,INLEIDING: WAT IS LEREN EN HOE KAN MEN LEREN BESTUDEREN?
1. WAT IS LEREN?
1.1 LEREN ALS ONTOGENETISCHE ADAPTATIE
Evolutie (Darwin): fylogenetische adaptatie = aanpassing aan de omgeving over verschillende
generaties heen, bv. nek van giraf, migratie Afrika – Zuid-Amerika van vissen.
Leren: ontogenetische adaptatie = aanpassing tijdens het leven van één organisme
- Leerpsychologie kan je zien als de studie van ontogenetische adaptatie (= aanpassing van
individuele organismes aan de omgeving tijdens het leven van het organisme).
Leren = een observeerbare verandering in het gedrag van een bepaald organisme tijdens het leven van
het organisme als het gevolg van regelmatigheden in de omgeving. (ESSENTIEEL binnen de
psychologie)
Omgeving is oorzaak => is geen observatie maar hypothese over oorzaken van gedrag (bv. grijpreflex)
+ zie ook “verkeersdode”
Leren wordt dus aanzien als een effect van omgeving (meer bepaald regelmatigheid in de omgeving)
op gedrag.
1.2 DEFINITIE
Definitie van leren die wij zullen hanteren: observeerbare veranderingen in het gedrag van een
bepaald organisme als het gevolg van regelmatigheden in de omgeving van dat organisme.
Wij gebruiken een definitie van leren die belangrijke sterktes heeft i.v.m. andere definities: ze is precies
(geeft duidelijk aan wat wel en niet beschouwd kan worden als leren), toch breed genoeg (omvat een
brede waaier aan vormen van leren) en is ook diep genoeg (in overeenstemming met onderzoek in
andere wetenschapsgebieden).
Een belangrijk voordeel van onze definitie is dat ze in overeenstemming is met twee fundamenteel
verschillende benaderingen binnen de leerpsychologie, zijnde:
1. Functionele benadering
= toegespitst op het beschrijven van factoren die leren modereren (factoren die dus bepalen
wanneer leren optreedt). Omvat radicaal behaviorisme, gedragsanalyse en contextuele
gedragswetenschap.
2. Cognitieve benadering
= gericht op het beschrijven van de mentale mechanismes die leren mediëren (hoe leren
plaatsvindt).
Wanneer we kijken naar de definitie, moet er dus aan twee voorwaarden worden voldaan:
1. Er moet een observeerbare verandering in het gedrag optreden tijdens het leven van het
organisme.
2. De verandering in gedrag moet te wijten zijn aan regelmatigheden in de omgeving.
1
,1.2.1 MOEILIJKHEDEN BIJ HET TOEPASSEN VAN DE DEFINITIE VAN LEREN
Verschillende problemen kunnen optreden wanneer men wil bepalen of iets kan beschouwd worden
als leren:
1. De verandering in gedrag kan op eender welk moment optreden tijdens het leven van een
organisme. We zien dus niet noodzakelijk een onmiddellijk effect.
2. Er kan onenigheid bestaan over wat verstaan wordt onder “gedrag” en dus wat telt als een
verandering in gedrag.
Wij beschouwen elke observeerbare respons, ongeacht of deze geproduceerd wordt door het
(on)willekeurig zenuwstelsel, neuronale processen en enkel observeerbaar zijn door het
organisme zelf, als gedrag.
3. Het toepassen van de definitie van leren vereist een causale attributie.
Causale relatie kunnen echter niet rechtstreeks geobserveerd worden. Het toepassen van de
definitie impliceert dus het maken van assumpties over oorzaken. (bv. kind en grijpreflex: toe
te schrijven als verandering in gedrag tgv regelmatigheid in de omgeving of tgv maturatie van
de hersenen)
2. WELKE TYPES LEREN KUNNEN WE ONDERSCHEIDEN?
2.1. TYPES REGELMATIGHEDEN/ PATRONEN IN DE OMGEVING
Doel van de leerpsychologie: het begrijpen van de invloed van regelmatigheden in de omgeving op
gedrag.
Regelmatigheden zijn patronen in het voorkomen van gebeurtenissen in de omgeving. Patronen van
regelmatigheden kunnen heel simpel of heel complex zijn, maar omvatten steeds meer dan één
gebeurtenis op één moment.
We kunnen spreken van een patroon indien:
- Er één gebeurtenis bij betrokken is die plaatsvindt op meer dan één plaats/moment in de
tijd
- Verschillende gebeurtenissen samen voorkomen op één plaats/moment in de tijd
- Verschillende gebeurtenissen samen voorkomen op meerdere plaatsen/momenten in de
tijd
Er zijn 3 soorten regelmatigheden:
1. Regelmatigheden in het voorkomen van één bepaalde prikkel (bv. voedsel)
2. Regelmatigheden in het samen voorkomen van twee prikkels
= verband tussen de aanwezigheid van één prikkel en de aanwezigheid van een andere prikkel
(bv. voedsel aan een bepaalde boom)
3. Regelmatigheden in het samen voorkomen van een prikkel en een gedrag
= verband tussen de aanwezigheid van een prikkel en het stellen van een bepaald gedrag (bv.
voedsel als je aan de boom schudt)
2
,2.2 TYPES VAN LEREN
Elk type van regelmatigheid kan een effect hebben op gedrag en kan dus aan de basis liggen van leren.
We kunnen daarom een onderscheid maken tussen verschillende types van leren op basis van het type
van regelmatigheid dat verantwoordelijk is voor de verandering in gedrag.
Traditioneel zijn er 3 types van leren:
1. Er treedt een verandering op in gedrag als gevolg van een regelmatigheid in het aanbieden van
één prikkel, dus los van de manier waarop de aanbieding van die prikkel eventueel
samenhangt met de aanwezigheid van andere gebeurtenissen. (bv. horen van knal die
herhaald wordt => op de duur minder reactie)
= effecten van een niet-contingente (= heeft geen verband met andere prikkels)
prikkelaanbieding
2. Er treedt een verandering op in het gedrag als gevolg van het samen voorkomen van twee of
meerdere prikkels. (bv. verband bel – voedsel bij Pavlov)
= klassieke conditionering
3. Er treedt een verandering op in het gedrag als gevolg van het samen voorkomen van een
gedrag en een prikkel. (bv. Skinnerbox)
= operante conditionering
Uiteraard bestaan er ook veel complexere vormen van leren dan deze drie die traditioneel onderzocht
worden.
- Complex leren = veranderingen in gedrag die te wijten zijn aan de gezamenlijke impact
van meerdere regelmatigheden.
Er zijn 2 types complex leren:
1. Gemodereerd leren
2. Effecten van meta-regelmatigheden
Onderscheid tussen de twee wordt gemaakt op basis van standaard-regelmatigheden en meta-
regelmatigheden.
- Standaard-regelmatigheden = hebben enkel individuele stimuli (bv. een toon, een shock) of
individuele responsen (bv. het drukken op een hendel) als elementen.
- Meta-regelmatigheden = hebben minstens één regelmatigheid als element: het zijn dus
regelmatigheden in het voorkomen van regelmatigheden.
De twee types van complex leren zijn dus:
- Gemodereerd leren = gezamenlijke impact van meerdere standaard-regelmatigheden. Het
effect van één standaard-regelmatigheid in de omgeving hangt af van andere standaard-
regelmatigheden in de omgeving.
o Bv. sensorische pre-conditionering: 2 standaard-regelmatigheden gaan optreden die
elk 2 prikkels omvatten (denk computerscherm dat flikkert en luide knal die je daarna
hoort)
1. Fase 1: licht-toon.
2. Fase 2: toon-schok. Allemaal enkelvoudige prikkels, dus standaard regelmatigheden
3. Test: licht → ontlokt angst.
3
, - De angst is het gezamenlijk effect van twee regelmatigheden nl. het samen voorkomen van
een oplichtende USB stick en het flikkeren van het scherm en het samen voorkomen van een
luide knal en het flikkeren
o Beide regelmatigheden zijn standaard-regelmatigheden omdat ze enkel individuele
stimuli als elementen omvatten
- Effecten van meta-regelmatigheden: meerdere regelmatigheden treden gelijktijdig op
o Verschil met gewone regelmatigheden: minstens 1 van de elementen die betrokken
zijn in de regelmatigheid is geen enkelvoudige stimulus of gedrag, maar een
regelmatigheid
o Bv. relational matching to sample.
Kort overzicht van de verschillende types van leren:
1. Effecten van niet-contingente prikkelaanbieding.
2. Klassieke conditionering.
3. Operante conditionering.
4. Complex leren.
o Gemodereerd leren.
o Effecten van meta-regelmatigheden.
2.2.1 MOEILIJKHEDEN BIJ BEPALEN VAN TYPE VAN LEREN
Het is niet altijd eenvoudig om te bepalen of een verandering in gedrag veroorzaakt wordt door een
regelmatigheid in de omgeving (en dus een vb van leren). En het is ook niet altijd eenvoudig om te
bepalen welk type van regelmatigheid verantwoordelijk is voor een verandering in gedrag (en dus te
bepalen welk typen van leren is opgetreden). Met andere woorden: tijdens het voorbeeld met het
4
,flikkerend computerscherm, veronderstelden we dat de geobserveerde verandering in gedrag te
wijten is aan het verband tussen het flikkeren van het scherm en het horen van een knal.
Er is echter een alternatieve verklaring mogelijk. Het negatiever worden van de reactie kan ook samen
gaat met het herhaaldelijk ervaren van het flikkeren van het scherm. Dit kan leiden tot een toename
in de irritatie die de prikkel ontlokt. De geobserveerde verandering is gedrag kan dus een boorbeeld
zijn van het eerste type van leren en het tweede type.
Pseudoconditionering ontstaat wanneer het herhaaldelijk ervaren van een prikkel ervoor zorgt dat
ook andere prikkels een meer negatieve reactie ontlokken, ongeacht of die andere prikkels
systematisch samengingen met vb een luide knal.
Onderscheid op basis van wat veronderstelde oorzaak is van verandering in gedrag.
- Bv. hond van Pavlov:
o Gedrag: toename salivatie bij horen bel.
o Mogelijke oorzaken:
1. Herhaald aanbieden voedsel (= effecten van niet-contingente prikkelaanbieding).
2. Verband bel-voedsel (= klassieke conditionering).
→ Confounds van verschillende regelmatigheden, dus experimenteel onderzoek met
controles is nodig.
Er kan bijkomend onderzoek gedaan worden om dit te bepalen, maar in het dagelijks leven is dit vaak
onmogelijk. Daarom doen onderzoekers naast observatie van gedrag in de buitenwereld, ook aan
experimenteel onderzoek in laboratoria.
Binnen de laboratoria is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen leereffecten en
leerprocedures.
- Leerprocedures = het creëren van een experimentele context waarin een bepaalde
regelmatigheid aanwezig is en een bepaald gedrag geobserveerd wordt. (= wat de
onderzoeker DOET)
o Bv. klassieke conditioneringsprocedure, operante conditioneringsprocedure …
- Leereffect = impact van regelmatigheid op gedrag (niet-rechtstreeks observeerbaar maar
moet je infereren, een niet-observeerbare causale relatie).
o Bv. klassieke conditionering als effect.
Het volstaat niet om vast te stellen dat een bepaalde regelmatigheid aanwezig is in de procedure en
ook niet dat er een verandering in gedrag optreedt. Om te kunnen spreken van leren als effect moet
men ook kunnen beargumenteren dat een regelmatigheid de oorzaak is van de geobserveerde
verandering in gedrag.
3. DOELEN VAN DE LEERPSYCHOLOGIE
Twee benaderingen in de leerpsychologie die verschillen in hun doelstellingen.
1. Functionele benadering. Doel = omgevingsfactoren beschrijven die een invloed hebben op
leren.
B = f(Er). (B = behaviour, Er = regelmatigheden in de environment)
2. Cognitieve benadering. Doel = de mentale processen beschrijven waardoor regelmatigheden
in de omgeving een invloed hebben op gedrag.
5
,3.1 DE FUNCTIONELE BENADERING BINNEN DE LEERPSYCHOLOGIE : BESCHRIJVEN VAN LEREN
3.1.1 OMGEVING ALS MODERATOR VAN LEREN
Een moderator bepaalt of een effect wel of niet voorkomt.
Leren is afhankelijk van/ wordt gemodereerd door kenmerken van de omgeving.
- Bv. effect van hendel duwen – voedsel is afhankelijk van hoe lang de rat niet gegeten heeft.
Men wil dus komen tot een zo goed mogelijke beschrijving van de invloed die dergelijke
omgevingsfactoren hebben op leren. Het doel binnen de functionele leerpsychologie is dus de
moderatoren van leren ontdekken (‘welke aspecten van de omgeving bepalen de impact van Er op B?’)
Om dit doel te bereiken, zullen functionele leerpsychologen experimenten uitvoeren waarin ze op een
meer gecontroleerde wijze rechtstreeks kunnen ingrijpen in de omgeving van organismen. Ze zullen
dus allerlei aspecten van leerprocedures manipuleren.
Elke leerprocedure omvat:
• Een bepaalde regelmatigheid in de omgeving die tot stand gebracht wordt met behulp van
stimuli of gedragingen
• Een organisme dat het gedrag vertoont
• Een bredere context waarin de regelmatigheid optreedt en het organisme zich bevindt.
We spreken over 5 potentiële types van moderatoren van leren:
1. De aard van de stimuli en gedragingen die gebruikt worden om de regelmatigheid tot stand te
brengen.
a. Men kiest dus een concrete prikkel (simpel/complex) en een concreet gedrag (drukken
op hendel/ verkrijgen diploma/…).
2. De aard van het gedrag dat geobserveerd wordt om het mogelijke effect van de regelmatigheid
vast te stellen.
a. Men kan eender welk gedrag bestuderen: willekeurig, onwillekeurig, neuronaal, …
b. De enige voorwaarde is dat het gedrag observeerbaar is.
3. De eigenschappen van het organisme waarvan het gedrag geobserveerd wordt.
a. De enige voorwaarde is dat het organisme gedrag stelt. (dus geen levenloos object)
b. Verschillende eigenschappen zijn bv. leeftijd, fysieke toestand, genetisch bepaalde
eigenschappen.
4. De aard van de bredere context
a. Context omvat altijd bepaalde prikkels, maar kan ook andere regelmatigheden
omvatten die op dat moment in de context aanwezig zijn. (Bv. andere taken, lokaal,
verleden…)
5. De aard van de regelmatigheid
a. Elke regelmatigheid heeft verschillende facetten, elk facet kan gemanipuleerd
worden. (Bv. aantal keer aanbieden, duur aanbieding …)
De meeste experimentele studies omvatten een manipulatie van minstens één potentiële moderator
van leren. Ze genereren dus functionele kennis (kennis over de omgevingsfactoren die leren
beïnvloeden.
Waarom kiezen onderzoekers voor een functionele benadering? → Het laat hen toe om gedrag te
voorspellen en te beïnvloeden
6
,3.1.2 ABSTRACTE FUNCTIONELE KENNIS
Een leerpsycholoog probeert abstractie te maken van de topografische kenmerken van specifieke
stimuli.
Abstractie = vereenvoudiging: focus op één aspect en negeer de rest/ ‘maak een abstractie van’
sommige aspecten.
- Bv. abstractie in termen van geometrische vorm of kleur.
Functionele leerpsychologie: abstractie in termen van rol/ functie:
- Bv. Hond van Pavlov: bel, voedsel, salivatie.
→ salivatie is interessant voor fysioloog.
→ Maar leerpsycholoog focust (ook) op algemeen principe (klassieke conditionering:
CS-US→CR).
1. CS: bel, toon, hond …
2. US: voedsel, schok, bijt …
3. CR: salivatie, huidgeleiding, angst …
- Bv. rat van Skinner: rat duwt op hendel als lichtje aan is omdat dan voedsel volgt.
→ Interessant voor studie eetgedrag.
→ Maar leerpsycholoog focust (ook) op het algemeen principe (operante
conditionering: Sd: R-Sr → R)
1. Sd: lichtje, toon, drankautomaat …
2. R: hendel duwen, weglopen, betalen …
3. Sr: voedsel, schok stopt, frisdrank …
= abstractie in termen van rol/ functie.
Het streven naar algemene kennis gaat, zoals altijd in de psychologie, wel samen met een erkenning
van het individuele. Geen enkel principe of wetmatigheid is volledig algemeen. Binnen de functionele
benadering erkent men het grote belang van het individuele, maar blijft men streven naar algemene
kennis via abstractie op basis van functie.
Abstracte termen laten toe om functionele kennis uit te breiden naar nieuwe situaties.
Het beschrijven van leren biedt dus informatie over de oorzaken van gedrag en laat ons dus toe om
gedrag te verklaren en voorspellen. Meer bepaald biedt het beschrijven van leren een functionele
verklaring van gedrag, zijnde een verklaring in termen van omgevingsfactoren.
Via de functionele benadering kan men ook gedrag beïnvloeden op basis van ingrepen in de omgeving.
Ook psychotherapie is vaak gericht om mensen in contact te brengen met nieuwe regelmatigheden
(voorbeeld blootstellen aan honden zonder dat er negatieve gevolgen zijn) De functionele
leerpsychologie is 1 van de meest toepasbare disciplines in de psychologie: het produceert kennis over
oorzaken van gedrag (regelmatigheden in de omgeving) die rechtstreeks observeerbaar zijn en die
vaak manipuleerbaar zijn.
7
, 3.2 DE COGNITIEVE BENADERING BINNEN DE LEERPSYCHOLOGIE : VERKLAREN VAN LEREN
De cognitieve benadering binnen de leerpsychologie focust zich op het verklaren van leren.
De cognitieve benadering veronderstelt dat regelmatigheden in de omgeving, via mentale processen,
leiden tot mentale inhouden (representaties) die dan directe oorzaken zijn van verandering in gedrag.
Mentale processen mediëren het leren: ze zijn een noodzakelijke oorzakelijke schakel tussen
regelmatigheid in de omgeving en de verandering in gedrag.
Cognitieve leerpsychologen gaan op zoek naar mediatoren van leren. Mediatoren zijn de
noodzakelijke oorzakelijke schakel tussen de regelmatigheid in de omgeving en de verandering in
gedrag. Functionele leerpsychologen gaan op zoek naar moderatoren.
Mentale mechanismes kan je vergelijken met fysische mechanismes. In beide gevallen is er een
aaneenschakeling van toestanden waardoor een bepaalde input leidt tot een bepaalde output. Binnen
de cognitieve psychologie gaat het om mentale mechanismes met niet-fysieke schakels.
Een sterk punt van cognitieve theorieën is dat ze meestal abstract zijn. Ze zijn actief in allerlei situaties
en breed inzetbaar, ook in nieuwe situaties. Binnen de cognitieve leerpsychologie zijn de mentale
mechanismes breed toepasbaar in nieuwe situaties terwijl binnen de functionele leerpsychologie de
functionele concepten (CS, US, Sr) en principes (bekrachtiging) breed toepasbaar zijn.
Een cognitieve leerpsycholoog zal nooit tevreden zijn met louter functionele kennis omdat dit vanuit
hun perspectief enkel een beschrijving geeft van de relatie tussen regelmatigheden in de omgeving en
veranderingen in gedrag. Ze willen ook begrijpen hoe regelmatigheden leiden tot veranderingen in
gedrag. Kennis over de organismes kan ook een belangrijke meerwaarde bieden bij het voorspellen en
beïnvloeden van gedrag.
8
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ecatelin. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.16. You're not tied to anything after your purchase.