Hoofdstuk 1 Grondslagen en structuur van het Nederlandse recht
Het recht is het resultaat van belangenafweging. Het betreft belangenafweging die door de
wetgever en – in mindere mate – de rechterlijke macht op een abstract niveau zijn uitgevoerd.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan de afweging tussen het belang dat het bedrijfsleven maximale
vrijheid heeft bij het ontplooien van economische activiteiten, en het belang dat het milieu
optimaal wordt beschermd.
Recht biedt ook een normatief kader op concreet niveau, zoals die in het maatschappelijk
verkeer worden verricht door overheidsorganisaties.
De rechterlijke macht is in de loop van de tijd steeds belangrijker geworden. Fit komt onder
meer door het toenemende gebruik van open normen in wettelijke regelgeving. Nederland is
een rechtsstaat. Daarbij horen de volgende kenmerken:
Burgers hebben bepaalde grondrechten die (onder meer) in de Grondwet (Gw) zijn
opgenomen
- Klassieke grondrechten: het gelijkheidsbeginsel (discriminatieverbond, art. 1 Gw),
de vrijheid van meningsuiting (art. 7 Gw) en het recht op privacy (art. 10 Gw). Het
gaat hierbij dus om fundamentele rechten van burgers waarop de overheid in beginsel
geen inbreuk mag maken.
- Sociale grondrechten: het recht op bestaanszekerheid (art. 20 Gw) en het recht op
onderwijs (art. 23 Gw). Het betreft verplichtingen voor de overheid om actief op te
treden ten behoeve van de welvaart en het welzijn van burgers.
Er kunnen spanningen ontstaan tussen de grondrechten zoals vrijheid van meningsuiting en
verbod op discriminatie.
Legaliteitseis: beschermt de burgers tegen de overheid. Deze eis houdt in dat elk
overheidsoptreden waarbij vrijheden of eigendommen van burgers worden ingeperkt, een
wettelijke grondslag moet hebben. Een overheidsinstantie mag alleen in de vrijheden of
eigendommen van burgers ingrijpen als ze daartoe een bevoegdheid bezit die haar direct of
indirect is verleend door de hoogste wetgevende instantie in ons land (de regering en de
Staten-Generaal)
Trias politica: een scheiding der machten. Dus er is een wetgevende, uitvoerende en
rechtsprekende macht.
Burgers en particuliere organisaties hebben de mogelijkheid om zich tot een onafhankelijke
rechter te wenden indien zij van mening zijn dat een andere partij bepaalde wettelijke
voorschriften of contractuele afspraken in onvoldoende mate is nagekomen.
Personen of organisaties die strafbare feiten hebben begaan, kunnen worden vervolgd door
het OM en kunnen worden bestraft door de rechter (overheidsinstanties genieten tot op
zekere hoogte strafrechtelijke immuniteit).
,Het is wel zo dat overheidsinstanties moeilijker strafrechtelijk kunnen worden vervolgd en
veroordeeld dan particuliere organisaties en burgers. Overheidsinstanties genieten tot op
zekere hoogte strafrechtelijke immuniteit.
De Tweede Kamer heeft op 11 juni 2013 het Initiatiefvoorstel Opheffing, strafrechtelijke
immuniteit aangenomen. Dit voorstel strekt ertoe dat overheden in de toekomst op dezelfde
wijze als burgers en bedrijven strafrechtelijk zouden kunnen worden vervolgd voor
wetsovertredingen.
De hier te lande geldende wettelijke regelingen moeten voldoende rechtszekerheid bieden.
De wettelijke regelingen moeten voldoende duidelijk en begrijpelijk zijn voor degenen voor
wie ze zijn bedoeld.
Als we het hebben over het begrip ‘recht’ gaat het steeds om het zogeheten positieve recht.
Positief recht = de algemene, voor herhaalde toepassing vatbare, normen die op een bepaald
tijdstip binnen een bepaald territoriaal gebied gelden en waarvan de naleving kan worden
afgedwongen via de rechter.
Het positieve recht moet onderscheiden worden van het natuurrecht. Hierbij gaat het om
rechtsnormen die in belangrijke mate universeel karakter hebben en dus niet gebonden zijn
aan een bepaalde tijdsperiode en een bepaald territorium bv. doden is immoreel.
De interne regelgeving van kerkgenootschappen neemt een wat bijzonder positie in. Zij
hebben een hogere juridische status dan de interne regelgeving van maatschappelijke
organisaties.
Positief recht vormt een harde randvoorwaarde die iedere burger of organisatie heeft te
respecteren. Dit positieve recht is te vinden in vier verschillende bronnen:
1. Wetgeving. Hierbij kan weer een onderscheid worden gemaakt tussen het volgende:
● Wet in materiële zin: een algemene en burgers bindende regeling die door een
overheidsinstantie is vastgelegd op basis van een haar daartoe expliciet
verleende bevoegdheid (denk bijvoorbeeld aan de Woningwet)
● Wet in formele zin: een regeling die door de regering en de (Eerste en Tweede
kamer van de) Staten-Generaal gezamenlijk is vastgesteld.
2. Verdragen & algemene besluiten van internationale organisaties
3. Jurisprudentie = het geheel van uitspraken van rechters
4. Ongeschreven recht. Hierbij kan weer een onderscheid worden gemaakt tussen het
volgende:
● Gewoonterecht: bestaat uit regels die in de loop van de tijd binnen een
bepaalde beroepsgroep of gemeenschap worden gevolgd, omdat ze door hen
als bindend worden ervaren
● Ongeschreven rechtsbeginselen: buitenwettelijke juridische uitgangspunten die
door de rechter zijn aanvaard als rechtsnorm
Wil men weten hoe een bepaalde, concrete zaak juridisch in elkaar steekt, dan komt men op
het terrein van de rechtsvinding. Het gaat dan om de vraag hoe het positieve recht in een
concreet geval uitwerkt.
,Subsumptie = het concrete geval wordt onder een algemene rechtsnorm (bijvoorbeeld een
wettelijke bepaling) gebracht en deze rechtsnorm wordt vervolgens toegepast.
Het kan voorkomen dat in de voorliggende zaak meerdere rechtsnormen van toepassing zijn
die met elkaar in strijd zijn. Welke rechtsnorm moet dan worden toegepast? Dat kan worden
bepaald met behulp van enkele voorrangsregels:
- Hoog gaat voor laag bijvoorbeeld internationale verdragen gaan voor nationale
verdragen/wetgeving
- Bijzonder gaat boven algemeen dit wordt gebruikt als de hierboven genoemde
voorrangsregel geen soelaas biedt. Het houdt in dat als de toepasselijke wettelijke
regelingen een gelijke juridische status hebben omdat ze afkomstig zijn van dezelfde
overheidsorganisatie, de meest specifieke regeling de voorkeur krijgt.
- Nieuw gaat boven oud deze voorrangsregel heeft in de praktijk weinig betekenis.
Vrijwel altijd is duidelijk wanneer de nieuwe wet ingaat en de oude vervalt en op
welke wijze onder de nieuwe wetgeving moet worden omgegaan met gevallen die nog
dateren uit de periode dat de oude wetgeving van kracht was. Maar als dit niet zo is
gaat nieuw dus boven oud.
Soms kan het zo zijn dat een wettelijke regeling onvoldoende duidelijk is en dus nader moet
worden geïnterpreteerd:
Grammaticale interpretatiemethode/ taalkundige interpretatiemethode: een taalkundige
analyse van zowel de term zelf als van de wettelijke bepaling waarvan de term deel uitmaakt.
Wethistorische interpretatiemethode: er wordt naar gestreefd om te achterhalen welke
bedoeling de wetgever had op het moment van het vaststellen van de wettelijke regeling.
Systematische interpretatiemethode: de wettelijke bepaling waarvan een bepaalde term
moet worden geïnterpreteerd, wordt geplaatst binnen een groter geheel van wettelijke
bepalingen die alle over hetzelfde onderwerp of dezelfde thematiek gaan.
Teleologische of doelgerichte interpretatiemethode: er wordt gekeken naar de functie die
de bepaling zou moeten vervullen in de huidige maatschappelijke context. Men richt zich bij
deze methode op het bereiken van een oplossing die maatschappelijk gezien bevredigend is
Rechtshistorische interpretatiemethode: een wettelijke bepaling wordt geïnterpreteerd in
het licht van de maatschappelijke context waarin de bepaling destijds tot stand is gekomen.
Ook wordt gekeken naar de wijze waarop de desbetreffende materie in het verleden, toen de
huidige wettelijke bepaling nog niet van kracht was, juridisch was geregeld (wordt niet vaak
toegepast)
Anticiperende interpretatie methode: hierbij wordt vooruitgelopen op de inhoud van een
toekomstige wet die op een afzienbare termijn in werking zal treden en dan de huidige zal
vervangen (wordt niet vaak toegepast)
bij het interpreteren van een wettelijke term wordt doorgaans een combinatie van twee of
meer van de eerste vier hiervoor besproken methoden gehanteerd.
Er kan zich ook de situatie voordoen dat een wettelijke bepaling voorhanden is die op het
voorliggende geval van toepassing is. In een dergelijke situatie dient geen interpretatie van
wetgeving maar een aanvulling van de wet plaats te vinden:
, Analogie-redenering: een wettelijke bepaling wordt toegepast op een geval waarvoor die
bepaling niet bedoeld lijkt te zijn, met als reden dat het geval gelijkenis vertoont met de
gevallen waarvoor de onderhavige bepaling wel is bedoeld.
A contrario- redenering: een wettelijke bepaling wordt niet toegepast op een geval, omdat
de regeling niet is bedoeld voor dergelijke gevallen of omdat het voorliggende geval verschilt
van de gevallen waarvoor de wettelijke bepaling wel is bedoeld
Juridische basisbegrippen:
Rechtsfeiten en rechtsgevolgen
- Blote rechtsfeiten = denk bijvoorbeeld aan de geboorte van een kind. Dit blote
rechtsfeit heeft als rechtsgevolg dat de ouders het kind moeten verzorgen en opvoeden
en dat zij recht hebben op kinderbijslag.
- Handelingen met rechtsgevolg = denk bijvoorbeeld aan het verlenen van een
bouwvergunning door het college van B&W. Deze handeling heeft onder meer tot
gevolg dat de vergunninghouder het recht krijgt om het bouwwerk te realiseren.
- Binnen de handelingen met rechtsgevolg in een onderverdeling mogelijk:
- Feitelijke handelingen met rechtsgevolg = hierbij zijn de rechtsgevolgen niet
beoogd. Dus niet nagestreefd door degene die de handeling verricht. Denk
bijvoorbeeld aan het per ongeluk beschadigen van iemands auto. Deze handeling heeft
als gevolg dat degene die de schade heeft gemaakt dit moet gaan vergoeden. Dit
rechtsgevolg is door de betrokkene vanzelfsprekend niet beoogd (hij had de schade
niet willen maken).
- Rechtshandelingen = er is sprake van één of meer beoogde rechtsgevolgen. Een
voorbeeld is het sluiten van een arbeidsovereenkomst. Er zijn namelijk bepaalde
beoogde rechtsgevolgen voor zowel de werknemer als de werkgever (daar ben je van
op de hoogte op het moment dat je het contract ondertekend).
- Publiekrechtelijke rechtshandelingen = kunnen niet door burgers of
bedrijven worden verricht. Alleen door overheidsinstanties die daartoe op
grond van een wet voor bevoegd zijn.
- Privaatrechtelijke rechtshandelingen = kunnen niet alleen door
overheidsinstanties worden verricht, maar ook door burgers en bedrijven.
- Rechtspersoon = een juridische constructie waardoor een organisatie op dezelfde
wijze als een natuurlijk persoon (mensen van vlees en bloed) kan deelnemen aan het
rechtsverkeer.
- Publiekrechtelijke rechtspersoon = de Nederlandse Staat, de provincies en de
gemeenten.
- Privaatrechtelijke rechtspersoon = verenigingen, stichtingen, besloten
vennootschappen en dergelijke.
- Internationaal/nationaal recht
- Materieel recht = geeft in algemene zin weer welke rechten en plichten de
deelnemers aan het maatschappelijk verkeer ten opzichte van elkaar hebben.
- Formeel recht = betreft de effectuering van het materiele recht. Dus geeft de regels
hoe een bepaald proces gevolg dient te worden.
- Procesrecht = juridische procedures die burgers, particuliere instanties en/of
overheidsorganisaties bij de rechter kunnen starten indien zij van mening zijn dat één
of meer materieelrechtelijke normen zijn overtreden.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kayleighfranken. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.50. You're not tied to anything after your purchase.