Volledige, overzichtelijke samenvatting van het nieuwste boek (10de editie) algemene economie.
SV is gemaakt op basis van de lessen en de bijhorende aanbod gekomen hoofdstukken uit het handboek.
Ik heb elke les bijgewoond en bij de grafieken en tabellen staat al de nodige extra uitleg. Al de gr...
super clear and good summary! also easy to learn
Seller
Follow
vincentvanlaenen
Reviews received
Content preview
Hoofdstuk 7: productie, inkomens en bestedingen- de macro-
economische benadering
Micro-economie: Gaat na hoe individuen en bedrijven beslissingen nemen
Heeft dus voornamelijk betrekking op allocatie- en distributieprobleem
Macro-economie: Bekijkt het geaggregeerde niveau en bestudeert vraagstukken die de economie als
geheel beïnvloeden
Heeft dus voornamelijk betrekking op het stabilisatieprobleem
Verklaring zoeken voor economische aggregaten zoals nationaal product, werkloosheid, inflatie,
saldo betalingsbalans, …
Inleiding
• Cijfermateriaal voor macro-economische analyse: “nationale rekeningen”, “nationale
boekhouding”:
- Registreert de transacties tussen de economische agenten
- Volgens systeem van dubbel boekhouden
• elke transactie of gebeurtenis wordt op zijn minst op twee verschillende
manieren geadministreerd
- Boekhoudkundige gelijkheid: nationaal product (waarde van de productie)
• = nationaal inkomen (gecreëerde inkomens)
• = bestedingen van het nationaal product
Productie, toegevoegde waarde en factorvergoedingen
Productie = creëren van nut (goederen produceren die uiteindelijk in aanmerking komen om aan
menselijke behoeften te voldoen)
• Eenvoudig voorbeeld: productie van schoenen (enkel schoenen in de economie)
- Verschillende productiefasen:
• Bewerken huiden (huidenhandel)
• Leder van maken (leerlooierijen)
• Verwerken tot schoenen (schoenfabriek)
• Schoenen aan consumenten verkopen (schoenwinkel)
Hoe de waarde zoeken van deze handel? Iedere waarde in iedere schakel optellen?
-> NEEN: je krijgt dubbeltellingen op deze manier
Om de waarde te achterhalen moet je kijken naar de waarde van het finaal goed, niet van de
intermediaire goederen. Deze kan je niet meetellen voor de waarde, want zij worden nog verder
gebruikt in het productieproces.
,Intermediair: wordt gebruikt als input voor een ander goed in een ander productieproces
- voorbeelden: ijzer, staal, hout
- kunnen zowel intermediair als finale goederen zijn (vb: melk)
- kunnen ook diensten zijn
Het productieproces verloopt in verschillende stadia, en in elk stadium wordt er waarde aan het goed
toegevoegd = toegevoegde waarde
Toegevoegde waarde = De waarde van de voortgebrachte goederen verminderd met de waarde van
de verbruikte intermediaire goederen
Synoniem: waarde van de productie
Vb: We veronderstellen dat de opbrengst in elke fase tijdens dezelfde beschouwde periode wordt
doorverkocht aan de volgende productiefase
Totale toegevoegde waarde (W) = Toegevoegde waarde over de 4 productiefasen optellen
= Waarde van alle goederen (A) – totaal intermediair verbruik (M)
= Waarde finaal goed (= goed dat in een bepaalde periode werd
voortgebracht en dat in diezelfde periode
niet in een volgende productiefase is
opgegaan)
= Som van vergoeding productiefactoren = som
factorvergoedingen (F)
We hebben dus: W = A - M (waarde = totaal alle goederen – intermediair verbruik)
= som van de toegevoegde waarden OF totale waarde – intermediair verbruik
en ook de waarde van de productie =
• de waarde van de finale goederen
• de som van de toegevoegde waarden
• de som van de factorvergoedingen (F)
• toegevoegde waarde = inkomen gevormd in die sector (= vergoeding
van de productiefactoren)
= creatie van toegevoegde waarde gaat steeds gepaard met de vergoeding van de productiefactoren
hierbij betrokken
,Voorraden
Verdere uitwerking:
• Niet alle goederen worden in de praktijk doorverkocht in dezelfde periode (voorraden!).
• Dus: waarde van de productie wordt uitgesplitst in:
Vb: We splitsen de waarde van de productie uit in de eigenlijke verkopen van de bedrijven enerzijds en de
wijzigingen in voorraden anderzijds
Waarde goed = intermediair verbruik + toegevoegde waarde (van één goed)
We hebben nu dan: W = A - M = A1 + Ve – M = F
(met A1 totale verkopen en Ve veranderingen in de eindvoorraad)
De waarde van de productie =
• de waarde van de finale goederen (waarde schoenen in de winkel en de
waarde van de aangelegde voorraden) (= 37 + 3 = 40 bbp)
• de som van de toegevoegde waarden
• de som van de factorvergoedingen
DUS heel belangrijk, ook rekening houden met voorraad!! Niet alleen wat verkocht is maar ook wat
je in stock houdt = finale goederen
Finaal goed: een goed dat is geproduceerd en niet in een andere productiefase zal worden gebruikt
(goederen die niet verkocht worden zijn ook finale goederen en hebben dus ook en waarde)
-> aanpassing definitie goed
,Soorten factorvergoedingen
Opsplitsing van verschillende soorten factorvergoedingen:
• Eigenlijke factorvergoedingen (F1)
Vergoeding meestal contractueel en op voorhand vastgelegd:
o Arbeid: loonsom
o Kapitaal: rente, interestsom
o Natuur: pachtsom
• Winst (π, als vergoeding voor ondernemingsinitiatief)
-Wanneer toegevoegde waarde > dan som eigenlijke factorvergoedingen (=productievergoedingen)
-ondernemerswinst is vergoeding voor ondernemingsinitiatief
-Deze waarde ligt niet op voorhand vast
• Factorvergoedingen komen uiteindelijk allemaal bij de gezinnen terecht als inkomen (Y).
We krijgen daarom:
- W = A - M = A1 + V e – M = F = F 1 + π = Y
→ waarde van de totale productie = totale inkomen van een land!!
- BBP en BBI is in macro-economie hetzelfde !!!!
• Toegevoegde waarde = factorvergoedingen
!!! Elke toegevoegde waarde creëert inkomen voor de eigenaars van productiefactoren !!!
➔ Waarde van de productie = waarde van het inkomen
Bruto- versus netto-product
Duurzame kapitaalgoederen zijn onderhevig aan slijtage, jaar na jaar vermindert de waarde van de
voorraad kapitaalgoederen door afschrijvingen of depreciatie.
Om productiecapaciteit in stand te houden, zijn investeringen noodzakelijk:
→Dit zijn vervangingsinvesteringen, deze worden gelijk gesteld met de afschrijvingen en depreciatie (D)
• Bruto nationaal product
(men heeft geen rekening gehouden met depreciatie)
• Netto nationaal product
→ wel rekening gehouden met slijtage
→ wel weten dat je iets in mindering moet brengen
= bruto nationaal product – depreciatie
= W–D
= F1 + π – D (netto-factorvergoedingen)
= Y–D (netto-inkomen)
De netto toegevoegde waarde is in zekere zin een betere indicator voor de welvaart van een land
dan de bruto toegevoegde waarde, het geeft immers de productie weer die een land gerealiseerd
heeft zonder te teren op de kapitaalvoorraad
,Fundamentele gelijkheid tussen product, inkomen en bestedingen
• Waarde van de productie: nationaal product (W)
• Som van alle factorvergoedingen: nationaal inkomen (Y)
• Som van alle bestedingen:
In elke economie wordt geproduceerd, hierdoor wordt inkomen verdiend en dit inkomen wordt vervolgens
besteed
Stel: Economie die slechts bestaat uit 2 sectoren: gezinnen en bedrijven
Bestedingen bestaan dus enkel uit:
- consumptie (C) gezinnen
- investeringen (Iep) bedrijven
→EP = ex post (de werkelijke investeringen)
→enkel over materiële goederen/kapitaalgoederen
Bruto investeringen opgedeeld
• Vervangingsinvesteringen (depreciatie)
Nodig om productieve capaciteit van de kapitaalvoorraad op peil te houden
o vb: oude machine vervangen voor nieuwe
o = depreciatie
• Uitbreidingsinvesteringen
Toevoegingen van reële productiemiddelen
o vb: extra gebouw zetten, extra machine aankopen
o extra toevoegingen aan bestaande hoeveelheid kapitaalgoederen
• Voorraadinvesteringen
Investeringen in vlottend kapitaal, aangroei bedrijfsvoorraad van grondstoffen en hulpstoffen en
van zowel afgewerkte als half afgewerkte producten
o wat niet verkocht wordt en in de voorraad terecht komen
▪ voorraad neemt toe in verschillende productiefasen
o positieve investering
o vlottend kapitaal
o zowel afgewerkte als half afgewerkte producten
o aangroei voorraden rekenen in nationale boekhouding als investeringen =
gelijkheid product en bestedingen gegarandeerd
=> C+I = BBP
,Samenvatting:
Van bruto naar netto:
- bruto – depreciatie
- bruto – vervangingsinvesteringen
(a) en (b) = netto-investeringen
,Macro-economische identiteiten voor een gesloten economie zonder overheid
Deze gelijkheden worden identiteiten genoemd. Deze identiteiten kunnen allemaal worden samengebracht
en gelden dan voor een gesloten economie zonder overheid. (symbool: )
wilt zeggen dat het altijd telt; zowel buiten u evenwicht als in het evenwicht
Gesloten economie zonder overheid
Begrip sparen in dit model = alles wat niet geconsumeerd wordt is gelijk aan sparen, ongeacht waar
het wordt ingezet
→ spaarrekening, beleggen, levensverzekering, …
Indien sparen de investeringen overtreft, dan worden noodzakelijkerwijze bij de bedrijven onverkochte
voorraden gevormd, welnu deze producten worden per def ook tot de gerealiseerde investeringen
gerekend
De consumenten gaan deel inkomen sparen en banken gaan lenen aan bedrijven om te kunnen investeren.
Stukje dat we niet gaan consumeren en sparen = Lek (uit economie)
Stukje dat we weer investeren = injecties (in economie)
,Een eenvoudige economische kringloop
Fundamentele werking van de economie kan eenvoudig worden voorgesteld in de economische
kringloop (F. Quesnay)
• Gezinnen, bedrijven, (later: overheid, buitenland)
• Intermediaire rol voor de financiële markten en instellingen
• Samenhang tussen productie, inkomen en bestedingen
• Grafisch weergegeven
- Reële kringloop : volle pijlen
→ gezinnen geven geld en bedrijven produceren (kapitaal)goederen
- Geldkringloop: stippen pijlen
• Inkomen naar gezinnen
• Sparen of consumeren
• Gespaard geld keert terug naar bedrijven
• Die produceren weer producten en zorgen weer voor een inkomen bij
gezinnen (vergoeding productiefactoren)
• Alles komt altijd terug naar de gezinnen in de vorm van inkomen
, Reële kringloop: Reële objecten
Geldkringloop: vergoeding productiefactoren
, Bruto binnenlands product, netto nationaal inkomen, binnenlandse
bestedingen en besteding van het binnenlands product
Bruto binnenlands product (bbp): Totale toegevoegde waarde die in België werd gerealiseerd
Sterkte economie
Netto nationaal inkomen(nni) : Verwijst naar de vergoeding van Belgische productiefactoren,
ongeacht waar ze toegevoegde waarde gerealiseerd hebben
-> wat de inwoners van België van inkomen hebben geproduceerd
-> ook Belgen in Nederland => maar zit dus niet in BBP
-> omgekeerd: Nederlanders in België: wat zij produceren = in BBP maar niet in NNI
Het verschil tussen beiden is niet heel groot, omdat grootste deel van de nationale productiefactoren
in het binnenland actief is
• Vergoedingen voor buitenlandse productiefactoren (Fu) behoren tot het BBP en niet tot het
BNI
• Vergoedingen voor Belgische productiefactoren ingezet in het buitenland (Fo) maken deel uit
van het BNI maar niet van het BBP
• DUS wel de fundamentele gelijkheid tussen ‘product’ en ‘inkomen’ maar nog bewerkingen
nodig want verschil tussen ‘netto’ en ‘bruto’ en ‘binnenlands’ en ‘nationaal’
• BBP – Fu + Fo = BNI
• productie en inkomen door elkaar te gebruiken
• Fu: factoruitgaven aan het buitenland
• Fo: factorontvangsten gecreëerd door toegevoegde waarde in het buitenland
Cijfers niet kennen maar kunnen interpreteren: zodat je bij rechtse balk (nni) de depritiatie D er gaat
aftrekken
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller vincentvanlaenen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.96. You're not tied to anything after your purchase.