Nederlands Literatuur
H2 de 16e en 17e eeuw
Begrippenlijst:
- Renaissance: (wedergeboorte)Tijdens de periode renaissance ontstond er een
nieuwe levensstijl en kunststijl, die geïnspireerd was op de klassieke oudheid.
- maniërisme: nieuwe kunststroming die ontstond in de 16e eeuw en in de 17e en een
deel in de 18e eeuw de kunst beheersten.
- barok: nieuwe kunststroming die ontstond in de 16e eeuw en in de 17e en een deel
in de 18e eeuw de kunst beheersten.
- antropocentrische: de verandering van theocentrische opvattingen naar
antropocentrische opvattingen, waarin de mens centraal stond.
- individualisme: nauw verbonden met het antropocentrisme. De mens was niet langer
deel van een groter geheel, maar een uniek, individuele persoonlijkheid.
- empirisme: komt van het woord empirie (ervaring). Het is een filosofische stroming
waarin gesteld wordt dat kennis voornamelijk of geheel voortkomt uit de ervaring.
- realisme: het hoofdkenmerk van de Renaissancekunst.
- estheticisme: het tweede hoofdkenmerk van de Renaissancekunst. Het is de
opvatting dat kunst in de eerste plaats iets moois dient te zijn.
- translatio: vertalingen uit het Grieks en Latijn.
- imitatio: het zelfstandig navolgen van klassieke schrijvers
- aemulatio: de oude literatuur overtreffen
- epigram/puntdicht: kort gedicht van meestal twee of vier regels met een spitse,
geestige inhoud en een verrassend slot, vaak gebaseerd op een woordspeling. Het
woord epigram betekent letterlijk opschrift.
- aforisme/spreuk: een korte, krachtige zin waarin een levensles wordt verkondigd.
- essay: korte prozatekst (van enkele bladzijden tot tientallen) waarin de auteur zijn
persoonlijke mening over een onderwerp geeft.
- sonnet: meestal een lyrisch gedicht, dat bestaat uit 2 strofen van vier regels, die
samen het octaaf vormen en twee strofen van 3 regels (terzetten), samen het sextet.
- stoïcisme:filosofische stroming die de leer aangaf van een groep Griekse filosofen uit
de 3e eeuw v.Chr. die vind dat mens zich niet moet laten meeslepen door emoties.
§9 historische achtergrond
Feodale Europese koninkrijken maakten plaats voor centraal geregeerde staten. Er ontstond
een absolute monarchie: hierbij was de volledige macht in handen van de koning, omdat hij
een vertegenwoordiger was van God. De eenheid tussen de kerk en de staat zorgde voor
orde en rust. In de 16e eeuw was de macht in handen van keizer Karel V en daarna Filips II.
Filips was koning van Spanje en trad streng op tegen ‘ketters‘ (protestanten). In de
Tachtigjarige Oorlog met Spanje stuurde Filips II Alva om alle ketters uit te roeien. In 1587
ontstond de Republiek der Verenigde Nederlanden. De machtigste man was de
landsadvocaat/raadpensionaris: dit was Johan van Oldenbarnevelt (1586-1619) en Johan de
Witt (1653-1672). De stadhouder (uit het huis van Oranje) was de aanvoerder van leger en
vloot. Het noorden van de Republiek was protestants, het zuiden was nog in Spaanse
handen en dus katholiek. In de 19e eeuw ontstond er een Nederlandse cultuur in het zuiden.
, West-Europa kreeg een cultuurstroming: de renaissance. In Italië kwamen er 2 nieuwe
kunststromingen: het maniërisme en barok.
§10 de Renaissance
3 belangrijke kenmerken van de renaissance waren antropocentrisme (carpe diem): het
leven op aarde is net zo belangrijk als leven na de dood. Ook individualisme was belangrijk:
de mens werd gezien als individu (humanisme). Het empirisme was ‘bloei van de
wetenschap‘: het uitvinden hoe de wereld in elkaar zit door experimenten en onderzoek. De
renaissance begon in de 14e eeuw. Humanisten waren onderzoekers van de klassieke
oudheid, waarin de mens centraal staat. De belangrijkste humanist was Desiderius Erasmus
(1466-1536). In de 16e en 17e werd de basis gelegd voor de meest moderne
wetenschappen. Nicolaus Copernicus ontdekte dat de aarde om de zon draait en niet
omgekeerd. Galileo Galilei onderzocht de sterrenhemel met een verrekijker, hij ontdekte de
4 manen van jupiter. Isaac Newton ontdekte de theorie van de zwaartekracht. In 1492
ontdekte Christoffel Columbus Amerika. 1519-1522 was de eerste reis om de wereld door
Fernão Magalhães. Door belangstelling voor klassieken kwam er behoefte aan
woordenboeken van het Grieks/Latijn. Men ging zelf de bijbel bestuderen en geloofde niet
alles wat de kerk zei. Er kwam een afscheiding van het christendom, waardoor er
bewegingen kwamen tegen wantoestanden binnen de kerk, zoals het aflaat. Belangrijke
hervormers zijn Martin Luther (1483-1546) en Calvijn (1509-1564). De boekdrukkunst werd
uitgevonden waarin nieuwe wetenschappelijke en religieuze ideeën snel konden worden
verspreid. De meeste mensen waren analfabeet.
§11 beeldende kunst en muziek
In de middeleeuwen waren kunstenaars lid van een gilde en kunst werd gezien als ambacht.
In de renaissance werd kunst een wetenschap: kunstenaars waren geleerden. Men
bestudeerde de anatomie van het menselijk lichaam. In de middeleeuwse kunst was het
perspectief onrealistisch, in de renaissance werd er veel aandacht aan het tekenen van het
perspectief besteed, zoals symmetrie. Er ontstonden nieuwe genres: portret, portretbuste en
een familieschilderij. De uitvinding van het gebruik van olieverf ontstond. In de bouwkunst
werd de koepel het symbool van het technisch kunnen van de Renaissance-architecten. Een
bekende Nederlandse schilder was Jan van Eyck. Bekende renaissanceschilders waren bijv.
Leonardo da Vinci, Michelangelo en Pieter Brueghel. Classicisme: thema’s en motieven uit
de klassieke oudheid, beeldhouwkunst werd een aparte kunstvorm. Qua muziek werden
meerstemmige liederen verder uitgebreid, zuiver instrumentale muziek en technisch
vernieuwde orgels. Belangrijke componisten waren Jan Pietersz Sweelinck en Pierluigi da
Palestrina.
§12 literatuur en taal
3 kenmerken in literatuur en taal: estheticisme - de literatuur moet aan regels voldoen en tot
een bepaald genre behoren. Ook moet de taal verfijnd en elegant zijn (vorm belangrijk).
Realisme: literair werk moet geloofwaardig zijn, gedrag en handelingen natuurgetrouw.
Classicisme: translatio (vertalingen uit grieks en latijn), imitatio (navolgen van klassieke
schrijvers) en aemulatio (oude literatuur overtreffen). Purisme (taalzuivering): archaïsmen
(oude woorden in ere herstellen) en neologisme (nieuwe woorden maken). Belangrijke
steden in de renaissance waren Amsterdam en Den Haag. Belangrijke Nederlandse
schrijvers waren Bredero, Hooft, Vondel en Huygens.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller chiomavaken. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.91. You're not tied to anything after your purchase.