fasen van het klinisch redeneren toe met behulp van de nnn methodiek
Written for
Avans Hogeschool (Avans)
Verpleegkunde
Klinisch redeneren LP1 (DBLP1)
All documents for this subject (119)
Seller
Follow
akrajenbrink
Content preview
,Samenvatting klinisch redeneren leerjaar 2 periode 1.
Klinisch redeneren week 1 werkgroep 1.
Belangrijkste oorzaak stijging stergevallen zijn de dubbele vergrijzing en het
daarmee parallel lopende toenemende chronische zieken, palliatieve zorg is een
benadering die de kwaliteit van het leven verbeterd van patiënten en naasten die
te maken krijgen met een levensbedreigende aandoening.
Palliatieve zorg wordt gegeven in ziekenhuizen, verpleeghuizen, hospice en thuis.
36% sterft thuis, 22 % in het ziekenhuis en 7% in een hospice.
Gaat in wanneer een ziekte niet meer te genezen is.
Vermindering van symptoomlijden staat centraal, waarbij de patiënt prioritering
aangeeft.
Palliatief redeneren heeft als doel de communicatie en de kwaliteit van zorg te
verbeteren, en bestaat uit de volgende fases:
- Breng de problematiek in kaart, verzamel informatie van de patiënt en
gebruik zo nodig meetinstrumenten.
- Vat problematiek en beleid samen: stel een werkhypothese op, maak
beleidsoverwegingen, omschrijf het doel en stel het behandelplan op: denk
toekomstgericht.
- Maak afspraken over evaluatie, zet zo nodig meetinstrumenten in:
klachten en de mate van welbevinden zijn belangrijke indicatoren.
- Stel het beleid zo nodig bij en blijf evalueren.
Bij proactieve zorgplanning worden afspraken gemaakt over de in te zetten
medische interventies, bijvoorbeeld over het stoppen van medische handelingen
of beslissingen rondom het levenseinde.
Een symptoom is te definiëren als ‘een door de patiënt aangegeven klacht op
lichamelijk, psychisch, sociaal en/of existentieel gebied als uiting of gevolg van
een onderliggende ziekte’.
Een syndroom is een samenhangend geheeld van symptomen met een
gemeenschappelijke ontstaanswijze.
Klinisch redeneren week 1 werkgroep 2.
Aandachtspunten en complicaties bij een venapunctie in arm:
Aandachtspunten:
Zorg dat de arm waarin geprikt wordt voldoende ondersteund wordt.
Hiermee beperk je de kans op onverwachte bewegingen.
Wanneer bloed afgenomen wordt met een gesloten systeem en de cliënt
zelf de punctieplaats afdrukt, hoeven er geen handschoenen worden
gedragen. Dit protocol gaat uit van die situatie.
Kies bij voorkeur een bloedvat op de onderarm of in de elleboog, liefst de
oppervlakkige ader. De bloedvaten op de hand zijn beweeglijker en
kwetsbaarder dan de vaten op de onderarm.
Stuw bij voorkeur niet langer dan 1 minuut. Geef de arm minimaal 2
minuten rust voordat eventueel opnieuw gestuwd wordt.
Desinfecteer de huid bij bloedafname voor kweek en bij cliënten met een
verminderde weerstand.
Raak de prikplaats na desinfecteren van de huid alleen aan met
gedesinfecteerde (handschoen) vingertoppen.
Maak een zorgvuldige afweging voor een tweede keer prikken wanneer het
een eerste keer niet lukt. Doe niet meer dan twee prikpogingen. Gebruik
dan een andere plek.
, Reinig en desinfecteer de stuwband na gebruik als deze door meerder
personen gebruikt wordt.
Bij een cliënt met stollingsstoornissen of een cliënt die antistolling
gebruikt, kan het stelpen van de bloeding langer duren. Druk
de punctieplaats langer af of leg zo nodig een drukverband aan.
Complicaties:
Vermoeidheid is een klacht waarvan vrijwel alle patiënten met kanker in de
palliatieve fase last van hebben, is een symptoom dat de grootste invloed heeft
op het dagelijks functioneren van de patiënt thuis, op het werk en in relaties met
vrienden. Lastig te adviseren omdat hulpverleners ook ervaren dat vermoeidheid
moeilijk we te nemen is.
Anatomie en fysiologie week 1 kennisclip 1,2 en 3.
Nucleus (celkern) is grootste organel van cel en stuurt alle
stofwisselingsactiviteiten in cel aan. Zonder nucleus kan cel niet lang leven en
bevat erfelijke eigenschappen van individu. Het bestaat uit nucleoplasma
(kernplasma), omgeven door kernmembraan. Kernmembraan bestaat uit dubbele
laag fosfolipiden.
Opvallend is aanwezigheid van veel grote poriën in kernmembraan, in het
waterige nucleoplasma zit een netwerk van 46 heel lange chromatinedraden.
Elk chromotinedraad bestaat uit speciale eiwitten, histonen, met daaromheen
een nucleïnezuur (desixyriboncleïnezuur, DNA) gewikkeld. Als ze dikker en met
de microscoop zichtbaar zijn worden ze chromosomen genoemd.
Het menselijk lichaam, behalve de geslachtcellen, bevatten altijd 46
chromosomen en komen in paren voor, de mens heeft 23 paar chromsomen.
In het nucleoplasma bevinden zich een of meerdere nucleoli waarin een ander
type nucleïnzuur wordt gemaakt, het ribonucleïnezuur (RNA). Het menselijk
lichaam kan in totaal meer dan 400.000 eiwitten aanmaken, de aanmaak wordt
door het DNA in de celkern geregistreerd.
DNA bestaat uit afwisselend een suikermolecuul (desoxyribose) en een
fosfaatmolecuul (fosforzuur), er zijn 4 stikstofbasen:
1. Adenine (A).
2. Thymine (T).
3. Cytosine (C).
4. Guanine (G).
Tegenover A in de ene DNA-keten ligt altijd een T in de andere keten, een C is
altijd aan een G gekoppeld.
Stikstofbasen zitten aan elkaar gekoppeld met een waterstofbrug.
Er komen 4 verschillende nucleotiden in het DNA-molecuul voor.
RNA lijkt bijna identiek aan DNA, maar bestaat uit één keten en T is te vervangen
door uracil (U). Eiwitten bestaan uit lange aminozuren er zijn 20 soorten
,aminozuren. Voor elk soort aminozuur bestaat een DNA code in de vorm van een
triplet: drie nucleotiden achter elkaar.
Een stukje DNA dat de code van een eiwit bevat heet een gen, een gen kan uit
weinig (100) maar ook uit duizenden nucleotiden bestaan.
Als een cel behoefte heeft aan een eiwit gaat er een signaal naar de kern, daar
wordt het stukje DNA waarmee dit eiwit wordt gecodeerd, ogenblikkelijk
gekopieerd. Als het DNA-molecuul splitst dient een deel als mal voor een nieuw
te vormen RNA keten.
Bouwstenen hiervoor komen uit kernlichaampjes. Deze nieuwe RNA keten is dus
het spiegelbeeld van de oorspronkelijke DNA-keten en bevat geen T maar uracil
(U). tripletten van RNA heten codons, tripletten van het transport-RNA heten
anticodons.
In de delinsgfase kan een cel zich in twee identieke ‘dochtercellen’ delen, en
wordt mitose genoemd. Elke minuut gaat er in het lichaam van een volwassenen
miljoenen cellen dood. Uit een bevruchte eicel onstaat het miljardencellige
volwassen lichaam.
Verdubbeling van chromatinedraden, van alle 46 chromosomen wordt een
kopie gemaakt, als ze gekopieerd zijn heten ze chromatiden. Originelen en
kopieën blijven bij elkaar en zitten nog op een plaats aan elkaar,
centromeer.
Bijna tegelijkertijd verdubbelt het centrosoom, nu 4 centriolen.
Chromatiden gaan spiraliseren. Elk paar identieke chromatiden,
vastgehouden door centromeer, wordt nu chromosoom genoemd.
Centrosomen bewegen zich naar beide polen, hierdoor lange
plasmadraden, spoeldraden genoemd.
Kernmembraan en kernlichaampjes verdwijnen.
Chromosomen gaan zich rangschikken in middenvlak.
Er lopen nu spoeldraden tussen beide centrosomen en aan de
cnetromeren vastgehecht, dit laatste zorgt voor juiste manier
rangschikken.
Spoeldraden trekken chromatiden in richting polen, hierdoor chromosomen
in twee identieke chromatiden.
Moedercel snoert zich in ter hoogte van equatoriale vlak (midden vlak).
Kernmembranen worden gevormd en kernlichaampjes verdwijnen.
Na mitose begint groeifase. Groeifase is toename van het cystol, opnemen van
water, bijmaken van celmembranen, plasmamembranen en organellen.
Groeifase duurt langer dan delingsfase.
Kanker is een verzamelnaam voor meer dan honderd verschillende ziekten, al
deze verschillende soorten kanker hebben één gemeenschappelijk kenmerk: een
ongeremde deling van lichaamscellen.
, Metaplasie:
Abnormale differentiatie.
Omvorming van bepaald type volwassen weefselcel in ander type, op een
plaats waar dat type normaal niet voorkomt.
Reactie op chronische niet-fysiologische prikkel.
Reversibel (omkeerbaar).
Dysplasie:
Abnormale differentiatie en rijping: cel afwijking (in vorm en functie).
Deels reversibel.
Mogelijk voorstadium van kanker: vb. van een premaligne afwijking.
Neoplasie:
Abnormale weefselgroei: irreversibele, ongeremde cel toename met
abnormale differentiatie en organisatie.
Vaak tumor vormig (niet bij leukemie).
Benigne (goedaardig) of maligne (kwaadaardig).
Differentiatiegraad van maligne tumor bepaald mede de neiging tot
metastasering.
Stadia van carcinoom en
metastaseren:
TNM-classificatie: vaak wordt
voor een bepaald type tumor, door clustering op basis bam een TNM-classificatie,
een aparte stadiumindeling gemaakt.
T= tumor.
o T1= klein T4= groot.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller akrajenbrink. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.56. You're not tied to anything after your purchase.