Hoofdstuk 1: Inleiding Luister je wel naar mij?
Er bestaat nauwelijks literatuur over gespreksvoering met kinderen, en zeker niet over jonge
kinderen.
Het is belangrijk om in de communicatie met kinderen rekening te houden met het verschil in
perspectief, belangstelling en behoeften op verschillende leeftijden (Clark 2005).
Punch (2002) laat zien dat wetenschappelijk onderzoek met kinderen anders is dan met volwassenen
en laat zeven methodologische knelpunten zien. Het belangrijkste probleem is dat de visie op
kinderen die van volwassenen is in plaats die van kinderen zelf.
1.1 de dominantie van taal
Baby’s worden niet met taal, maar wel met de mogelijkheid tot taal geboren.
Wanneer een kind meerdere talen aangereikt krijgt, twee of zelfs drie, zal het deze in principe
allemaal leren.
De taalontwikkeling bij jongens verloopt vaak trager (Rutter en Rutter, 1993; Delfos 2009a).
Er bestaat een sensitieve periode voor taal (Montessori 1950) waarbinnen het kind op taal gericht is
en waarin het deze taal vloeiend leert beheersen. Deze periode loopt van de geboorte tot ongeveer
zeven jaar; vervolgens is er een sensitieve periode voor het verfijnen van de taal, vooral in
grammaticaal opzicht en voor het leren lezen en schrijven, van ongeveer zeven tot tien jaar.
Repeteervragen: het herhalen van dezelfde vraag. Repeteervragen komen tot een jaar of acht veel
voor.
Van Haaren (1983) stelt dat gespreksvoering met kinderen de mate van creativiteit van volwassenen
reflecteert.
Het begrijpen van de taal loopt ver voor op de productie daarvan.
1.2 Leercapaciteit en leerbereidheid van kinderen
Zeker jonge kinderen zijn bereid om nieuwe gebieden te betreden, wanneer hen de mogelijkheid
daartoe wordt aangeboden.
Jonge kinderen zitten veel minder vast aan bepaalde patronen. Ze zijn goed in staat om iets vanuit
verschillende perspectieven te benaderen en treden de wereld minder bevooroordeeld tegemoet
dan volwassenen.
Het jonge kind neemt vooral waar met zijn of haar zintuigen, met name door middel van de geurzin
en de tastzin.
Linker en rechter hersenhelft functioneren tot zo’n zeven jaar nog sterk los van elkaar.
Taal is voor een kind niet uitsluitend een communicatiemiddel, maar ook een instrument om te
ordenen.
Hoe ouder het kind, des de groter de druk tot talig functioneren.
De Reggio-benadering is erop gericht de intellectuele ontwikkeling van het kind te bevorderen door
zich systematisch te richten op symbolische uitdrukkingswijzen. Het resultaat was verbluffend. Door
middel van creativiteit blijken jonge kinderen ons ongelooflijk veel duidelijk te kunnen maken en
spreekt hun ‘kunst’ dermate tot de verbeelding dat het werk van de kinderen van Reggio Emilia als
expositie onder de naam ‘de honderd talen van kinderen’ wereldwijd grote indruk maakte.
Maria Montessori (1950) had nauwelijks aandacht voor de samenwerking en interactie tussen
kinderen. Zij was meer gericht op de individuele cognitieve ontplooiing van een kind.
1.3 Betrouwbaarheid en suggestibiliteit
Suggestibiliteit: de mate waarin iemand er door een ander toe gebracht kan worden te geloven dat
iets is gebeurd of iemand eruit ziet op een wijze die niet in overeenstemming is met de werkelijkheid
en met de herinnering.
Er bestaat een samenhang tussen de mate van suggestibiliteit en het niveau van morele
ontwikkeling.
Kinderen blijken gemiddeld niet oneerlijker te zijn dan volwassenen en niet minder betrouwbaar als
getuige (Nurcombe, 1986). Het blijkt zelfs dat kinderen betere getuigen kunnen zijn dan
volwassenen; dit geldt in het bijzonder voor kinderen van vijf a zes jaar (Elbers en Ter Laak, 1989). Als
reden daarvoor wordt genoemd dat kinderen van die leeftijd minder schema’s vormen over een
,gebeurtenis en dus minder dan volwassenen een bevooroordeelde kijk hebben op die gebeurtenis;
dit bevordert een meer objectieve en accurate waarneming.
Een suggestieve vraag die aan een kind wordt gesteld door een volwassenen, wordt door het kind
normaliter als een serieuze vraag met een hoog waarheidsgehalte ontvangen.
Omdat jonge kinderen meer aandacht besteden aan de hoofdlijnen van een gebeurtenis dan aan de
details (Elbers en Ter laak 1989), zijn ze meer beïnvloedbaar wanneer het die details betreft,
bijvoorbeeld de kenmerken van dingen of personen in plaats van de handeling.
Suggestibiliteit van kinderen blijkt vooral te spelen in reactie op volwassenen en het gaat daarbij niet
zozeer om beïnvloedbaarheid op zich of een gebrekkige geheugenfunctie, maar om de invloedsfeer
van de volwassene.
1.4 Fantasie en werkelijkheid
Kinderen worden geacht geen onderscheid te maken tussen fantasie en werkelijkheid.
De capaciteit tot fantasie van kinderen is veel groter dan van volwassenen (Schachtel 1959/1973).
Een tweede verschil tussen kinderen en volwassenen in het omgaan met fantasie is dat de neiging
van kinderen het waarheidsgehalte van een uitspraak te communiceren, niet groot is.
De kunst voor volwassenen is te accepteren dat kinderen niet altijd alles fout zien, als ze het anders
zien dan zijzelf zien, maar om te aanvaarden dat kinderen anders kijken.
In het onderzoek naar hoe kinderen hun hulpverlening ervaren, ontdekte Meerdink (1997a, b) dat
kinderen een geheel eigen kijk hebben op hulp. Aan de hand van hun visie zijn door WESP (Bureau
voor sociaal marktonderzoek) kinderkwaliteitscriteria ontwikkeld (Van Beek 1998a, b; Hameetman
1999; Meerdink 1997a, b).
1.5 Verschillen tussen jongens en meisjes
Er zijn reeds verschillen te constateren op de eerste dag na de geboorte. Jongens kijken de eerste
dag na hun geboorte langer naar voorwerpen, meisjes langer naar gezichten. Het gaat hier om
voorkeursgedrag (Delfos, 2010a). Mannen en vrouwen zijn verschillend en hetzelfde: het is hun
aanleg die verschillend voorkeursgedrag doet vertonen, zeker op momenten dat het erop aankomt.
In het algemeen rijpen jongens langzamer dan meisjes en zij vertonen ook meer problemen in hun
ontwikkeling (Delfos 2009a). jongens hebben in het algemeen meer neiging tot probleemoplossend
gedrag en meisjes meer tot veiligheid en steunzoekend gedrag. In het algemeen zijn jongens geneigd
te externaliseren (naar buiten gericht actief, agressief gedrag) en zijn meisjes geneigd te
internaliseren (naar binnen gericht, passief, verlegen, angstig gedrag) wanneer zich een probleem
voordoet.
Jongens zijn, minder dan meisjes, geneigd hun innerlijke roerselen te bespreken.
Ieder kind, heeft zijn eigen stijl van omgaan met problemen.
1.6 Vraaggericht werken
Clark (2005) toonde aan dat het bij communicatie belangrijk is rekening te houden met de leeftijd
van het kind.
WESP ontwikkelde de methode van vraaggericht werken. Hieronder wordt verstaan het voeren van
open vraaggesprekken en interviews op basis van actief luisteren door middel van doorvragen, je
afvragen waarom iemand iets zegt, en rekening houden met de beleving en behoeften van de ander
(Meerdink 1999a; Van Beek 1997a, 1997b). Het vraaggericht werken wordt gebruikt om het aanbod
op hulpvragen en behoeften van kinderen te verbeteren.
Het open vraaggesprek met kinderen is bedoeld om hen te vragen naar hun mening en gevoelens
met betrekking tot bepaalde onderwerpen.
Een van de weinigen die zich systematisch heeft bezig gehouden met gespreksvoering met kinderen
is Thomas Gordon (1989). Hij heeft het ‘luisteren’ tot kern van zijn model gemaakt. De methode van
Gordon richt zich op de communicatie tussen volwassenen en kinderen. Fundamenteel voor de
communicatie is volgens Gordon acceptatie, het basisprincipe van de therapeut Carl Rogers (1902-
1987). In de communicatie is het belangrijk om te onderscheiden bij wie het probleem ligt, bij de
volwassene of bij het kind. Belangrijk in de methode is het spreken in de vorm van ik-boodschappen.
,In de communicatie gaat het er bij Gordon om dat de boodschap van het kind wordt geïnterpreteerd,
vertaald en ter bevestiging wordt teruggegeven. De bij vraaggericht werken essentiële methodiek
van doorvragen binnen het referentiekader van het kind, ontbreekt bij Gordon.
Bij kinderen met autisme is sprake van een onderontwikkelde en traag verlopende ik-
anderdifferentiatie (Delfos 2011a; 2013a; 2017).
In een gesprek liggen de prioriteiten van de gesprekspartners altijd verschillend. Kinderen hebben
vaak andere prioriteiten in een gesprek dan de volwassene die met hen praat.
Gespreksvoering met kinderen wordt een hachelijke zaak zodra we op informatie uit zijn en zodra we
over moeilijke of gevoelige onderwerpen communiceren.
1.7 Het gesprekskader
De gespreksvoering met kinderen is erg afhankelijk van de kennis die het kind heeft over de aard van
het gesprek.
Onbetrouwbaarheid van jonge kinderen wanneer ze als getuigen in verhoren functioneren, is volgens
Elbers (1991) voor een belangrijk deel gebaseerd op misverbanden die ontstaan omdat het kind de
regels van het gesprek niet kent.
Kinderen nemen in de schoolsituatie minder initiatieven tot gesprek en stellen zich afhankelijker op
dan in de thuissituatie (Elbert, 1991).
De situatie van het interview is voor jonge kinderen een vrij onbekende situatie.
Shatz en O’Reilly (1990) noemen vier vormen van opheldering vragen:
1. Een vraag om herhaling,
2. Specifieke en niet-specifieke;
3. Een vraag om bevestiging;
4. Een vraag om specificering.
De vragen om verheldering neemt met het ouder worden toe.
Gespreksvoering tussen kinderen en volwassenen verloopt moeizamer naarmate een volwassene
ervan uitgaat dat het kind een onvolwaardige gesprekspartner is, die niet goed in staat is een gesprek
te voeren zoals een volwassene dat kan, en naarmate de volwassene niet aansluit bij de
mogelijkheden van gespreksvoering die kinderen hebben.
1.8 Het virtuele milieu
Het virtuele milieu is een opvoedende instantie, maar een die niet als zodanig bedoeld is.
Om hun weg te vinden in het virtuele milieu hebben kinderen volwassenen nodig. Het gaat dan om
het plaatsen en verwerken van ervaringen.
Kinderen hebben media-educatie nodig en een opvoeding in het virtuele milieu (Delfos, 2013b).
Om kinderen een gezonde virtuele ontwikkeling te bieden, zullen volwassenen zich moeten buigen
over computer, mobieltjes en dergelijke.
1.9 De opbouw van het boek
Dit boek is in eerste instantie gericht op het voeren van open gesprekken, met kinderen met als doel
hun mening, beleving en behoeften hoorbaar te maken.
Aandachtspunten:
Het spreken met kinderen is voor bijna iedereen een dagelijkse bezigheid;
Hoe jonger het kind, des te onhandiger volwassenen zich lijken te doelen in gesprek met
kinderen;
Een baby is erop gericht zichzelf een taal eigen te maken;
Kinderen zijn bijzonder sensitief ingesteld op hun omgeving en begrijpen situaties lang
voordat er woorden bij horen;
Kinderen stellen repeteervragen, herhalen een vraag in de hoop het gewenste antwoord te
krijgen;
Communicatie met kinderen vraagt speelsheid en het loskomen van vaste patronen;
Driftaanvallen en slaan nemen af vanaf ongeveer drie jaar, wanneer het kind zich talig kan
uiten;
De leerbereidheid van kinderen is enorm groot;
Het jonge kind neemt vooral waar met zijn/haar zintuigen;
, Ervaringen uit de kindertijd zullen eerder door middel van geur of tast opgeroepen kunnen
worden;
Het menselijk jong rijpt zo’n vijfentwintig jaar door na de geboorte;
Afwijken van de norm roept angst op;
Taal is ook een instrument om te ordenen;
Jonge kinderen zijn weinig gevoelig voor suggestie als het om een stressvolle gebeurtenis
gaat die hen is overkomen.
De suggestibiliteit van kinderen neemt af van vier tot acht jaar en neemt weer licht toe vanaf
een jaar of dertien;
Suggestibiliteit van kinderen blijkt vooral te spelen in reactie op volwassenen;
Kinderen blijken geen slechter geheugen te hebben dan volwassenen;
Kinderen kunnen onderscheid maken tussen fantasie en werkelijkheid;
Kinderen stellen de geloofwaardigheid van volwassenen niet snel ter discussie;
Via ik-boodschappen kan gedrag en mens losgekoppeld worden;
Kinderen zijn weinig gericht op het communiceren van datgene wat hen bezighoudt;
Kinderen hebben niet altijd in de gaten dat volwassenen niet op de hoogte zijn van wat er in
hen omgaat;
Egocentrisme hangt samen met een beperkte ik-anderdifferentiatie;
De vraag is niet of kinderen een mening hebben of over informatie beschikken, maar hoe
we met kinderen kunnen communiceren om die mening te weten te komen, of de
informatie te verkrijgen.
Het bieden van gesprekskaders is van groot belang voor de kwaliteit van de gespreksvoering
met jonge kinderen;
De sociale codes voor gespreksvoering worden vaak niet of eenzijdig uitgelegd aan kinderen;
Gespreksvoering tussen kinderen en volwassenen verloopt moeizamer naarmate een
volwassene ervan uitgaat dat het kind een onvolwaardige gesprekspartner is.
Hoofdstuk 2: De ontwikkeling van kinderen van vier tot twaalf jaar (groei en ontwikkeling)
Het is belangrijk om enig inzicht te hebben in de ontwikkeling van kinderen, willen we openstaan om
echte informatie van hen te kunnen vergaren.
De voorwaarden voor gespreksvoering met kinderen verschillen per leeftijd.
In het denken van kinderen bestaat bijvoorbeeld een omslag rond de zeven jaar. Vanaf die tijd
worden begrippen dieper begrepen dan ooit tevoren (Piaget en Inhelder, 1978; Delfos, 2011a).
Elbers (1991) geeft aan dat met zo’n 7 a 8 jaar het kind de regels die aan een ondervraging of aan een
verhoor ten grondslag liggen, min of meer begrijpt en van daaruit ook minder gevoelig is voor
suggesties. Het is daarom van belang om bij het spreken met kinderen, hun leeftijd te betrekken.
Effectieve communicatie: aansluiten bij degene waarmee men spreekt.
Om daadwerkelijk te kunnen communiceren met kinderen is vooral een juiste attitude nodig. Die
attitude moet er een zijn van respect voor het kind en bescheidenheid vanuit de volwassene. Voor
deze beide elementen van de attitude is nodig dat de volwassene ervan overtuigd is dat het kind
deskundig is over zichzelf. Vervolgens zijn er in ieder geval nog drie dingen nodig:
1. Inzicht in de ontwikkeling die kinderen tot twaalf jaar doormaken;
2. De noodzaak om de aard van communiceren van kinderen te kennen;
3. Passende gesprekstechnieken.
Mentale leeftijd: wordt vooral bij het psychodiagnostisch onderzoek gebruikt. Het geeft de
geestelijke leeftijd van het kind aan, vergeleken met het gemiddelde kind van die kalenderleeftijd.
Gespreksvoering met kinderen vergt het kennen en onderkennen van de voorwaarden tot
communicatie met kinderen, behorende bij hun mentale leeftijd.
2.1 Het kind als kleine volwassene
Clear communicatie kader
Context Dat het kind als meer dan
iemand met een medische
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Lilian0309. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.90. You're not tied to anything after your purchase.