100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting - Group processes: Dynamics within and between groups $3.88   Add to cart

Summary

Samenvatting - Group processes: Dynamics within and between groups

1 review
 347 views  7 purchases
  • Course
  • Institution

Complete en duidelijke samenvatting van het boek, inclusief college aantekeningen en afbeeldingen.

Preview 3 out of 24  pages

  • October 21, 2014
  • 24
  • 2013/2014
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: anneroossmeets18 • 1 year ago

avatar-seller
Samenvatting
Intra-­‐
en
Intergroepsprocessen



Hoofdstuk
1
Realiteit
van
Groepen











Criteria
groep
(Brown):

1. Meer
dan
1
persoon

2. Leden
delen
eenzelfde
lot

3. Formele
of
impliciete
sociale
structuur
(bv.
Statusverschillen
of
rolverdeling)

4. Face-­‐to-­‐face
interactie
tussen
leden

Punt
3
en
4
vooral
voor
kleine
groep
(<20).

Groep
(Brown):
(5.)
leden
beschouwen
zichzelf
als
lid
van
de
groep

en
(6.)
de
groep
wordt
door

minstens
één
andere
persoon
erkend.



Twee
visies
op
relaties
tussen
individu
en
groep:

! Reductionistische
visie
(Allport):
groep
kan
worden
gereduceerd
tot
psychologische

processen
van
individuen
in
groep.
Volgens
deze
visie
bestaat
de
groepsgeest

(groupmind),
die
losstaat
van
individuen,
niet.
Groep
=
som
van
individuen.

! Sociale
groep
kent
unieke
eigenschappen
voortkomend
uit
relaties
tussen
individuen,

eigenschappen
groep
zijn
niet
som
van
eigenschappen
individuen
(Ash,
Sheriff,
Lewin,

Mead)



Volgens
Tjafel
bestaat
er
een
continuum
met
aan
de
ene
kant
interpersoonlijk
gedrag
(gedrag

door
persoonlijke
eigenschappen
en
interpersoonlijke
relaties)
en
aan
de
andere
kant

groepsgedrag
(gedrag
veroorzaakt
door
lidmaatschap
groep
en
relaties
tussen
groepen).
Drie

criteria
voor
dit
onderscheid:

• Aan-­‐
of
afwezigheid
van
duidelijk
identificeerbare
sociale
categorieën
(blank/zwart).

Aanwezigheid
"
groepsgedrag

• Lage
of
hoge
variabiliteit
in
attitudes/gedrag
tussen
groepsleden.
Lage
variabiliteit

(homogeen)
"
groepsgedrag.

• Lage
of
hoge
variabiliteit
in
persoonlijke
attitudes/gedrag
jegens
andere
leden
van
een

groep.
Lage
variabiliteit
"
groepsgedrag
(bv.
Stereotypering)



Zelfconcept
(Turner)
bestaat
uit:

• Persoonlijke
identiteit:
zelftoegeschreven
karaktereigenschappen
(“ik
ben
lief”)

• Sociale
identiteit:
gevormd
door
categorieën/groepen
waartoe
men
behoort
(“ik
ben

man”)

Omdat
sprake
is
van
een
continuüm
en
geen
dichotomie,
bevatten
situaties
elementen
van
zowel

interpersoonlijk
als
groepsgedrag.
Hierbij
kan
het
geactiveerde
zelfconcept
aangeven
welk

gedrag
de
overhand
heeft
(persoonlijke
identiteit
"
interpersoonlijk
gedrag,
sociale
identiteit
"

groepsgedrag).



Theory
of
deindividualisation
(Zimbardo):
(grote)
groepen
kunnen
irrationeel
gedrag

vertonen,
ingaan
tegen
sociale
normen.
Drie
oorzaken
deindividualisatie:

• Anonimiteit

• Diffusie
van
persoonlijke
verantwoordelijkheid

• Grootte
van
de
groep

Grootte
van
de
groep
leidt
tot
"
anonimiteit
+
diffusie
verantwoordelijkheid
"
verlies
van

identiteit
en
verminderde
bezorgdheid
om
sociale
evaluatie
"
deindividualisatie
wat
kan
leiden

tot
impulsief/irrationeel/extreem
gedrag.
(bv.
Sterkere
schokken
toedienen
wanneer
in
groep
of

allemaal
dezelfde
labjas
aan)



Deze
theorie
gaat
echter
niet
altijd
op,
gedrag
is
meer
afhankelijk
van
de
heersende

groepsnormen
in
de
specifieke
situatie
(Diener).
Zijn
theorie:
verlies
van
zelfbewustzijn
is





1


,belangrijkste
factor.
Anonimiteit
+
arousal
+
cohesie
in
groep
"
aandacht
verschuift
“naar

buiten”
i.p.v.
op
zichzelf
en
persoonlijke
standaarden
(zelfbewustzijn).
Zelfregulatie
neemt
af,

normen
in
de
omgeving
hebben
sterkere
invloed.



Reicher:
voorgaande
(verlies
zelfidentiteit
en
zelfcontrole
"
deregulatie
groepsgedrag)
gaat
niet

altijd
op.
Rel
in
Bristol:
men
kende
elkaar
en
was
dus
niet
anoniem,
men
was
doelgericht
(op

politie)
en
verlies
van
zelfbewustzijn
ging
niet
voor
iedere
groep
op
(politie
dereguleerde
niet).

Volgens
Reicher
verliest
men
niet
identiteit
in
groepen,
maar
verandert
men
identiteit,
van

persoonlijke
naar
sociale
identiteit
(zie
theorie
Turner).
Hierdoor
veranderen
normen
(verklaart

verschil
gedrag
tussen
politie
en
relschoppers,
andere
sociale
(groeps-­‐)identiteit
>
andere

normen)



Dus:

1. Afhankelijk
van
zichtbare
sociale
normen
kan
zowel
pro-­‐
als
asociaal
gedrag

waarschijnlijker
worden,
menselijk
gedrag
wordt
extremer
(Zimbardo)

2. Er
is
niet
altijd
sprake
van
ongecontroleerd
gedrag,
zoals
Zimbardo
en
Diener
stelden.

Groepen
hebben
vaak
specifieke
doelen,
gedrag
wordt
gemotiveerd
door
identificatie

met
de
groep.

3. Doel-­‐
en
identiteit-­‐gestuurde
aspecten
van
collectief
gedrag
zijn
vooral
duidelijk
in

intergroepsperspectief
"
relatie
met
outgroup,
veranderen
van
persoonlijke
in
sociale

identiteit.



Hoofdstuk
2
Basisprocessen
binnen
Groepen









Bepalende
factoren
bij
keuze
van
groep
waarbij
men
wil
horen:

• Social
exchange
theory:
men
wil
horen
bij
de
groepen
die
hen
zoveel
mogelijk
oplevert

en
zo
weinig
mogelijk
kost
(psychologisch
of
materieel).
Voor
toetreden
heeft
men
vaak

een
wat
rooskleurig
beeld
van
een
groep
(meer
profijt
dan
kosten).

• De
mate
waarin
de
eigen
sociale
identiteit
(gevormd
door
eerder
groepslidmaatschap)

matcht
met
die
(van
het
prototypische
lid)
van
de
groep.



Behoren
tot
een
groep
leidt
tot
herdefiniëring
van
het
zelfconcept.
Groepslidmaatschap
wordt

geinternaliseerd
als
deel
van
het
zelfconcept
"
waarde
van
de
groep
heeft
gevolgen
voor

zelfwaarde,
vooral
in
groepen
met
hoge
cohesie.



Functies
van
inwijdingsrituelen:

• Symbolische
functie
"
voor
nieuwkomer
is
het
een
symbool
van
identiteitsverandering,

voor
de
groep
een
symbool
van
groepsidentiteit
(onderscheiden
van
andere
groepen).

• Lering
voor
nieuwkomer
"
introductie
van
normen
en
relevante
vaardigheden
binnen

groep.

• Loyaliteit
kweken



Waarom
onplezierige
ontgroening
doorstaan?
(Aronson
&
Mills):
onplezierige
ontgroening
+


ontdekking
dat
groep
niet
zo
leuk
is
als
gedacht
"
cognitieve
dissonantie
(inconsistentie
tussen

moeite
voor
lidmaatschap
en
beloning)
"
poging
tot
reductie
van
dissonantie
door
evaluatie

van
groep
aan
te
passen
(omdat
ontgroening
onaanpasbaar
is)
“Als
ik
DIT
doorstaan
heb,
moet

het
wel
een
hele
aantrekkelijke
groep
zijn”.

Hierbij:
hoe
zwaarder/pijnlijker
inwijdingsritueel,
hoe
aantrekkelijker
de
groep
wordt.



Twee
soorten
independentie
(Lewin):

• Interdependence
of
fate:
wanneer
eigen
lot
afhangt
van
andere
groepsleden
(bv.

tijdens
vliegtuigkaping).






2


, • Task
interdependence:
belangrijkere
factor
in
groepsvorming
dan
interdependence
of

fate.
Hierbij
is
eigen
prestatie
afhankelijk
van
prestatie
van
groepsleden.
Dit
kan

negatieve
of
positieve
afhankelijkheid
zijn
(bv.
Sportteam
(positief)
of
bonusverdeling

binnen
bedrijf
(negatief).



Dus
twee
vormen
taakinterpendentie:

• Positieve
interpendentie:
men
raakt
gemotiveerd
tot
samenwerking,
helpen,
aardig

vinden
om
dichter
bij
doel
te
komen.
Er
wordt
meer
gecommuniceerd
en

groepsproductiviteit
ligt
hoger.

• Negatieve
interpendentie:
men
raakt
gemotiveerd
tot
competitie,
minder
productief,

minder
coördinatie,
lagere
cohesie

Dit
is
de
reden
voor
coöperatieve
leergroepen
in
academische
settings:
groep
presteert
beter

wanneer
1
gezamelijk
cijfer,
sociale
relaties
en
intergroepsattitudes
zijn
beter
in
positieve

interdependentie.



Twee
soorten
gedrag
binnen
groep
(Bales):

• Task-­‐related/instrumenteel
gedrag:
gericht
op
bereiken
van
doel,
spanningen
kunnen

ontstaan
door
conflict
over
volbrengen
van
taak
"
instabiliteit
en
frictie
"
bereiken

doel
moeilijker.
In
zo’n
geval
pleit
Bales
voor:

• Socio-­‐emotional/expressief
gedrag:
focus
op
relaties.
Uiten
van
emoties,
luisteren,

lachen,
boosheid,
sumpathie,
afwijzing.

Omdat
socio-­‐emotionele
gedragingen
ondergeschikt
zijn
aan
taak-­‐gerelateerde

gedragingen,
zullen
dee
vaker
positief
dan
negatief
zijn.



Daarnaast
stelt
Bales:
homeostatisch
principe:
groep
heeft
natuurlijke
neiging
tot
balans
>
elke

actie
leidt
tot
een
reactie.
Instumentele
en
expressieve
activiteiten
moeten
in
balans
zijn.

Dit
heeft
te
maken
met
heo
groep
te
werk
gaat
bij
volbrengen
van
taak,
3
componenten:

• Oriëntatie:
oriënteren
op
probleem/relevante
info
verzamelen.
Uitwisselen

opinies/communicatie
belangrijk.

• Evaluatie:
ideeën
uit
oriëntatie
worden
geëvalueerd

• Controle:
nadat
geschikt
idee
gekozen
is,
wordt
controle
uitgeoefend
om
goede

implementatie
te
verzekeren.
Hier
is
socio-­‐emotionele
activiteit
belangrijk,
om

opgebouwde
spanningen
te
verminderen.



Interaction
Proces
Analysis
(IPA)
(Bales):
schema
voor
observatie
en
analyse
van

groepsinteractie.
Groepsinteractie
wordt
hier
ingedeeld
in
een
serie
micro-­‐gedragingen
welke

worden
onderverdeeld
in
12
categorieën
(waaronder
tonen
van
solidariteit,
geven
van

suggesties,
vragen
naar
mening,
tonen
van
spanning).
Hieruit
komt
een
groepsprofiel
met
%
tijd

dat
aan
elke
categorie
besteed
wordt.
Kan
ook
op
1
persoon
worden
gebruikt.

Uit
onderzoek
met
IPA:
-­‐
contrast
tussen
leider
en
groepsleden
wordt
groter
met
de
grootte
van

de
groep

mensen
domineren
vaak
in
1
categorie,
waardoor
rolverdeling
ontstaat.



Cohesie:
“cement”
dat
groepsleden
met
elkaar
bindt
en
hun
relaties
met
elkaar
onderhoudt.

Maar
cohesie
is
meer
dan
de
som
van
interpersoonlijke
aantrekkingen
tussen
leden,
omdat:

• Groep
is
meer
dan
som
van
zijn
leden
(Zie
H1)

• Groep
kan
cohesief
zijn
wanneer
leden
elkaar
niet
aardig
vinden

• Bij
grote
groep
kennen
leden
elkaar
niet
goed,
face-­‐to-­‐face
relaties
zijn
hierbij
niet
zo
van

belang.



Cohesie
(Hogg):
mate
waarin
het
idee
van
de
groep
aantrekkelijk
is
voor
de
leden.
In
cohesieve

groep
identificeren
leden
zich
met
het
prototypische
imago
van
de
groep.
Dit
komt
uit:
Self

categorisation
theory
(Turner):
assimilatie
(naar
het
prototype
van
de
ingroup)
en

contrastering
(naar
prototype
van
de
outgroup)
zijn
basisprocessen
in
groepsgedrag.





3

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller JonneMos. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.88. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

82871 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.88  7x  sold
  • (1)
  Add to cart