100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Eindtermen H2+H3 Voordeel van de Twijfel uitgewerkt (FILO) $6.43
Add to cart

Summary

Samenvatting Eindtermen H2+H3 Voordeel van de Twijfel uitgewerkt (FILO)

 8 views  0 purchase
  • Course
  • Level
  • Book

Duidelijke uitwerking van H2+H3 (eindterm 25t/m24 & 46t/m58) Het Voordeel Van De Twijfel

Preview 3 out of 17  pages

  • No
  • H2+h3
  • May 9, 2021
  • 17
  • 2020/2021
  • Summary
  • Secondary school
  • 5
avatar-seller
NK



FILOSOFIE EINDTERMEN
Het Voordeel van de Twijfel
Toetsweek 2 – 10 november
H2 + H3 // 20x // 120 minuten




Inhoud:
Hoofdstuk 2: De buitenwereld op de helling
2.1: Waarneming en metafysisch scepticisme
2.2: Locke en het indirect realisme (blz. 52t/m 54)
2.3: Berkley’s subjectief en objectief realisme (blz. 54 t/m 58)
2.4: Reid en het direct realisme (blz. 58 t/m 60)
2.5: Kant en het transcendentaal idealisme (blz. 60 t/m 61)

Hoofdstuk 3: De mogelijkheid van kennis
3.1: Waarheid en epistemologisch scepticisme (blz. 75 t/m 79)
3.2: Peirce en het fallibilisme (blz. 79 t/m 82)
3.3: Kennis en sceptische paradoxen (blz. 82 t/m 87)
3.4: Moore en het contextualisme (blz. 87 t/m 90)
3.5: Austin en het relevantisme (blz. 90 t/m 94)

,NK

EINDTERMEN

Hoofstuk 2: Eindtermen 25 t/m 34
25. De kandidaten kunnen uitleggen wat naïef realisme inhoudt en aangeven welke twee bezwaren
er tegenin gebracht kunnen worden, te weten dat zintuiglijke ervaringen (a) afhankelijk zijn van
het standpunt van de waarnemer en (b) illusoir of hallucinatorisch kunnen zijn.
26. De kandidaten kunnen weergeven wat Immanuel Kant beschouwt als “het schandaal van de
filosofie” en beargumenteren hoe de combinatie van empirisme met de notie dat we de
buitenwereld niet rechtstreeks waarnemen maar veeleer via afbeeldingen, leidt tot metafysisch
scepticisme.
27. De kandidaten kunnen uitleggen waarom John Locke een klassiek empirist genoemd kan
worden en daarbij aangeven hoe hij denkt over het tot stand komen van kennis en over de rol
die zintuigen en ideeën daarbij spelen.
28. De kandidaten kunnen Locke’s onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten maken
en het verband aangeven met zijn indirect realisme.
29. De kandidaten kunnen de kritiek van George Berkeley op het indirect realisme van Locke
weergeven en kunnen reconstrueren hoe Berkeley beargumenteert dat “bestaan is
waargenomen worden”.
30. De kandidaten kunnen het onderscheid maken tussen Berkeley’s subjectief idealisme en zijn
objectief idealisme, en daarbij uitleggen hoe hij de stabiliteit van onze zintuiglijke ervaringen
verklaart.
31. De kandidaten kunnen uitleggen hoe volgens Thomas Reid het “gezond verstand” het
scepticisme dat voortvloeit uit het indirect realisme weerlegt. Zij kunnen daarbij twee varianten
van het direct realisme uitleggen en met elkaar vergelijken, te weten het naïef realisme en het
wetenschappelijk realisme.
32. De kandidaten kunnen de respons van Kant op het metafysisch scepticisme weergeven en
vergelijken met de respons van Locke en met die van Berkeley.
33. De kandidaten kunnen het verband tussen Kants bewijs voor het bestaan van een buitenwereld
en zijn transcendentaal idealisme uitleggen en bekritiseren.
34. De kandidaten kunnen de argumentatie van Kant reconstrueren waarom het bestaan van een
buitenwereld enerzijds niet op empirische kennis berust, maar anderzijds wel via een
noodzakelijke redenering bewezen kan worden.

Hoofdstuk 3: Eindtermen 46 t/m 58
46. De kandidaten kunnen een beargumenteerd standpunt innemen over het betekenisvol kunnen
spreken over de werkelijkheid vanuit het realisme, het antirealisme en het subjectief
waarheidsrelativisme. Daarbij kunnen zij aangeven in hoeverre het subjectief
waarheidsrelativisme een antwoord biedt op het epistemologisch scepticisme.
47. De kandidaten kunnen de kritiek van Charles Peirce op sceptische twijfel uitleggen aan de hand
van zijn onderscheid tussen echte en artificiële twijfel.
48. De kandidaten kunnen aan de hand van een voorbeeld de argumentatie van het fallibilisme
reconstrueren en van hieruit betogen dat de scepticus te hoge eisen stelt aan kennis.
49. De kandidaten kunnen beargumenteren waarom volgens de traditionele analyse ware
verantwoorde opvattingen de voorwaarden vormen voor kennis.
50. De kandidaten kunnen aan de hand van een tegenvoorbeeld, een zogenaamd “Gettier geval”,
duidelijk maken dat de drie voorwaarden “ware verantwoorde opvattingen”, weliswaar
individueel noodzakelijk, maar niet tezamen voldoende zijn voor kennis.
51. De kandidaten kunnen uitleggen wat de waarheidsgevoeligheidseis inhoudt en waarom deze
eis succesvoller is bij het uitsluiten van toevalstreffers dan de verantwoordingseis.
52. De kandidaten kunnen beargumenteren waarom het uitsluiten van sceptische alternatieven
nooit kan voldoen aan de waarheidsgevoeligheidseis.

, NK

53. De kandidaten kunnen de generieke vorm van de sceptische paradox weergeven en met behulp
van deze vorm verschillende benaderingen van de sceptische paradox herkennen,
onderscheiden en daarbij zelf voorbeelden bedenken.
54. De kandidaten kunnen aan de hand van een voorbeeld duidelijk maken hoe George Moore, zich
beroepend op het gezond verstand, de redenering van de scepticus omdraait.
55. De kandidaten kunnen aan de hand van een voorbeeld duidelijk maken dat volgens het
contextualisme, de hoogte van de eisen die aan kennis wordt gesteld, afhankelijk is van de
context.
56. De kandidaten kunnen aan de hand van een voorbeeld duidelijk maken dat volgens de opvatting
van John Austin kennis niet vergt dat alle alternatieve, rivaliserende beschrijvingen uitgesloten
kunnen worden, maar dat het volstaat als er voldoende worden uitgesloten.
57. De kandidaten kunnen aan de hand van een gedachte-experiment beargumenteren waarom
zowel Moore als de contextualisten vasthouden aan het principe van deductieve geslotenheid,
terwijl relevantisten als Fred Dretske dat juist niet doen.
58. De kandidaten kunnen aan de hand van de sceptische zebra–paradox de opvatting van Dretske
uitleggen dat sceptische hypotheses alleen uitgesloten moeten worden wanneer ze relevant
zijn in de context.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nk18092. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.43. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52355 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.43
  • (0)
Add to cart
Added