Examen Biologie
H1 Cellen, organismen en orgaanstelsels
mitochondriën → ATP-productie
ribosomen → eiwitsynthese (door translatie, DNA bevat code)
motoreiwit →eiwit met energie(ATP) langs filament cytoskelet beweegt om organellen verplaatsen.
passief transport: - diffusie: moleculen en ionen gaan ongehinderd door celmembraan
- osmose: verplaatsing water door selectiefpermeabel membraan van lagere
concentratie opgeloste stof naar een hogere concentratie opgeloste stof.
actief transport→ verbruik energie door enzymen die moleculen/ionen door celmembraan verplaatst
turgor → celspanning, druk van de celmembraan die weinig rekbaar is, geeft stevigheid aan
plantencel en plantaardig weefsel. (osmose, hoge concentratie vacuole, evenwicht celwand).
plasmolyse → celmembraan laat los celwand t.g.v. waterverlies door hoge concentratie milieu.
deplasmolyse → geplasmolyseerde cel in water wordt teruggezet, zwelt op.
exocytose → afgeven stoffen door een cel via samensmelten van blaasjes (gevormd Golgi-systeem)
endocytose → opname deeltjes doordat celmembraan zich insnoert om deeltjes en blaasjes vormt.
plastiden → met pigment en/of reservestof
- chloroplasten - bladgroenkorrel met chlorofyl (fotosynthese, groen, sluit cellen)
- chromoplasten - kleurstofkorrels met pigmenten caroteen (oranjerood), xanthofyl
(geeloranje) lokken van insecten en andere dieren
- amyloplasten - zetmeelkorrels, zetmeelopslag.
emergente eigenschap → kan worden waargenomen als organisatieniveau verandert
spiercellen - kunnen alleen samentrekken, zenuwcellen alleen signalen doorgeven
korstmossen - bestaan uit samenleving 2 organismen: schimmel en alg.
virussen → bestaan uit 1 of meer moleculen DNA of RNA omgeven door een eiwitmantel. Vormen
geen leven buiten gastheercel, replicatie door mechanismen gastheercel.
bacteriën → (prokaryoten) heterotroof/autotroof, kringvormige streng DNA, celwand
schimmels → heterotroof, celkern met erfelijk materiaal, celwand
planten → autotroof, celkern met erfelijk materiaal, plastide, vacuole, celwand, turgor
dieren → heterotroof, celkern met erfelijk materiaal
H3 Erfelijkheid
genotype → genen van een individu (in kruisingsschema aangegeven met letters).
fenotype → verzameling waarneembare eigenschappen individu (kruisingsschema omschrijving).
haplotype → combinatie van allelen op een bepaald chromosoom.
homozygoot → de twee allelen van een paar zijn gelijk.
heterozygoot → de twee allelen van een paar zijn ongelijk.
(onvolledig dominant allel) → draagt bij tot intermediair fenotype → beide allelen tot uiting komen.
haploïd → geslachtscellen bevatten chromosomen in enkelvoud. (2n, 2 x n = 46) 44 autosomaal
diploïd → geslachtscellen bevatten chromosomen in meervoud. (n, = 23)
,Kruisingsschema’s: p = oudergeneratie, F1 = eerste generatie nakomelingen,
F2 = generatie nakomelingen die ontstaat door onderlinge voortplanting van F1.
monohybride kruising → waarbij wordt gelet op overerving, een eigenschap, dus een genenpaar.
dihybride kruising →waarbij wordt gelet op overerving, twee eigenschappen, dus twee genenparen.
crossing-over → incidentele uitwisseling van homologe delen van 2 homologe chromosomen tijdens
meiose I, gekoppelde genen raken los van elkaar.
epigenetica →afwijkende overerving door tijdelijke inactivering genen in voortplantingscellen, methyl-
groep aan DNA-molecuul gebonden waardoor geen transcriptie van gen kan (DNA-methylering).
co-dominantie (bij ABO-bloedgroepensysteem) → 2 dominante allenen IA, IB (en recessief i (O)).
X-chromosomale genen → in x-chromosomen, recessieve genen komen bij mannen altijd tot uiting
doordat een man slechts een x-chromosoom per celkern heeft.
(als gen x-chromosomaal is, zou vader nakomeling ook de afwijking moeten hebben)
letale allelen → leiden bij embryo’s tot de dood waardoor afwijkende verhoudingen ontstaan.
genoom → alle in chromosomen aanwezige erfelijke informatie bij een individueel organisme.
genoommutatie → afwijking in het normale aantal chromosomen, syndroom van Down (bijv.)
non-disjunctie → niet uit elkaar gaan van de chromatiden van een chromosoom tijdens de mitose of
meiose II of van de homologe chromosomen tijdens meiose I.
geslachtelijke voortplanting → door versmelting van twee verschillende geslachtscellen
ongeslachtelijke voortplanting → ontstaat uit 1 of meer cellen van een ouder nieuwe individuen
kloneren: kunstmatige bevruchting - meercellige embryo in 2 of meer groepjes gesplitst
wildtype → meest voorkomende fenotype binnen populatie die in het wild voorkomt.
raszuiver → groep dieren homozygoot (ras kenmerkende eigenschappen), ontstaan uit ouders die
beide raszuiver zijn, zodat alle generaties nakomelingen hetzelfde genotype hebben.
zuivere lijn → groep planten homozygoot (ras kenmerkende eigenschappen), ontstaan uit ‘ouders’
van die zuivere lijn, zodat alle generaties nakomelingen hetzelfde genotype hebben.
recombinatie → het wijzigen van de combinatie van genen door genetische manipulatie.
genetische modificatie → organisme waarbij kunstmatig vreemd DNA is ingebracht.
veredelen → gericht kruisen met ouders die ieder aantal van de gewenste eigenschappen hebben.
selectie → uit populaties individuen met gewenste genencombinaties kiezen om verder te fokken.
wetten van Mendel
- dominantieregel: paring 2 homozygote ouders lijken nakomelingen op ouder dominante gen.
- uniformiteitsregel: paring 2 homozygote ouders lijken alle nakomelingen op elkaar.
- splitsingsregel: paring 2 heterozygote ouders met talrijk nakomelingenschap.
4. Celcyclus en DNA
inductie →cellen geven stoffen af waardoor versch. weefsels ontstaan hieruit organen opgebouwd.
veroudering (door korter worden telomeren: uiteinden DNA-strengen die niet volledig gekopieerd
worden, waardoor geen DNA-duplicatie opgestart kan worden.)
, 3 controlepunten celcyclus, nieuwe cellen controleren:
- controle G1-fase gaat na of alles aanwezig is om S-fase te doorlopen.
- controle G2-fase gaat na of alle DNA is gerepliceerd, voor de M-fase
- controle metafase in M-fase (mitose): of centromeren chromosomen aan kernspoel vastzit.
Mogelijke fouten bij kerndeling:
- DNA wordt niet correct gerepliceerd, waardoor genen veranderen.
- chromosomen worden niet correct verdeeld over de dochtercellen bij de mitose.
- mutaties waardoor een deel van het lichaam andere erfelijke informatie krijgt.
Replicatie tijdens S-fase van celcyclus:
- despiralisatie van dubbelstreng
- splitsing basenparen enzym helicase verbreekt waterstofbruggen, ontstaan DNA-strengen
- aankoppeling vrije DNA-nucleotiden aan DNA-strengen door enzym DNA-polymerase
(nucleotiden bevatten fosfaatgroepen die vrijkomen en energie leveren, bindt aan 3e koolstof)
- ontstaan 2 identieke chromatiden beide strengen aangevuld tot dubbele strengen.
Okazaki-fragment → loopt vanaf een RNA-primer die zich bindt aan de
3’-5’moederstreng en vult ontbrekende deel tot reeds gevormde streng.
Replicatie: RNA-primer als startpunt
gebruikt, kort na start verwijderd en
vervangen door een DNA-segment. De
primer kan niet geheel aan begin van
volgende streng starten, waardoor replicatie
korter wordt dan de matrijsstreng (waarop
replicatie wordt gevormd). Als telomeren te
kort zijn geworden, kan de cel zich niet
meer delen en stopt de celcyclus.
locus → vaste plaats gen in DNA allel → variant gen
histonen →eiwitten die functie hebben bij spiraliseren DNA tijdens kerndeling en bij transcriptie DNA.
- 3’einde met een OH-groep aan het 3e C-atoom van desoxyribose
- 5’einde met een fosfaat-groep aan het 5e C-atoom van desoxyribose
Twee strengen verbonden met elkaar door:
- waterstofbruggen → die stikstofbasen in paren verbinden (A-T en G-C)
- opeenvolgende basen in groepjes van 3 (tripletten)
polyploïdie → mitose onder invloed van colchicine, volgt geen celdeling na kerndeling, cellen krijgen
een veelvoud van het normale aantal chromosomen.
introns → gedeelten DNA die niet coderen voor de eiwitsynthese.
exons→ gedeelten DNA coderen aminozuren leiden tot eiwitsynthese zodat gen tot expressie komt
operon → deel van DNA-streng waarin genen en daaruit resulterende eiwitten een verwante functie
hebben en gecoördineerd geproduceerd kunnen worden. Bestaat uit
- promotor → bepaalt waar transcriptie in DNA kan beginnen
- operator → deel waarin activatoren en repressoren aan-/ uitschakelen van genen reguleren
- structuur genen → bepalen primaire structuur van te vormen eiwitten
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sophiemarijnissen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.52. You're not tied to anything after your purchase.