Hoofdstuk 1:
1.1 Een manager is iemand die samenwerkt met anderen en daarin een coördineerde en
leidinggevende taak heeft, met als oogmerk de doelstelling van de organisatie te verwezenlijken.
Organisaties met een traditionele opbouw hebben meer medewerkers onder aan dan boven aan de
ladder, waardoor de organisatiestructuur de vorm heeft van een piramide. Je hebt lagere, midden en
hogere of top managers.
Lage managers: zijn werkzaam op het laagste managementniveau. Ze beheren het werk van
uitvoerende medewerkers, ze worden vaak teamleider genoemd.
Midden managers: Zij geven leiding aan en coördineren het werk van de lagere managers en worden
afdelingshoofd of projectleider genoemd.
Hogere managers: Ze nemen beslissingen en definiëren doelstellingen die van invloed zijn op de hele
organisatie, COO of CEO genoemd.
1.2 Management is het proces van leidinggeven en coördineren van werkzaamheden, zodat deze
efficiënt en effectief samen met en door anderen kunnen worden afgerond. De term proces duidt
erop dat de taken of primaire activiteiten waar de manager bij betrokken is cyclisch zijn. Cyclisch wil
zeggen dat de activiteiten in het proces steeds weer terugkomen.
Efficiënt betekent de maximale output halen met zo min mogelijk input.
Effectiviteit: het voltooien van activiteiten zodat de doelstellingen van de organisatie worden
gerealiseerd. Het uitvoeren van de juiste activiteiten. Efficiëntie heeft te maken met middelen en
effectiviteit met doelstellingen.
1.3 De Franse industrieel Henri Fayol zei in het begin van de twintigste eeuw dat er 5
managementfuncties bestaan: plannen, organiseren, leidinggeven, coördineren en controleren.
Coördineren wordt tegenwoordig weggelaten uit dit rijtje.
Planningsfunctie: formuleren van doelstellingen, ontwikkelen van strategieën en coördineren.
Organisatiefunctie: wat moet er gedaan worden, wie doet wat, taken samen uitvoeren, wie heeft
verantwoordelijkheid en wie neemt welke beslissing.
Leidinggeven: Motiveren, ondersteunen, communiceren, problemen oplossen en aansturen.
Controle functie: evalueren van het plan. Vaststellen, vergelijken en corrigeren.
Volgens Henry Mintzberg hebben managers tien verschillende rollen, verdeeld over 3 categorieën:
Intermenselijke rollen: boegbeeld, leider en aanspreekpunt. Dit is het gezicht achter de organisatie.
Informatieve rollen: ontvangen, verzamelen en verspreiden van informatie. Monitor, verspreider en
zegsman.
Beslissingsrollen: maken van keuzes. Ondernemer, probleemoplosser, toekenner en
onderhandelaar.
Volgens Mintzberg kan een manager op drie manieren actie beïnvloeden:
1. Door actie direct te managen.
2. Door mensen te managen.
3. Door informatie te managen.
De manager heeft hierin 2 functies:
1. Kaderen: hoe benadert de manager zijn werk, vanuit welk managementmodel gaat de
manager te werk?
2. Inroosteren: met welk takenpakket brengt de manager zijn managementmodel in de
praktijk?
, Volgens Robert L. Katz hebben managers drie belangrijke vaardigheden nodig.
Technische vaardigheden: kennis en vakkunde, vooral belangrijk op lagere managementniveaus.
Menselijke vaardigheden: weten hoe ze moeten communiceren, motiveren en inspireren.
Conceptuele vaardigheden: nadenken over abstracte en ingewikkelde situaties. Vooral topmanagers.
Er zijn zes belangrijke veranderingen waar managers mee te maken kunnen krijgen.
1. Klanten: Het gedrag en de houding van medewerkers spelen een grote rol in de
klanttevredenheid. We noemen dit klantenservicemanagement.
2. Technologie: de technologie waar mee gewerkt wordt, verandert voortdurend.
3. Sociale media: managers moeten het gebruikt wel beheren, want er moet voorkomen
worden dat er eenrichtingsverkeer ontstaat.
4. Innovatie: een manier om dingen anders te doen.
5. Duurzaamheid wordt steeds belangrijker voor bedrijven.
6. Werknemer: organisaties willen talenten ontwikkelen van de eigen medewerkers.
1.4 Een organisatie is een geheel waarin mensen op een doelbewuste manier bij elkaar zijn gebracht
om bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Er zijn 3 kenmerken van een organisatie: een
organisatie heeft een specifiek doel voor ogen, dit zijn 1 of 2 doelstellingen. Als tweede bestaat elke
organisatie uit mensen. Iemand die alleen werkt, vormt geen organisatie. Elke organisatie ontwikkeld
een eigen structuur, zodat mensen in een organisatie hun werk kunnen uitvoeren. Het begrip
organisatie verwijst naar een eenheid die bepaalde doelstellingen heeft, mensen bevat die
samenwerken en een doelbewuste structuur heeft om het doel te verwezenlijken.
Nieuw organisatieconcept: flexibele werkindeling en werkstructuur, een toegankelijk
communicatiesysteem, gericht op vaardigheden en een moderne relatie met de klanten. Bijv.
Rijksoverheid.
Traditioneel organisatieconcept: Stabiel, star en taakgericht. Denken vanuit individu, managers die
beslissing maakt.
1.5 Universaliteit van management wil zeggen dat ieder type organisatie van elke grootte
management nodig heeft. Manager zijn in een moderne, dynamische werkomgeving betekent dat je
veel uitdagingen tegenkomt en soms heel moeilijke beslissingen moet nemen. Je succes is afhankelijk
van prestaties van anderen en het kan een uitdaging zijn om zoveel verschillende persoonlijkheden te
motiveren.
Hoofdstuk 2
2.1 De meeste managementtechnieken zijn bedacht en ontwikkeld voor totaal andere problemen en
uitdagingen dan waar we nu voor staan. Dit is een van de redenen waarom grote bedrijven in de
toekomst misschien wel failliet zullen gaan. De omslag van agrarisch naar een industriële wereld
werd mogelijk door 2 gebeurtenissen. In 1776 publiceerde Adam Smiths ‘The Wealth of Nations’,
waarin hij zich sterk maakte over de voordelen van de verdeling van arbeid, ofwel het opdelen van
taken in kleinere taken die snel kunnen worden herhaald. Zo ontstond massaproductie, iedere
werknemer kon zich specialiseren. De tweede gebeurtenis was de industriële revolutie. De
vervanging van menselijke arbeid door machinale arbeid. Hier begonnen de eerste
managementfuncties: er moesten stoffen ingekocht worden, vraag inschatten en werk verdelen.
2.2 Frederick Winslow Taylor schreef een boek met de grondgedachte: richting en sturing op het
gedrag van medewerkers leidt tot meer productiviteit en meer winst. Hij wordt gezien als de
grondlegger van scientific management: het gebruik van wetenschappelijke methoden om de best
mogelijke manier voor het uitvoeren van een bepaalde taak vast te stellen. Volgens Taylor zouden
deze vier managementprincipes moeten resulteren in betere prestaties:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Ingevdsande. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.97. You're not tied to anything after your purchase.