Dit is een samenvatting van het boek Komen en Gaan van Herman Obdeijn en Marlou Schover voor het vak Voorbij de Dreiging dat gegeven wordt aan de Universiteit Leiden. De samenvatting is volledig (alle hoofdstukken) en beslaat alle literatuur voor beide deeltentamens.
Hoofdstuk 1: Immigratie ten tijde van de Republiek 1550 – 1800
Migratie is er altijd geweest, maar mensen hebben nooit zomaar hun geboortegrond verlaten. De
gemeenschap waarin ze leefden verschafte steun in tijden van nood en door weg te trekken kozen
deze mensen voor een nieuw, onzeker bestaan. Migratie, niet alleen naar een ander land maar ook
van dorp naar stad, was een risicovolle onderneming. Toch vertrokken er mensen. De stad lokte en
steden hadden nieuwe inwoners nodig. Het leven in de stad was ongezonder dan op het platteland
door slechte sanitaire voorzieningen, gebrek aan schoon water, vuil en epidemieën. Om de bevolking
op peil te houden hadden steden daarom immigranten van buiten nodig. Ondanks de gevaren en
nadelen van de stad vertrokken boeren van het platteland, omdat deze boeren die onderworpen
waren aan hun landheer, vrije ondernemers werden in de stad. De steden hadden hun eigen wetten
en regels en inwoners konden zelf kiezen wat voor werk zij wilden doen, met wie zij wilden trouwen
en waar ze wilden gaan en staan.
De Republiek heeft sinds haar ontstaan veel mensen van buiten getrokken. Hiervoor waren meerdere
redenen:
1. Er was grote economische welvaart en de Republiek was lange tijd het rijkste land van Europa. De
behoefte aan arbeidskracht was groot en lonen waren hoog. De hoogontwikkelde landbouw vroeg
voortdurend om arbeidskrachten en immigranten waren ook nodig om de verstedelijkingsgraad hoog
te houden. Een belangrijke factor voor de rijkdom van de Republiek was de internationale handel,
niet alleen de koloniale handel met Indië, maar ook en vooral de graanhandel met landen rond de
Oostzee. Verder kende de Republiek een hooggespecialiseerde agrarische sector die veel
seizoenarbeiders kon gebruiken. Ook bij turfwinning waren veel arbeidskrachten nodig.
2. De (relatieve) tolerantie maakte de Republiek aantrekkelijk. Het feit dat het protestantisme de
officiële godsdienst was betekende niet dat andere gelovigen vervolgd werden. Deze vrijheid van
godsdienst was uniek in Europa. Mensen die hun land ontvluchtten vanwege vervolgingen vestigden
zich daarom in de Republiek.
De combinatie van economische bloei en religieuze tolerantie maakte de Republiek tot een
aantrekkelijk immigratieland. Elke migratie riep vervolgimmigratie op: door de positieve verhalen van
migranten over de Republiek trokken weer nieuwe migranten naar de Republiek.
Vreemdelingen waren in de vroegmoderne tijd niet noodzakelijkerwijs mensen die buiten de
landsgrenzen geboren waren, tot de negentiende eeuw was iedereen die van buiten de stad of het
gewest kwam een vreemdeling. De stadsbevolking werd tot omstreeks 1800 onderverdeeld in
burgers, ingezetenen en vreemdelingen.
Burgers hadden het burgerrecht en vormden de kern van de stedelijke samenleving. Het burgerschap
of poorterschap was vereist om lid te kunnen worden van de gilden, voor het uitoefenen van
politieke rechten en openbare ambten en om recht te krijgen op de armenzorg. Het burgerschap gaf
bovendien ook een zekere status. Burgerschap werd verkregen door geboorte, schenking of koop.
Iedere stad had een eigen regelgeving. Koop was voor nieuwe ingezetenen de normale manier om
burger te worden. Kinderen van migranten (die in de stad waren geboren) kregen vrijwel altijd
burgerrecht omdat vreemdelingschap niet erfelijk was.
Ingezetenen waren migranten die reeds gedurende enige tijd in de stad woonden. Ze hadden minder
rechten dan burgers, maar meer dan vreemdelingen. Ze werden niet beschermd door de
schepenbank, konden geen ambten bekleden en waren uitgesloten van de gilden. Wanneer zij het
burgerschap niet konden/wilden verwerven konden zij slechts werken als loonafhankelijken.
Ingezetenen konden wel rechten op armenzorg verwerven nadat ze een aantal jaar in de stad
hadden gewoond en hun eigen levensonderhoud hadden voorzien.
,Om lid te worden van een gilde moet je burgerschap hebben en lidmaatschap betalen. De tarieven
waren niet voor iedereen gelijk: zonen van gildemeesters betaalden de helft van het bedrag dat
ingeboren niet-zonen betaalden en mensen van buiten de stad betaalden het dubbele. Uitsluiting
van de gilden betekende niet alleen uitsluiting van beroepen, maar ook de uitsluiting van andere
voorrechten.
Er waren dus formele drempels voor de toetreding tot de gilden en het verwerven van burgerschap,
maar het was voor buitenstaanders niet onmogelijk om gildelid of burger te worden en veel
nieuwkomers werden dat ook. De kansen voor migranten om een positie te verwerven gelijk aan die
van burgers waren niet voor iedereen hetzelfde. Zo werden joden geweerd uit verschillende steden,
waaronder Utrecht, Delft en Gouda. Wanneer joden tot deze steden werden toegelaten werden ze
door de meeste gilden niet geaccepteerd en waren zij aangewezen op beroepen waarvoor geen
gilden bestonden (zoals handel in tweedehands goed en de venthandel). In het oosten werden ook
katholieken gedurende enige tijd van het burgerschap uitgesloten.
De kerken speelden een belangrijke rol in het vreemdelingenbeleid omdat zij verantwoordelijk waren
voor armlastige geloofsgenoten. Of vreemdelingen welkom waren in een stad hing dus mede af van
de vraag of er een kerk bestond die hen wilde opvangen. Indien kerken de opvang van vreemde
geloofsgenoten financieel niet aankonden vroegen ze de stedelijke overheid om bij te springen of de
migratie van geloofsgenoten aan banden te leggen.
Na de proclamatie van de Republiek kreeg het begrip ‘vreemdeling’ de betekenis van ‘iemand van
buiten de Republiek’. Tot de Bataafs-Franse tijd (1795) waren er nauwelijks landelijke verordeningen
met betrekking tot migratie of de vestiging van migranten. Alleen in de zestiende eeuw waren er
‘landelijke’ plakkaten tegen de vestiging van joden, heidenen en ‘Egyptenaren’ (zigeuners en andere
rondtrekkende groepen).
Jan Lucassen heeft de bijdrage van de immigranten aan de Republiek becijferd. Hij onderscheidt drie
categorieën immigranten: permanente immigranten, seizoenarbeiders (mensen die hier enkele
maanden per jaar kwamen werken) en gastarbeiders (migranten die langer dan een jaar in de
Republiek of bij een instelling verbonden aan de Republiek werkten).
Onder de permanente migranten vallen de mensen die vanwege hun geloof naar de Republiek
trokken: Zuid-Nederlanders (ongeveer 100.000 a 150.000), hugenoten (ongeveer 35.000) en joden
(ongeveer 10.000 Sefardische en 10.000 Asjkenazische). Onder de permanente migranten vielen ook
mensen die vanwege economische redenen migreerden. Hun aantal wordt geschat op 350.000 en de
meesten van hen waren uit Duitsland afkomstig.
Jaarlijks waren er ongeveer 30.000 seizoenarbeiders of trekarbeiders. Dit betekent dat er in de
periode van 1600 – 1800 ongeveer 150.000 seizoenarbeiders naar de Republiek zijn gekomen.
De grote massa van immigranten werd gevormd door gastarbeiders.
De Republiek was een van de weinige landen in Europa met een staand leger wat betekende dat de
Republiek permanent soldaten in dienst had, ook buiten oorlogstijd. In vredestijd bestond het leger
uit ongeveer 30.000 man en in tijden van oorlog ongeveer 60.000 (tijdens de oorlog met Frankrijk
zelfs 100.000). Er bestond ten tijde van de Republiek geen dienstplicht en het leger bestond uit
huurlingen die grotendeels uit het buitenland kwamen. Ook de marine bestond voor zeker 50% uit
vreemdelingen. Tussen 1600 en 1800 zullen ongeveer 600.000 ‘buitenlanders’ het leger hebben
gediend en 35.000 de marine.
De handelsvloot van de Republiek was een van de grootste werkverschaffers voor vreemdelingen.
Tussen 1600 en 1800 hebben ongeveer een miljoen mensen op de vloot van de VOC gewerkt,
,waarvan ongeveer de helft vreemdeling. Daarnaast hebben zo’n 60.000 vreemdelingen dienst
genomen op handelsschepen buiten de VOC.
Voor iedere drie actieve mannen waren er twee migranten. De inwoners van de Republiek hadden
derhalve constant contact met immigranten.
Immigratie van vervolgden: Zuid-Nederlanders
In de Zuidelijke Nederlanden hadden de protestantse ideeën een goede voedingsbodem gevonden.
De protestanten werden vervolgd door keizer Karel V en zijn zoon Filips II. Deze vervolgingen
bereikten een hoogtepunt toen na de Beeldenstorm van 1566 de hertog van Alva naar de
Nederlanden werd gestuurd en hij de Raad van Beroerten instelde. Wie aan vervolging wilde
ontkomen had slechts één uitweg: vluchten. Na het begin van de Opstand werd de Republiek het
belangrijkste toevluchtsoord. Godsdienstdwang was voor velen de reden om naar het noorden te
trekken. Daarbij kwam dat de voortdurende plunderingen van de doortrekkende legers, de crisis in
de landbouw en de sterk teruglopende handel voor velen ook een economisch motief vormden om
te vertrekken. De schattingen van het aantal personen dat tussen 1572 en 1630 naar het noorden
vluchtte lopen uiteen van 100.000 tot 150.000 (de bevolking van de Republiek telde toen nog geen 2
miljoen). De meeste Zuid-Nederlanders vestigden zich in de Hollandse en Zeeuwse steden. Met name
Amsterdam trok veel migranten. Hiermee werd de basis gelegd voor een traditie die de stad ook in
de volgende eeuwen tot een kosmopolitische stad zou maken.
De vrijheidsstrijd van de Republiek, de Gouden Eeuw, de economische bloei van Amsterdam als
centrum van internationale handel en de VOC worden als typisch Nederlands gezien en hebben de
historische visie op de 17e eeuw bepaald. Immigranten hebben daarin een grote rol gespeeld.
De Zuid-Nederlanders hebben ook een grote rol gespeeld in het proces van protestantisering van het
noorden en hun opvattingen hebben een stempel gedrukt op wat het officiële protestantisme van de
Republiek zou worden. Ondanks dat de Republiek rond 1600 grotendeels katholiek was, was het
protestantisme de bevoorrechte religie. De calvinisten uit het zuiden hadden de stadhouder
gesteund in de politieke strijd om de macht tegen de burgerlijke partijen van de regenten.
Men had al snel begrepen hoe belangrijk de bijdrage van de zuidelijke immigranten kon zijn voor de
economie: de nieuwe Republiek had kapitaal nodig en mensen om het werk te doen en beide
werden geboden door de nieuwkomers. Het kapitaal van de zuiderlingen (uit Antwerpen) vormde
een belangrijke injectie voor de noordelijke economie en Antwerpenaren werden belangrijke
aandeelhouders van de VOC. Daarnaast hadden de uit Antwerpen afkomstige kooplieden en bankiers
veel ervaring en durf en mede dankzij hun stimulans nam het handelskapitalisme toe en ontwikkelde
Amsterdam zich tot de belangrijkste geldmarkt van Europa. Kooplieden uit Antwerpen hadden zich
ook in andere Europese steden gevestigd waardoor er een netwerk ontstond. Omdat de Zuid-
Nederlanders geen officiële ambten mochten bekleden waren zij vooral actief in de vrije sector en
hun bijdrage aan de ontplooiing van de nijverheid en de ontwikkeling van nieuwe bedrijfstakken
(waaronder edelsmeedkunst, glasblazerij en leerbewerking) was groot. Ook waren de migranten van
belang voor de groeiende industrie en landbouw.
Door de opbloeiende economie kwamen ook katholieke kooplieden en ondernemers naar het
noorden. Onder hen waren boekdrukkers, boekbinders en uitgevers die bij zouden dragen aan de
grote persvrijheid van de Republiek, wat de Republiek een internationaal centrum op gebied van
boekdrukkunst zou maken. Het feit dat zich onder de Zuid-Nederlanders een groot aantal
boekdrukkers, uitgevers en boekbinders bevond leidde in combinatie met het klimaat van geestelijke
vrijheid tot bloei van het boekenbedrijf wat het voor wetenschappers interessant maakte om naar de
Republiek te komen.
Ook de schilderkunst van de Gouden Eeuw heeft impulsen gekregen uit het zuiden. De combinatie
van een groeiende stand van rijke kooplieden die hun huizen wilden decoreren en de geïmmigreerde
, kunstenaars die opzoek waren naar opdrachten zorgden voor een bloei van de schilderkunst. In
andere takken van kunst, zoals edelsmeedkunst en pottenbakken, was de inbreng van de Zuid-
Nederlanders eveneens groot.
De komst van de Zuiderlingen ging niet onopgemerkt voorbij in het dagelijks leven. De nieuwkomers
vielen op door hun taalgebruik, afwijkende leefgewoonten en kledingwijze. De opkomende klasse
van welgestelde noordelingen nam graag omgangsnormen en klederdracht van de zuiderlingen over.
Ook probeerden zij zich van het ‘gewone volk’ te onderscheiden door Frans te spreken.
In de literatuur worden de Zuid-Nederlanders, hugenoten en Spaans-Portugese joden vaak in één
adem genoemd als de voornaamste immigrantengroepen van buiten de Republiek. Hugo de
Schepper noemt Zuid-Nederlanders echter ‘binnen-Nederlandse vluchtelingen’. In de Republiek
werden de Zuid-Nederlanders ook niet gezien als vreemdelingen, maar als landgenoten.
Immigratie van vervolgden: Hugenoten
Ten tijde van de Reformatie hadden ideeën van Calvijn veel aanhang gekregen in Frankrijk. Met het
Edict van Nantes van 1598 hadden de Franse protestanten het recht gekregen op vrije uitoefening
van hun geloof, maar deze rechten werden weer ingetrokken toen Lodewijk XIV in 1685 het Edict
herriep. Waarschijnlijk omdat de protestanten in Frankrijk een minderheidsgroep vormden waaraan
op sociaal en politiek terrein allerlei beperkingen werden opgelegd waren zij relatief goed
vertegenwoordigt in de sectoren van handel en nijverheid wat hen interessante migranten voor de
Republiek maakten. Tussen 1680 en 1720 ontvluchten volgens schattingen 200.000 hugenoten
Frankrijk waarvan er tussen de 50.000 en 60.000 naar de Republiek kwamen. Kooplieden, militairen
en ambachtslieden onder de vluchtelingen hoopten gemakkelijk aan de slag te kunnen. In 1681
gaven diverse Nederlandse steden plakkaten uit waarin zij de hugenoten allerlei privileges in het
vooruitzicht stelden. Amsterdam gaf de hugenoten eeuwig burgerrecht, belastingvrijdom en
vrijstelling van burgerwachtverplichtingen gedurende drie jaar, het recht een ambt uit te oefenen
zonder lid te zij van een gilde en een starkapitaal aan zij die een bedrijf op wilden zetten. De
Nederlandse steden concurreerden met elkaar bij het aantrekken van vluchtelingen.
Terwijl de politieke spanningen met Frankrijk toenamen (stadhouder Willem III die koning van
Engeland was geworden was de leider van de anti-Franse coalitie in Europa) groeide de interesse in
de Franse taal en cultuur (onder de elite). De Zuid-Nederlandse immigranten hadden hiervoor de
basis gelegd, maar de komst van de hugenoten stimuleerde de ontwikkeling.
De hugenoten maakten gebruik van de vrijheid van meningsuiting in de republiek en bekritiseerden
de Franse koning. Ook maakten zij gebruik van de vrijheid van drukpers: veel boekhandelaren en
uitgevers waren hugenoten en er verschenen veel publicaties in het Frans.
Verreweg het grootste aantal hugenoten trok naar Amsterdam, maar in vrijwel alle steden waren
Franse gemeenschappen te vinden. De eerste hugenoten die naar Nederland kwamen assimileerden
nauwelijks of niet. Hiervoor waren een aantal redenen. Zo zagen veel vluchtelingen hun verblijf als
tijdelijk, bleven veel hugenoten in gesloten gemeenschappen wonen en hadden zij geen of weinig
contact met de Nederlandse bevolking. Voor de elite onder de hugenoten kwam daar bij dat de
Franse taal en cultuur onder de Nederlandse elite in hoog aanzien stonden waardoor het leren van
de Nederlandse taal en cultuur nauwelijks nodig was. Pas na enkele decennia werd duidelijk dat
terugkeren naar Frankrijk geen reële optie was.
De privileges die aan hugenoten waren verleend wekten afgunst bij de Nederlanders en toen
bovendien bleek dat veel hugenoten de economische verwachtingen van stadsbesturen niet
waarmaakten werden de privileges ingetrokken en poogden bestuurders en burgers de komst van
nieuwe hugenoten te ontmoedigen.
Zuid-Nederlanders en hugenoten troffen elkaar in de Waalse kerk. De Waalse kerk was bedoeld als
een tijdelijke organisatie voor Franstalige immigranten. Behalve in taalgebruik verschilde de kerk niet
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller britneybeck. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.89. You're not tied to anything after your purchase.