Probleem 1
1. Wat is rechtseconomie?
2. Wat zijn de verschillen tussen een juridische en economische benadering?
Literatuur
- EN: Friedman ‘Law’s Order’ (hfd 1-4)
- NL: Weterings ‘De economische analyse van het recht’ (p. 1-18)
- EN: Farnsworth ‘1. Ex Ante and Ex Post’ (p. 3-12)
1+2. Wat is rechtseconomie en wat zijn de verschillen tussen een juridische en
economische benadering?
Weterings
1. Inleiding: Rechtseconomie (law and economics) of de economische analyse van het recht
(economic analysis of law) is de economische benadering van het recht. Deze analyse wordt
aangewend om (i) de effecten van juridische regels op het gedrag te beschrijven en te
voorspellen (ii) te evalueren of deze effecten maatschappelijk gezien wenselijk zijn, en (iii) zo
nodig alternatieve oplossingen te formuleren. In de klassieke juridische gedachtegang is de
doelstelling van het recht het bereiken van rechtvaardigheid, terwijl in de economische
benadering wordt bestudeerd hoe efficiënt rechtsregels zijn. De doelstelling van de
rechtseconomie is maximale maatschappelijke welvaart ofwel maximale efficiëntie en deze
maatstaf wordt zowel gebruikt voor bestaande als alternatieve rechtsregels.
2. Ontwikkeling van de moderne rechtseconomie: Rechtseconomie is tot ontwikkeling
gekomen in de VS vanaf ongeveer 1960 binnen Amerikaanse law schools en is het tot
discipline uitgegroeid. Belangrijke personen voor deze doorbraak waren Guido Calabresi
(aansprakelijkheidsrecht), Ronald Coase (Nobelprijs voor economie) en Richard Posner (de
these). De meerderheid van de rechtswetenschappers maakt bij onderzoek (mede) gebruik
van rechtseconomie, ongeacht het rechtsgebied, ook zijn er veel tijdschriften opgericht,
heeft de rechtseconomie belangrijke invloed gehad op universitair onderwijs, gebruiken
Amerikaanse rechters de rechtseconomische theorie met regelmaat en de interesse voor de
rechtseconomie is geleidelijk overgewaaid naar andere landen (in Nederland en België is het
een bloeiend vakgebied).
3. De economische analyse van het recht: Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de
positieve en normatieve economische analyse van het recht. De positieve houdt zich bezig
met het recht zoals het is (verklarende) en of het bestaande recht efficiënt is (evaluerende)
en de normatieve wordt getracht om aan het geven hoe het recht eruit zou moeten zien
waarbij het uitgangspunt is dat het recht efficiënt behoort te zijn (meer omstreden en
kritischer ontvangen door juristen). De positieve rechtseconomie beoogt economische
antwoorden te geven op vragen naar het ontstaan en de inhoud van rechtsregels en
rechtsinstituties. Tevens wordt getracht om de gedragseffecten van rechtsregels te
voorspellen of evalueren. De normatieve rechtseconomie gaat een stap verder en doet
beleidsmatige aanbevelingen aan de hand van het efficiëntiecriterium. Kortom, de
rechtseconomie stelt drie fundamentele vragen:
- Waarom hebben wij een rechtsregel? (positieve rechtseconomie)
,- Wat is het effect van bepaalde rechtsregels? (positieve rechtseconomie)
- Welke rechtsregel is wenselijk vanuit het perspectief van efficiëntie? (normatieve
rechtseconomie)
Rechtsregels definiëren de rechten en plichten van mensen die in een maatschappelijk
verband leven. Hierdoor wordt het onderlinge verkeer tussen mensen vergemakkelijkt en in
goede banen geleid. In de traditionele juridische invalshoek wordt het recht gezien als een
instrument om gerezen conflicten tussen mensen uit de wereld te helpen. Er wordt achteraf
(ex post) gekeken naar een conflict dat in een concrete situatie is ontstaan en aan de hand
van het recht getracht te worden opgelost. In de rechtseconomie worden rechtsregels
beschouwd als instrumenten om gedrag te beïnvloeden, waardoor de rechtseconomie
vooraf (ex ante) analyseert welke effecten rechtsregels zullen hebben. Rechtsregels creëren
prikkels die toekomstig gedrag van mensen kunnen sturen.
Welvaart is de mate waarin behoeften bevredigd (kunnen) worden met de beschikbare
middelen. Hoe meer een situatie is zoals iemand graag wil, hoe welvarender hij is. Welvaart
heeft niet alleen betrekking op geld en goederen, maar omvat alles waar men waarde aan
hecht. Onder individuele welvaart wordt verstaan de mate waarin de behoeften van een
individu worden bevredigd en maatschappelijke welvaart is de welvaart voor alle individuen
(binnen een samenleving) gezamenlijk (nut). Rechtsregels geven prikkels aan mensen om
bepaald gedrag te kiezen, omdat de rechtsregels de individuele welvaart van mensen
beïnvloeden. Rechtsnormen duiden aan welk gedrag wordt verwacht. Afwijkend gedrag
wordt gesanctioneerd, waardoor kosten (nadelen) en baten (voordelen) invloed hebben op
het gedrag. Als men zijn gedrag aanpast heeft dit weer invloed op de welvaart van andere
mensen. Na analyse van welke prikkels bepaalde rechtsregels uitoefenen wordt bezien tot
welke maatschappelijke uitkomst de reactie van mensen op deze rechtsregels leidt (hogere
of lagere welvaart). Het uiteindelijk doel van de rechtseconomie is dat er wordt gestreefd
naar rechtsregels die de maatschappelijke welvaart maximaliseren.
Rationeel handelen is dat als er verschillende keuzes zijn, mensen altijd dat alternatief kiezen
dat hun individuele welvaart maximaliseert. In de rechtseconomie gaan we van deze
theoretische veronderstelling uit, omdat het niet mogelijk is om alle gevolgen empirisch
boven water te krijgen. Mensen verkiezen altijd meer welvaart boven minder welvaart. Door
middel van de aanname van rationaliteit kan de reactie van mensen op (de prikkels
afkomstig van) rechtsregels worden voorspeld. Rationele mensen zullen de baten van
ongewenst wederrechtelijk gedrag afzetten tegen de kosten daarvan. Rationaliteit en het
streven naar maximalisatie van de individuele welvaart moeten niet worden verward met
egoïsme. Het omvat namelijk ook liefdadigheid (iemand die graag mensen wil helpen) en
altruïsme (helpen zonder eigen belang). Rationeel handelen is ook niet bewust calculerend
gedrag (als iemand ernaar neigt, geen uitgebreide kosten-baten analyse).
Efficiëntie is in hoeverre rechtsregels (kunnen) bijdragen aan een verhoging van de
maatschappelijke welvaart door de rechtsregels te toetsen aan het efficiëntiecriterium en
heeft betrekking op de totale kosten en baten van een situatie. Er is sprake van maximale
efficiëntie (optimale situatie) als een rechtsregel meebrengt dat een zo gunstig (baten groter
dan kosten) mogelijk saldo van kosten en baten voor alle partijen gezamenlijk wordt bereikt.
,De belangrijkste criteria om efficiëntie te bepalen zijn Pareto efficiëntie en Kaldor-Hicks
efficiëntie.
Pareto verbetering of Pareto efficiënte verandering (meer efficiëntie) is als een rechtsregel
wordt ingevoerd of veranderd, en ten gevolge daarvan de welvaart van een of meer
personen toeneemt en niemand erop achteruitgaat (geen verliezers). Een rechtsregel is
Pareto efficiënt of Pareto optimaal (maximale efficiëntie) als het niet meer mogelijk is om de
positie van 1 individu te verbeteren, zonder nadeel toe te brengen aan de positie van een
ander individu (geen Pareto verbetering mogelijk). Het nadeel is dat het Pareto criterium erg
strikt is en weinig ruimte voor verandering, doorgaans zijn er vaak zowel winnaars als
verliezers.
Kaldor-Hicks efficiëntie (minder streng criterium) geeft de verhouding aan tussen de totale
baten van rechtsregels en de totale kosten daarvan. Er is sprake van efficiëntie als een
verbetering bij een bepaalde rechtsregel sommige er in meer welvaart op vooruit gaan dan
anderen erop achteruitgaan (theoretisch hebben de winnaars genoeg winst om de verliezers
te compenseren en dan nog beter af te zijn, als dit zou gebeuren is er sprake van een Pareto
verbetering). De rechtsregel is maximaal efficiënt als er geen verandering in het recht meer
mogelijk is dat de totale baten van die verandering groter zijn dan de kosten. Het is niet
nodig om verliezers daadwerkelijk te compenseren, het gaat erom dat het totale effect van
de rechtsregel gunstig is.
Negatieve externe effecten of externaliteiten of derde-partij-effecten (negatieve gevolgen
van handelingen van mensen) zijn activiteiten waarbij schade aan andere wordt toegebracht
en de maatschappelijke kosten van die activiteit dan hoger zijn dan de private kosten (kosten
voor de betrokken persoon zelf). De rechtseconomie leert dat in deze situatie interventie
door de overheid is vereist om een maximale welvaart te kunnen realiseren. De negatieve
externe effecten worden geïnternaliseerd waardoor mensen worden geconfronteerd met
alle kosten van hun handelen en worden geprikkeld om bij hun beslissing rekening mee te
houden.
Het Coase-theorema I genoemd naar Ronald Coase biedt nader inzicht in de werking en
oplossing van negatieve externaliteiten. Transactiekosten zijn alle kosten die met (het tot
stand brengen en uitvoeren van een transactie) transactie gemoeid zijn. Het Coase-
theorema laat zien dat als er geen transactiekosten zouden bestaan de oplossing van
externe effecten door de markt (marktwerking) geen probleem is. Het Coase-theorema stelt
dat in een situatie zonder transactiekosten niet uitmaakt wie de eigendomsrechten over een
bepaald goed heeft in beide situaties wordt er namelijk efficiëntie (maatschappelijke
welvaart) bereikt, maar de verdeling van rechten is wel van invloed op de individuele
welvaart. De overheid hoeft niet in te grijpen aangezien het niet uitmaakt hoe de rechten
worden gedefineerd.
Het Coase-theorema II geldt alleen als transactiekosten afwezig zijn of verwaarloosbaar
(bijna niet aanwezig). In de echte wereld zijn er vrijwel altijd transactiekosten. De werkelijke
betekenis is dat er dus juist transactiekosten zullen zijn, waardoor overheidsingrijpen wel
nodig is. Ook laat het zien dat het wel degelijk uitmaakt aan wie eigendomsrechten worden
toegekend. De overheid kan door middel van rechtsregels gewenst gedrag en de efficiënte
,maatschappelijke oplossing in de hand werken. Het recht dient door de overheid wel zo te
worden ingericht dat de transactiekosten zo laag mogelijk zijn. Als transactiekosten laag zijn
is door onderhandelingen op de markt (alsnog) de efficiënte situatie bereikbaar.
4. De waarde en betekenis van de rechtseconomie: Het is zinvol voor juristen om kennis te
nemen van de rechtseconomie, omdat de rechtseconomie inzicht kan geven in hoe
beslissingen het toekomstige gedrag van mensen zullen beïnvloeden (precedentenwerking)
en de rechtseconomie biedt een algemeen en objectief kader voor het beantwoorden van
juridische vragen (bevordert een methodologische en consistente besluitvorming).
Rechtseconomen werken in tegenstelling tot juristen met een gemeenschappelijk
begrippenapparaat.
De kritiek van juristen op de normatieve economische analyse van het recht is terug te
voeren op misvattingen omtrent de inhoud en de pretenties van de rechtseconomie. De
juristen vinden dat het verkeerd is om aan de hand van een efficiëntiecriterium te
beoordelen en zijn van mening dat rechtvaardigheid het criterium behoort te zijn. De
rechtseconoom onthoudt zich van uitspraken over andere waarden dan efficiëntie, maar er
wordt niet gepretendeerd dat efficiëntie de enige maatstaf is (sommige economen vinden
toch van wel). Rechtvaardigheid en vergelding zijn eveneens van belang, maar de
rechtseconoom laat zich alleen uit over efficiëntie. De meest efficiënte uitkomst is niet altijd
de meest rechtvaardige uitkomst, en andersom. Er wordt aan beide criteria getoetst om
risico’s te vermijden. Overigens zal het gewicht dat moeten worden toegekend aan
efficiëntie afhangen van het juridische onderwerp (markt gerelateerd onderwerp). Ten slotte
is een rechtvaardige oplossing ook vaan een efficiëntie oplossing en andersom, dus zijn het
niet dikwijls tegenstellingen.
Critici brengen ook naar voren dat rechtseconomie vaak hypothetisch is en dat conclusies
vaak ver van de werkelijkheid staan. Ook deze kritiek is (deels) terug te voeren op een
gebrek aan kennis. Rechtseconomen geven toe dat in de werkelijkheid mensen zich geregeld
irrationeel zullen gedragen (vergissingen, overhaast handelen, emotioneel of onvoldoende
geïnformeerd). Zij zullen dus soms handelingen verrichten die niet overeenkomst met hun
belangen en dus hun welvaart verminderd. De rechtseconomen gebruiken deze
veronderstelling niet omdat het altijd waar is, maar omdat het bruikbaar is. De
veronderstelling kan analyseren hoe mensen gemiddeld genomen zullen reageren en wat
globaal de effecten van de rechtsregels op de maatschappelijke welvaart zijn. Mensen zullen
in het algemeen trachten om binnen hun mogelijkheden hun welvaart te maximaliseren en
verder gedragen mensen zich in veel gevallen gemiddeld genomen rationeel. Het aannemen
van irrationeel handelen leidt tot onrealistische voorspellingen. Het blijk ook uit empirische
onderzoeken dat mensen gemiddeld genomen rationeel handelen. Er wordt aangenomen
dat slechts een klein aantal mensen fouten maakt als dit hun individuele welvaart aantast en
ook vaak minimaal zal zijn, fouten van verschillende mensen zullen elkaar ook opheffen (veel
voorzorgsmaatregelen tegenover weinig) en er is sprake van een leereffect dat mensen leren
van hun fouten. Kortom, op grote schaal zullen afwijkingen van het rationele handelen
beperkt zijn en het eindresultaat niet wezenlijk beïnvloeden (generaliserend effect).
5. Conclusie: Juristen zouden bij de evaluatie van rechtsregels vooral bij markt gerelateerde
onderwerpen ook moeten kijken naar de efficiëntie-effecten.
,Farnsworth
Het punt is dat de wet geen slechte dingen hersteld die zijn gebeurd. Dat kan ook niet: ze
zijn gebeurd. Het enige wat de wet kan doen is het leed een beetje herverdelen. In plaats
van terug te kijken en te beslissen wie het lijden moet dragen, kan het vooruit kijken en
beslissen welke uitspraak, het lijden later minder waarschijnlijk zal maken. Het is verleidelijk
om te betalen als het een leven kan redden, maar als er betaald wordt dan wordt het
waarschijnlijker dat het weer zal gebeuren.
Er zijn twee manieren om over een probleem na te denken: ex post (traditionele juridische
invalshoek, teruggekeken na de gebeurtenis en besloten wat eraan moet worden gedaan) en
ex ante (rechtseconomie, vooruitkijken en zich afvragen welke gevolgen een beslissing in de
toekomst zal hebben). Het eerste perspectief is statisch, omdat het de posities van partijen
als gegeven en vaststaand beschouwt en het tweede perspectief is dynamisch, omdat het
ervan uitgaat dat hun gedrag kan veranderen als reactie op wat anderen doen, met inbegrip
van rechters.
Rechtbanken denken op beide manieren wanneer zij over zaken beslissen, waardoor dit tot
twee verschillende conclusies kan leiden. Bij ex ante is het denken langzamer dan bij ex post.
Het is niet meer dan normaal om op een ex post manier te denken wanneer een rechtszaak
aan de orde is, maar deze beslissingen hebben gevolgen voor andere in de toekomst. Er
wordt alleen gegeven om wie er nu wint. De eenvoudigste manier om de ex ante invalshoek
te vinden is zich voor te stellen dat een van beide partijen de zaak wint en zich dan voor te
stellen hoe de partijen een week later zullen denken, wat een van beide anders zou kunnen
doen nu zij weten hoe de rechtbanken zullen reageren. Een andere manier is om je voor te
stellen hoe een wetgever zou denken over het probleem waarmee de rechtbank wordt
geconfronteerd. Haar rol zou zijn beslissingen te nemen die vooraf gevolgen voor de
toekomst hebben.
Als een advocaat een beleidsargument aanvoert dan betekent dat meestal dat het argument
is vanuit het ex ante perspectief. Ex post kan iets aantrekkelijk lijken, maar ex ante kan het
onaantrekkelijk zijn, omdat het de kans vergroot dat het nog eens gebeurt. Ex ante is niet
alleen een nuttig instrument voor rechtbanken om zaken te beslissen, maar ook om te
beslissen of een regel goed werkt. Een regel die wreed en verkwistend lijkt wanneer hij
wordt toegepast, kan in feite, zij het onzichtbaar, prachtig werken door ervoor te zorgen dat
gevallen waarin hij wordt toegepast zeldzaam zijn.
Er bestaat vaak spanning tussen regels de het beste zijn voor het verspreiden van informatie
die eenmaal bestaat (ex post) en voor het veroorzaken dat die informatie überhaupt wordt
gecreëerd (ex ante). Ter illustratie: wanneer een advocaat iets belangrijks over een zaak
weet, zal de rechtbank dat graag willen horen, maar de advocaat dwingen te praten maakt
het minder waarschijnlijk dat een cliënt de volgende keer met een advocaat zal praten. Als
boeken en muziek eenmaal bestaan (ex post), is er veel voor te zeggen om vrij te
verspreiden, maar dan is de kans kleiner dat ze de volgende keer helemaal niet meer
bestaan (ex ante).
,Er zijn mensen die vinden dat elke juridische kwestie volledig ex ante moet worden opgelost:
volledig op basis van de vraag welke beslissing tussen de partijen in de toekomst de beste
stimulansen voor andere creëren (economen). Het doel van economen is het uitzoeken hoe
de hoeveelheid waarde in de wereld kan worden vergoot en niet hoe deze moet worden
verdeeld (ex post), behalve als dit op invloed is van de waarde die wordt gecreëerd.
Argumenten tussen ex ante en ex post zijn even belangrijk. De ex ante is minder intuïtief dan
de ex post.
Friedman
Economie heeft als onderwerp de implicaties van rationale keuzes en is een essentieel
instrument om de effecten van rechtsregels uit te zoeken. De fundamentele veronderstelling
van economie en het recht is dat mensen rationeel zijn (baten groter dan de kosten,
maximalisatie van het verwachte nut of vooruitzicht). Rationaliteit betekent niet altijd een
precieze analyse. De grote massa mensen hebben doelen die zij willen bereiken, zij het op
onvolmaakte wijze, de juiste manier te kiezen om die doelen te bereiken (voorspelbare
element). Als we iemand willen veroordelen, moeten we dat doen op basis van bewijzen die
geen absoluut bewijs leveren. De veroordeling van een onschuldige hangt af van de relatieve
kosten van de twee soorten fouten. Hierin volgen we Blackstone dat het beter is dat tien
schuldigen vrijuit gaan dan dat één onschuldige wordt veroordeeld. Met strafrechtelijke
veroordelingen zijn we voorzichtiger dan met civielrechtelijke veroordelingen, omdat de
straffen groter zijn. Straffen zijn meestal netto kosten in plaats van overdracht in het civiele
recht.
Rechtsgeleerden geven dat het recht niet alleen gaat over de gevolgen, maar ook over
rechtvaardigheid, terwijl de economen niet kijken naar de huidige gevolgen maar de
gevolgen in de toekomst. Als u het eigendomsrecht, overeenkomstenrecht of de
onrechtmatige daad vanuit economisch oogpunt begrijpt dan heeft u een fundamentele
analyse voor alle rechtsgebieden. Dit is een van de verklaringen voor de controversiële aard
van de economie binnen de juridische academie. Aan de ene kant biedt het de mogelijkheid
om zin te geven aan wat juridische academie doen en aan de andere kant moet de juridische
academie eerst de economie kennen. Bovendien is het controversieel, omdat het conclusies
oplevert waar veel juridische academici het niet mee eens zijn. Ronald Coase heeft de
economische analyse van externe effecten radicaal herzien dat er bij kosten niet moet
worden gekeken naar externe kosten maar naar de eigendomsrechten, daarna is de
oplossing niet de aansprakelijkheid, maar de handel.
De economische analyse van het recht omvat drie nauw met elkaar verbonden
ondernemingen: voorspellen welk effect bepaalde rechtsregels zullen hebben, verklaren
waarom bepaalde rechtsregels bestaan en beslissen welke rechtsregels zouden moeten
bestaan.
Bij de public choice theory gebruiken meer geconcentreerdere en beter georganiseerde
groepen de overheid om voordeel te behalen ten koste van minder geconcentreerdere en
slechter georganiseerde groepen.
De these van Richard Posner heeft een centrale rol gespeeld in recht en economie. Het
gewoonterecht dat door precedenten wordt geschapen heeft de neiging economisch
,efficiënt te zijn. De rechters moeten zich volgens hem bezighouden met de efficiëntie (het
effect van rechtsregels op de omvang van de taart) en de verdeling (het effect op wie
hoeveel van de taart krijgt). Het gewoonterecht bestaat voornamelijk uit vrijwillige
transacties. Veranderingen in de wet zijn illusoir: wanneer er een verandering in een
voorwaarde wordt afgedwongen dan verschuiven andere voorwaarden.
De benadering van de schrijver bestaat erin systemen van rechtsregels te begrijpen door te
vragen welke gevolgen zij zullen hebben in een wereld waarin rationale individuen hun
handelingen aanpassen aan de rechtsregels waarmee zij te maken krijgen. De economische
benadering werkt in twee richtingen: uitgaande van een doelstelling (zij biedt een manier
om rechtsregels te evalueren, om te bepalen hoe goed zij dat doel bereiken) en uitgaande
van een rechtsregel, een systeem van rechtsregels (zij biedt een manier om deze te
begrijpen door uit te zoeken welk doel ermee wordt beoogd). Centraal staat rationaliteit
(handelen op basis van de rede), dit is gedrag wat het beste kan worden begrepen in termen
van de doelen die men ermee wil bereiken en de secundair staan rechtsregels die kunnen
worden begrepen als instrumenten met doelen.
Een stelsel van rechtsregels is niet volledig. Er is geen garantie dat wij een bepaald stelsel
kunnen begrijpen, omdat er geen garantie is dat het zinvol is. Een van de vragen die je je
moet stellen zijn: in welke mate de economie orde in het recht ontdekt en in welke mate zij
het recht oplegt.
De economische benadering probeert de logica van het recht te begrijpen, terwijl het recht
deze niet heeft. Het recht heeft wel logica, maar deze is niet gericht op economische
efficiëntie, maar op rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid geeft geen adequate verklaring van
het recht, omdat het niet belangrijk is voor een groot aantal juridische kwesties en omdat
we geen adequate theorie hebben van wat sommige regels rechtvaardig en andere
onrechtvaardig maakt. Bovendien blijkt het in veel gevallen dat de regels die wij dachten te
steunen, omdat zij rechtvaardig zijn in feite efficiënt zijn.
Als een wet voordelig is voor sommige en nadelig voor anderen, zoals meestal het geval is,
hoe kun je dan beslissen of het netto-effect verlies of winst is, kosten of baten?
I: Een oplossing bedacht Alfred Marshall en dat is dat als de winst groter is dan het totale
verlies er sprake is van een economische verbetering. Ten eerste aanvaarden we ieders
eigen inschatting van de waarde voor dingen die hem aangaan hebben en ten tweede
vergelijken we de effecten op verschillende mensen met dollars als gemeenschappelijk
eenheid.
II: Om relevante informatie te verschaffen over hoe graag iemand iets wilt hebben moeten
we geen vragen stellen, maar gedrag observeren. Voorkeuren worden onthuld door keuze
(onthulde voorkeur). Het verschuiven van geld veranderd de totale waarde niet. Bij vrijheid
van ruilen gaat het goed naar degene die er het meeste waarde aan hecht, waardoor de
nettowinst zo groot mogelijk is (efficiënt). Argumenten over de efficiëntie van rechtsregels
berusten zelden op reële gegevens over de waarde die verschillende mensen aan dingen
hechten. Geld is niet waar economie omgaat er kunnen net zo goed andere middelen
worden gebruikt.
III: Marshall’s benadering heeft twee grote voordelen: Ten eerste maakt ze het soms
mogelijk vragen te beantwoorden waarom risicoaansprakelijkheid inzake onrechtmatige
,daad efficiënt is en te beantwoorden wat de efficiënte strafmaat is. Ten tweede heeft de
versie van efficiëntie van Marshall een familiegelijkenis met wat mensen bedoelen met beter
en is veel nauwkeurige en toepasbaar. Beperkingen zijn: Het gaat ervanuit dat alleen de
gevolgen van belang zijn, het gaat ervanuit dat bij het beoordelen van de consequenties van
een rechtsregel voor een enkele persoon, de juiste waarden van deze persoon de waarden
zijn van zijn daden, het gaat ervanuit dat bij het combineren van waarden tussen mensen de
juiste maatstaf de bereidheid tot betalen is.
Hoofdstuk 1:
Wettelijke regels moeten worden beoordeeld aan de hand van de structuur van de prikkels
die ze vaststellen en de gevolgen van het veranderen van hun gedrag door mensen als
reactie op die prikkels.
Hoofdstuk 2:
Volgens Marshall zijn de vragers bereid bij toenemende aangeboden hoeveelheden minder
te betalen. Bij toenemende gevraagde hoeveelheden zullen de aanbieders alleen tegen een
hogere prijs verkopen
We breiden de analyse nu uit door de benadering van Marshall niet toe te passen op een
transactie (John koopt Mary's appel) maar op een wettelijke regel. De regel is vrijheid van
ruil: iedereen die een appel bezit, is vrij om deze te verkopen of niet te verkopen op
voorwaarden die wederzijds aanvaardbaar zijn. Wat je ook aanneemt over hoeveel elke
persoon de appel waardeert, de regel resulteert erin dat de appel gaat naar degene die hem
het meest waardeert, waardoor de nettowinst wordt gemaximaliseerd.
Marshalls benadering van het definiëren van economische efficiëntie heeft twee
belangrijke positieve eigenschappen:
1. Het maakt het soms mogelijk om vragen te beantwoorden in de vorm "Wanneer en
waarom is risicoaansprakelijkheid in het aansprakelijkheidsrecht efficiënt?" of "Wat is
de efficiënte hoeveelheid straf voor een bepaald misdrijf?"
2. Hoewel ‘efficiënt’ niet helemaal identiek is aan ‘wenselijk’ of ‘zou moeten’, is het
voldoende dichtbij zodat het antwoord op de vraag ‘wat is efficiënt? ' is op zijn minst
relevant, hoewel niet noodzakelijk identiek, voor het antwoord op de vraag "Wat
moeten we doen?
Alvorens het nut van het concept van economische efficiëntie te aanvaarden, is het de
moeite waard om op de beperkingen ervan te wijzen:
1. Het gaat ervan uit dat het enige dat telt, de gevolgen zijn. Het neemt dus de
mogelijkheid weg om wettelijke regels te beoordelen op basis van niet-consequente
criteria zoals rechtvaardigheid.
2. Het veronderstelt dat bij het evalueren van de consequentie van een rechtsregel voor
een enkele persoon, de juiste waarden de waarden van die persoon zijn zoals
uitgedrukt in zijn daden, dat er geen relevant verschil is tussen de waarde van
insuline en van heroïne.
3. Het veronderstelt dat, bij het combineren van waarden over mensen heen, de
gepaste maatstaf de bereidheid is om te betalen, dat een winst die de ene persoon
bereid is tien dollar te betalen, slechts een afweging maakt van een verlies dat een
ander bereid is tien dollar te betalen om te vermijden. Maar de meesten van ons
, geloven dat, gemeten naar een meer fundamentele maatstaf zoals geluk, een dollar
voor sommige mensen meer waard is dan voor anderen - meer voor armen dan voor
rijken, meer voor materialisten dan voor asceten.
Laisser-faire of laissez faire is een in de economie gebruikelijke uitdrukking voor de vrijheid
van productie en verkeer.
Hoofdstuk 3:
We kunnen het aantal voorbeelden uitbreiden door gevallen te beschouwen waarin mijn
actie andere mensen treft, maar de effecten annuleren. Stel dat ik besluit mijn huis te koop
aan te bieden. Een gevolg hiervan is dat mijn buurman zijn huis voor vijfduizend dollar
minder verkoopt dan hij anders zou hebben gedaan, omdat hij zijn prijs moest verlagen om
te voorkomen dat zijn klant in plaats daarvan mijn huis zou kopen. Mijn buurman is
vijfduizend dollar slechter af als gevolg van mijn actie, maar de persoon die zijn huis tegen de
lagere prijs heeft gekocht, is vijfduizend dollar beter af, dus het netto-effect op andere
mensen is nul. Dergelijke effecten worden "geldelijke" of "overdrachts" externaliteiten
genoemd - effecten op andere mensen die resulteren in een netto-overdracht tussen hen,
maar geen netto kosten voor hen.
Vanwege dergelijke problemen geven economen die geïnteresseerd zijn in het probleem van
het beheersen van negatieve externe effecten, waarvan vervuiling een voorbeeld is, meestal
de voorkeur aan een minder directe vorm van regulering. In plaats van het bedrijf te
vertellen wat het moet doen, brengt de toezichthouder het bedrijf gewoon de vervuiling in
rekening. Als het maken van een ton staal twintig pond zwaveldioxide oplevert, wat vier
dollar aan schade toebrengt, wordt het bedrijf voor zijn zwaveldioxide-output gefactureerd
tegen twintig cent per pond.
Iemand onderneemt een handeling die anderen kosten met zich meebrengt. Het is in zijn
belang om de actie te ondernemen zolang het een netto voordeel voor hem oplevert, zelfs
als de gevolgen voor de rest van ons dat in verlies omzet. We lossen het probleem op met
wettelijke regels die de actor dwingen om de externe kosten zelf te dragen, om de
externaliteit te internaliseren. Zijn netto kosten zijn nu gelijk aan de netto kosten voor
iedereen, dus hij onderneemt de actie als en alleen als het een netto voordeel oplevert.
Individuele rationaliteit is aangewend om groepsrationaliteit te produceren. Het is een
elegante oplossing, hoewel verre van perfect, zoals u in de volgende hoofdstukken zult zien.
Hoofstuk 4:
Een Pigouviaanse belasting is een belasting heffen op elke marktactiviteit die negatieve
externaliteiten genereert. De belasting is bedoeld om een ongewenste of inefficiënte
marktuitkomst te corrigeren en doet dit door de belasting gelijk te stellen aan de
maatschappelijke kosten van de negatieve externaliteiten
Het eerste punt van Coase is dus dat aangezien externe kosten gezamenlijk worden
veroorzaakt door vervuiler en slachtoffer, een rechtsregel die de schuld aan een van de
partijen toekent, alleen het juiste resultaat geeft als die partij toevallig degene is die het
probleem tegen lagere kosten kan vermijden. Over het algemeen werkt niets. Aan welke
partij de schuld ook wordt toegekend, door overheidsinstanties of door de rechter, het
resultaat zal inefficiënt zijn als de andere partij het probleem tegen lagere kosten zou
kunnen voorkomen of als de optimale oplossing voorzorgsmaatregelen van beide partijen
vereist
, Probleem 2
1. Wat zijn de economische voor- en nadelen van gemeenschappelijke en private
eigendommen?
2. Wanneer is invoering van privaat eigendom efficiënt?
3. Hoe kunnen veranderingen in eigendomsvormen in de loop van de tijd worden
verklaard?
Literatuur
- NL: van Velthoven en van Wijck ‘Recht en Efficiëntie’ (hfd 3)
- NL: De Geest ‘Private versus gemene eigendom: de ‘Tragedy of the Commons’
herbekeken’ (p. 132-146)
- NL: Nentjes ‘Van wie is het milieu?’ (p. 104-111)
1. Wat zijn de economische voor- en nadelen van gemeenschappelijke en private
eigendommen?
van Velthoven en van Wijck
3.1. Inleiding: Bij marktwerking moeten de markten voor de goederen en diensten bestaan.
Ook moet de verkopers beschikkingsmacht hebben over de goederen en diensten en deze
bij verkoop kunnen overdragen, de kopers moet de goederen en diensten niet op een
andere voor hun goedkopere manier kunnen bemachtigen. De eigenaar heeft exclusieve
gebruikersrechten en dat houdt in dat hij anderen de mogelijkheid van het gebruik en de
baten kan uitsluiten. Naast exclusiviteit moet er sprake zijn van schaarste anders zal men dit
niet op de markt kopen.
Schaarste is een spanning tussen de menselijke behoeften en de beschikbare hoeveelheid
middelen om die behoeften te bevredigen. Schaarste kan zich uiten in dat de goederen en
diensten van nature aanwezig zijn, maar niet vermeerderd kunnen worden (radio-
uitzendingen), goederen en diensten die niet van nature beschikbaar zijn, maar wel door
menselijk arbeid kunnen worden voortgebracht (door het opofferen van tijd een auto
maken) of mengvormen (landbouwproducten die niet voldoende zijn, maar door menselijke
inspanning kunnen worden vermeerderd). Die schaarste manifesteert zich in rivaliteit. Er is
rivaliteit als het gebruik door de een ten koste gaat van het gebruik door iemand anders en
het kan betekenen dat het gebruik van het ene te kosten gaat van het andere. De
samenleving kan de allocatie (verdeling) overlaten aan het recht.
Private goederen hebben de kenmerken rivaliteit (ten koste van iemand of iets) en
exclusiviteit (iemand uitsluiten). Een collectief goed is bijvoorbeeld de aanleg van een
polderdijk. De polderdijk wordt gekenmerkt door non-rivaliteit en non-exclusiviteit. Voor de
aanleg zijn schaarse middelen nodig, maar elke polderbewoner heeft er individueel belang
bij dat het niet in zijn eentje voor zijn rekening komt. Er ontstaat hierdoor geen dijk en een
inefficiënte uitkomst. Dit falen van de markt komt, omdat niemand kan worden uitgesloten
als zij niet meebetalen. Dus er bestaat alleen een markt als er sprake schaarste en rivaliteit?
3.2. Eigendom en eigendomsrechten: De juridische beschrijving van eigendom (5:1 lid 1
BW): Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben.
Hieruit zijn twee kenmerken uit af te leiden: