verantwoordelijkheid in juridische,
normatieve zin spreken.
Bij jonge kinderen zou er geen eigenlijk vrije wilsbepaling, geen inzicht in hetgeen
goed of kwaad, geoorloofd of ongeoorloofd, recht of onrecht is, en dus geen
strafrechtelijke toerekeningsvatbaarheid zijn. In 1886 zei de wetgever dat kinderen
onder de 10 geen oordeel des onderscheids konden maken. Bij kinderen tussen de
10 en de 16 die een strafbaar feit begingen moest de strafrechter onderzoeken of het
kind met oordeel des onderscheids had gehandeld. Als dat niet kon worden
vastgesteld volgde er geen aansprakelijkstelling. Als er wel aansprakelijkheid was
werden de strafmaxima met 1/3e verlaagd.
Tussen 1901 en 1965 gold er geen leeftijdsgrens in het strafrecht, de rechter moest
per geval bepalen hoe het zat.
Sinds 1965 geldt er weer een algemene regel: kinderen kunnen niet worden vervolgd
voor strafbare feiten die ze hebben begaan toen ze jonger waren dan 12 (art. 486 en
487 Sr). Reden: een wettelijk niet-weerlegbaar vermoeden van niet-
toerekeningsvatbaarheid o.g.v. jeugdige leeftijd. Een jeugdige kan wel een strafbaar
feit plegen waarvoor in voorkomende gevallen de ouder, voogd of andere
meerderharige als deelnemer kan worden gestraft.
Ook geldt er sinds 1886 een speciaal sanctierecht voor jeugdigen en
jongvolwassenen met eigen sancties dat milder van aard is dan het gewone
sanctierecht (art. 77a e.v. Sr). Dit hangt samen met de veronderstelde verminderde
verwijtbaarheid en een eigen accent bij de sanctiedoelen (opvoeding en toekomst
staan meer centraal).

Art. 40 lid 3 sub a Verdrag voor de Rechten van het Kind: vanwege het algemene
karakter hiervan is het goed om deze exceptie in de vorm van een
vervolgingsuitsluitingsgrond te gieten. Bij een strafuitsluitingsgrond staat meer op de
voorgrond dat de reden voor de strafuitsluiting ook in het concrete geval aannemelijk
moet zijn.
De leeftijdsgrens mag niet te hoog liggen. In het overgangsgebied kunnen het
opportuniteitsbeginsel, de excepties en de vrijheid van straftoemeting een
corrigerende rol spelen.
De raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming heeft in 2017 geadviseerd
de grens te verhogen naar 14 jaar, omdat dit aansluit bij internationale

,ontwikkelingen dat een jeugdige de consequenties van eigen handelen moet kunnen
overzien en een strafrechtelijk proces moet kunnen doorgronden. Probleem: er
worden per jaar ongeveer 3000 jongeren onder de 14 aangehouden voor misdrijven.

4.2.2 – De dood van een natuurlijk persoon
Na vaststaand overlijden van een natuurlijk persoon komt er een einde aan zijn
status van rechtssubject in strafrechtelijke zin. Art. 69 Sr: het recht tot strafvordering
vervalt door de dood van de verdachte. Art. 75 Sr: door de dood van een
onherroepelijk veroordeelde vervalt het recht tot tenuitvoerlegging van een
opgelegde straf of maatregel.
EHRM: criminele aansprakelijkheid overleeft de persoon die de misdaad heeft
gepleegd niet. Dit gaat niet over op erfgenamen.
Uitzondering: vermogenssancties, vooral als die niet voornamelijk punitief maar
reparatoir zijn en waarbij de nabestaanden niet als rechtssubjecten in strafrechtelijke
zin worden behandeld. In art. 75 Sr staat ook een uitzondering voor een
onherroepelijk opgelegde maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen
voordeel.

4.3 – De rechtspersoon als rechtssubject
4.3.1 – Inleiding
Traditionele bezwaren tegen de rechtspersoon als rechtssubject in het strafrecht:
opzet, schuld en daderschap kunnen moeilijk worden aangenomen bij een
rechtspersoon. Andere handhavingsstelsels zijn geschikter.
Dat de rechtspersoon sinds 1976 als rechtssubject is geaccepteerd sluit aan bij de
maatschappelijke realiteit waarin rechtspersonen bestaan, optreden en belangrijke
rollen vervullen. Het is bv. handig bij economische of milieudelicten. Een
rechtspersoon kan ook slachtoffer van een strafbaar feit zijn.
Rechtspersonen zijn sociale entiteiten. Ze kunnen zich als zodanig niet bewegen,
maar wel gedragen. Ze kunnen worden onderscheiden met name door hun structuur,
door de wijze van besluitvorming en door hun doelstellingen. Deze vormen samen de
corporatieve interne beslissingsstructuur. Daarin zijn wil en weten, en vrijheid van
handelen gelegen. Deze elementen zijn onmisbaar voor het maken van een
strafrechtelijk verwijt.

4.3.2 – Wetsgeschiedenis
De mogelijkheid van aansprakelijkstelling voor rechtspersonen is geleidelijk
uitgebreid. In 1886 werd gezegd dat rechtspersonen geen rol speelden in het
strafrecht.
Na 1886 kwamen er geleidelijk in aantal en belang toenemende bijzondere wetten in
de economische sfeer die bestuurders strafrechtelijk aansprakelijk stelden voor
strafbare feiten die waren begaan binnen een rechtspersoon. De
aansprakelijkstelling van een rechtspersoon komt dan vanzelf dichterbij. De invoering
van de WED in 1951 was een voorlopig sluitstuk van deze ontwikkeling. Hierin stond
dat rechtspersonen economische delicten konden begaan en dat ze daarvoor
konden worden vervolgd en gestraft. Deze bepaling bleek nodig, billijk en praktisch te
zijn.
In 1976 werd het huidige art. 51 Sr ingevoerd.
De wetgever heeft zich nooit fundamenteel en diepgaand over het onderwerp
gebogen. Elke nieuwe stap werd gemotiveerd door op de vorige stap te wijzen en
daarbij op te merken dat er in de praktijk geen problemen waren gerezen.

,4.3.3 – Om welke rechtspersonen gaat het in het strafrecht?
Art. 51 Sr geeft geen definitie van een rechtspersoon, we kijken naar het civiele
recht. Zij noemen kerkgenootschappen, publiekrechtelijke en privaatrechtelijke
rechtspersonen. Het gaat vooral om de privaatrechtelijke, zij kunnen de vorm
aannemen van een NV, BV, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, stichting
of vereniging. Een vereniging kan op informele wijze ontstaan zonder notariële akte.
Art. 51 lid 3 Sr stelt de stille of openbare vennootschap, de rederij en het
doelvermogen in strafrechtelijke zin gelijk met een rechtspersoon.
De wettelijke opsomming is erg ruim. Organisaties en samenwerkingsverbanden zijn
doorgaans probleemloos rechtssubject in strafrechtelijke zin.

4.3.4 – De dood van een rechtspersoon
Overlijden van rechtspersoon: wijziging van de identiteit, ontbinding, faillissement,
verbodenverklaring, fusie, splitsing of lege rechtspersonen.
De wetgever heeft geen specifieke regeling voor strafrechtelijke gevolgen van de
ontbinding van een verdachte of veroordeelde rechtspersoon. De HR is deels bij de
regels voor natuurlijke rechtspersonen aangesloten. Ontbinding van een
onherroepelijk veroordeelde rechtspersoon heeft vermoedelijk geen strafrechtelijke
consequenties, art. 75 Sr wordt kennelijk niet van toepassing geacht op de
rechtspersoon. Een boete kan ook na beëindiging van de vennootschap op dezelfde
wijze als iedere andere schuld van de ontbonden vennootschap worden ingevorderd.
HR: het verval van het vervolgingsrecht bij de dood van een verdachte natuurlijke
persoon is alleen op de rechtspersoon van toepassing als op het tijdstip dat een
vervolging wordt aangevangen voor derden kenbaar is dat vaststaat dat een
rechtspersoon ontbonden is. Dit mogelijk verval van het vervolgingsrecht na
overlijden geldt niet voor de eventuele feitelijk leidinggever en opdrachtgever.
Soms kan o.g.v. de maatschappelijke realiteit ook een later in beeld komende, soms
pas na het begaan van het strafbare feit geboren rechtspersoon als relevant
rechtssubject mag worden aangemerkt, zodat deze kan worden vervolgd voor eerder
begane feiten. Dit is uitzonderlijk en wordt alleen gebruikt als een rechtspersoon door
een andere rechtspersoon wordt voortgezet.
De dood van een rechtspersoon is een lastig concept. Wanneer is dit definitief? Er
komt ook wel eens schijnontbinding voor en er kan misbruik van worden gemaakt.

4.3.5 – Een bijzondere positie voor publiekrechtelijke rechtspersonen?
Inmiddels komt het wel eens voor dat publiekrechtelijke rechtspersonen vervolgd
worden. Dit gebeurt vooral voor ordeningsdelicten, maar er wordt ook vervolging voor
commune delicten geopperd (Enschedese vuurwerkramp, cafébrand in Volendam,
Schiphol-brand).
De MvT gaf een kader voor de rechtspraak: geen algemene uitsluiting van vervolging
of strafbaarheid, maar een beoordeling van geval tot geval waarbij vooral de context
waarin de gedraging zich afspeelt en het gelijkheidsbeginsel van belang werden
geacht.
In jurisprudentie is vooral de positie van lagere publiekrechtelijke rechtspersonen aan
de orde geweest. Voor strafrechtelijke immuniteit wordt vereist dat de rechtspersoon
een openbaar lichaam in de zin van H7 Gw is. Vervolgens moest volgens de
vroegere rechtspraak de tenlastegelegde gedraging van het openbare lichaam als
uitvoering van een overheidstaak kunnen worden gezien.

, In Pikmeer II werd dit taakcriterium (en daarmee het bereik van de immuniteit) sterk
beperkt, en wel tot de gevallen waarin ‘de desbetreffende gedragingen naar hun aard
en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door
bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van
de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak, zodat uitgesloten is dat
derden in zoverre op gelijke voet als het openbaar lichaam aan het maatschappelijk
verkeer deelnemen’.
In een zaak waarbij de staat de wet bodembescherming had overtreden door een
vervuiling met kerosine op de militaire vliegbasis Volkel aanvaardde de HR een
algemene vervolgingsuitsluitingsgrond: als uitgangspunt heeft te gelden dat de
handelingen van de staat geacht moeten worden te strekken tot de behartiging van
het algemeen belang. Daartoe kan de staat door wet- en regelgeving, bestuur,
feitelijke gedragingen of anderszins zich alle aangelegenheden aantrekken. Voor de
handelingen van de staat zijn ministers en staatssecretarissen in het algemeen
verantwoording schuldig aan de SG. Daarnaast kunnen zij ter zake van
ambtsmisdrijven strafrechtelijk worden vervolgd en berecht op de voet van art. 483
e.v. Sv. Met dit stelsel strookt niet dat de staat zelf voor zijn handelingen
strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld.
In Pikmeer II werd dit voor de centrale overheid in stand gelaten, aangezien het daar
ging om een decentrale overheid.
Eventuele immuniteit voor een publiekrechtelijke rechtspersoon geldt ook t.a.v. de
leidinggever.

Argumenten voor deze uitzonderingspositie van de publiekrechtelijke
rechtspersonen:
- De leer van de machtenscheiding (en het bestaan en de wenselijkheid van
andere handhavingsmechanismen).
- Zinloosheid van bestraffen omdat dat een vestzak/broekzak-constructie zal
opleveren (de overheid betaalt zichzelf).
- Hiërarchische problemen tussen vervolger en vervolgde.
Volgens de auteur kan dit worden gerelativeerd:
- Gedragingen van publiekrechtelijke rechtspersonen worden door de rechter
beoordeeld.
- Bij berechting zie je wel vaker het vestzak/broekzak-probleem. De
privatisering en verzelfstandiging binnen de overheid versterken deze
relativering.
- Strafrechtelijke controle kan een zinvolle aanvulling zijn op democratische
controle, het kan bijdragen aan checks and balances. De overheid moet zich
ook gewoon aan de wet houden (Pikmeer II). Vanuit het oogpunt van
gelijkheid is een bevoorrechte positie van de overheid problematisch.

In de zaak bij het EHRM waarbij Turkije werd aangesproken op onvoldoende
strafrechtelijke reactie op een methaanexplosie op een vuilnisbelt werd vastgesteld
dat art. 2 EVRM was geschonden. Dit wijst in de richting van een tamelijk normale
strafrechtelijke behandeling van de overheid.

Hoofdstuk 3 – De objectieve zijde van een strafbaar feit
1 – Daderschap
1.1 – De delictsgedraging

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller stuviauni. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $11.39. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

75632 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$11.39
  • (0)
  Add to cart