VOLLEDIG. Deze samenvatting omvat alle te kennen leerstof voor het examen van juni 2021. Dit vak wordt gegeven in het tweede semester van het 2de jaar orthopedagogie te HoGent. De samenvatting bevat dus de de Syllabus van dit academiejaar, PowerPoint en de notities uit de les . Achteraan is er ook ...
Zelfbeeld en zelfwaardering
1. Inleiding
Het ongewone van Thompsons lot illustreert 2 belangrijke fenomenen
- Private innerlijke: Het menselijke vermogen tot zelfreflectie is noodzakelijk om motieven, emoties en oorzaken
van eigen gedrag te begrijpen. (= introspectie)
- Het uiterlijke zelf: Het wordt door sociale factoren beïnvloed. Manier waarop we eigen gedrag sturen ook door
mensen rondom ons beïnvloed.
2. Begripsbepaling
Zelfbeeld: gedachten (= Zelfconcept/zelfschema)
= Het rationele of cognitieve component van jezelf (Bv. Ik speel tennis.)
= Het beeld dat iemand heeft van de eigen persoon. (Over persoonlijke eigenschappen en het functioneren)
- Je wordt ermee geboren + is afhankelijk van situatie en anderen
- Slaat op inhoud (uitspraken) en de structuur (manier waarop hij dit organiseert) van zelfkennis
= Een complex en zichtbaar gegeven, het beïnvloedt je sociaal functioneren
= Effecten van reacties uit de omgeving: vormt een positief, negatief of vervormd zelfbeeld
-> Onrealistisch of genuanceerd
Vb Ik kan goed sporten, Ik vind van mezelf dat ik sociaal ben
-> Vaak universele componenten: gebruiken waarzeggers en horoscopen ook
Het zelf met zijn vele gezichten… afhankelijk van de situatie waarin je verkeert en de informatie die je krijgt van
anderen (zelfconcept ~ cognitieve component)
Zelfwaardering: gevoel
= Het affectieve en emotionele aspect van zelfbeeld (Bv. Ik vind tennissen echt leuk. (Emotionele waarde)
= De positieve of negatieve evaluatie van het zelfbeeld, de oordelende houding tegenover onszelf
-> Uit zich in een positief of negatief zelfbeeld: heeft gevolgen voor ons gevoel van welbevinden
-> bewust van je tekortkomingen, maar ook zelfbescherming
Vb ze vindt zichzelf vaak lelijk en dom. Hierdoor gaat ze zich minder inzetten voor schoolwerk, ze weet dat ze toch al slechte punten heeft.
-> Ze heeft een lage zelfwaardering.
Zelfpresentatie: gedrag
= Jouw sociale identiteit, de gedragscomponent, jouw extern zelfbeeld
= Het beeld dat mensen van zichzelf tonen zodat anderen zich een beeld van jou kunnen vormen
-> Het interne zelfbeeld is hier soms verschillend met ons extern zelfbeeld
-> Doel: controle te krijgen op het gedrag van anderen tegenover onszelf
Zelfbeschikking: gedachten
= De oorzaak die we aan ons eigen gedrag gaan toekennen.
= Het maken van attributies
- Negatief zelfbeeld: slagen toekennen aan externe, oncontroleerbare, onstabiele en globale oorzaken
mislukken toekennen aan interne, controleerbare, stabiele en specifieke oorzaken
Zelfhandhaving: gedrag
= De verdedigingsstrategieën die we toepassen om bedreigde situaties aan te kunnen = coping
- Leer je als kind tijdens opvoeding: ouders stimuleren je om met moeilijke situaties om te gaan
-> Uit zich in een sterk en stabiel zelfbeeld. Hoe hoger iemands zelfwaardegevoel, hoe beter dit
Rationalisatie = Zaken die voor ons een bedreiging vormen leggen we zo uit dat ze verklaarbaar zijn, goedpraten
Vb Je bent niet geslaagd voor stage want het is een te zwaar beroep en niets voor mij (Echte reden: te moeilijk).
Vb Het kind kan niet naar huis omdat mama niet voor hem kan zorgen, en kind zegt dat ze ziek is.
Compensatie = Doen gelden op een gebied waar hij zwak in is. Hij wil een echt/ingebeeld gebrek compenseren
Vb Op een examen een vraag dat je niet weet invullen met andere leerstof zodat je slim lijkt.
Vb Een grote mond opzetten bij leeftijdsgroepen, terwijl je eigenlijk heel onzeker bent
1
,Verschuiving = Wanneer iets/iemand aanleiding geeft tot ongewenste reacties, deze richten op veilig persoon
Vb iemand is kwaad om een begeleider, ze begint te nijpen in een ander kind
Negatie = Men wil pijnlijke info liever niet te horen krijgen, ontkennen van de waarheid
Vb Bij ernstige ziekte zeggen dat hij zicht vergist
Sublimering =Reacties die sociaal niet aanvaardbaar zijn worden omgevormd zodat ze voor jou aanvaardbaar zijn
Vb Je bent bang, maar gaat je net heel stoer gedragen
Vb je hebt heel veel stress, maar gaat dubbel zo goed leren
Vb Hij zegt dat hij geen andere keuze heeft dan klikken, anders pesten de andere kinderen hem
Regressie = Een reactie die kenmerkend is voor een vroeger ontwikkelingsstadium, een terugval
Vb Iemand heeft nog steeds last van wieggedrag, iemand plast terug in bed
Projectie = Men gaat eigen gevoelens projecteren op iemand anders
Vb Je vindt jezelf niets waard en zegt dat niemand jou accepteert
3. Een theoretisch kader: Het persoonsmodel van Verhofstadt-Denève (1994)
3.1 Persoon als dynamische IK-MIJ relatie
Uitgangspunt: Het human dilemma van de existentiële visie
= Mens is in staat zich als object en subject te ervaren
-> Hij kan als reflecterend subject zichzelf in zijn wereld als object overschouwen (is hiervan bewust)
De persoon moet worden opgevat als een dynamisch evoluerende relatie tussen het IK en het MIJ:
- Het IK: de subjectpool, de persoon als kenner (het subject dat reflecteert), meer proces dan inhoud
-> De denkende, voelende, willende, handelende, observerende en evaluerende instantie
- Het MIJ: de objectpool, de persoon als gekende (het object waarop gereflecteerd wordt)
-> De psychische, fysieke en maatschappelijke componenten die we bij onszelf kunnen observeren,
samen met het beeld dat we bij de andere over onszelf vermoeden.
-> Betekenissysteem en resultaat van reflecties door het ik: Vb waarom voel ik me boos, voel ik me veilig
-> Het resultaat van dit reflectieproces van het IK op het MIJ, zijn de fenomenologische zelfconstructies
-> Het gaat over iemand zijn directe, creatieve interpretaties van zichzelf en de buitenwereld
3.2 Dimensies van het zelfbeeld= 6 fenomenologische zelfconstructies/dimensies (Verhofstadt-Denève)
HOOFDVRAAG ZELFCONSTRUCTIE
1 Wie ben ik? Zelf-beeld
2 Wie zou ik willen zijn? Ideaal-zelf
3 Hoe zijn de anderen? Alter-beeld
4 Hoe zouden de anderen moeten zijn? Ideaal-alter
5 Welk beeld hebben anderen van mij? Meta-zelf
6 Welk beeld zouden anderen van bij moeten hebben? Ideaal-meta-zelf
De eerste 2 vragen hebben betrekking op mezelf
De 3de en 4de vraag zijn constructies van mezelf over anderen
De laatste 2 vragen hebben betrekking op de anderen in relatie tot mezelf
Het Zelf-beeld: Wie ben ik?
-> Persoonskenmerken die ik aan mezelf toeschrijf + sociale cognities waarin ik leef
-> Zelfbeeld in de toekomst: later zal ik bakker zijn
> Toekomst is duidelijk zelfbeeld, geen ideaal zelf!
Het ideaal-zelf: Wie zou ik willen zijn?
-> Evaluatie van het bestaande zelfbeeld: wegdromen, fantasieën of een opstandige afwijzing
-> Actie: streeft naar verandering van sommige huidige persoonskenmerken en condities
> Concrete doelstellingen met realiseerbaarheid + kan voortdurend aangepast worden
2
,Het alter-beeld: Hoe zijn de anderen? Wie zullen ze worden? Welke normen hanteren ze?
-> Vb Ik denk dat de meeste moeders lief zijn voor hun kinderen.
Het ideaal-alter: Hoe zouden de anderen moeten zijn?
-> Het ideaalbeeld dat je over anderen bouwt
-> Staat in relatie met het alter-beeld en met ons (ideaal)zelfbeeld. (Vb ik hoop dat anderen met mij willen spelen)
Het meta-zelf: Wat denken anderen over mij?
-> Hypothesen over het beeld dat anderen van onszelf kunnen hebben
-> Opbouw is afhankelijk van mogelijkheid tot inleving in de anderen
Het ideaal-met-zelf: Welk beeld wil ik dat anderen over mij hebben?
-> We willen dit realiseren waardoor we tegenstelling intern en extern zelfbeeld goed aanvoelen.
-> Doel: controle krijgen op het gedrag van anderen tegenover onszelf
Voor elk van de 6 beelden/constructies geldt de volgende basisstructuur:
3.3 Persoonskenmerken en condities
Welke persoon ben ik? -> Vroegere en actuele situaties. Wie was ik en wie ben ik nu.
Persoonskenmerken = intellectuele en karakteriële kenmerken van mezelf en anderen
- Psychische persoonskenmerken: karakter
- Fysische persoonskenmerken: uiterlijk
De condities = De levensomstandigheden van mijzelf en anderen.
-> De sociale en maatschappelijke rollen
-> De sociale condities: het geheel van mensen en groepen met wie ik een bepaalde relatie heb
> Hierin zit: de betekenisvolle anderen
> Kan zorgen voor hogere zelfwaardering
> Opbouw zelfbeeld= wie ben ik in relatie tot anderen? Hoe denk ik? Heb ik veel vrienden?
3.4 Extern en intern zelfbeeld
We verbergen vaak interne aspecten van het zelfbeeld: in hoop op positieve evaluatie door anderen
-> Bij persoonskenmerken, gevoelens, gedachten, attitudes en in condities waarin we leven (vb financieel)
Intern = hoe je jezelf omschrijft
Extern = hoe je je toont aan anderen
3.5 Bewustzijnsniveaus
Zone A: bewuste componenten van ons zelfbeeld
Zone B: onbewuste componenten, kenmerken van onszelf die we liever niet kennen of condities
-> Verschilt van Zone E: bij B ben je al eens geconfronteerd met dit, bij E niet.
-> Vb onrecht tijdens de kinderjaren, ongewenste relaties,..
3.6 Fenomenologische zelfconstructie en realiteit
Zone C: de onjuiste zone van de fenomenologische zelfconstructie, de verkeerd geïnterpreteerde inhouden
= Zaken die we denken te beschikken, maar niet beantwoorden aan sociale realiteit
Zone D: De fenomenologisch zelfconstructie
= Geheel van bewuste en onbewuste persoonskenmerken + condities die het ik aan mezelf toeken
-> Kan foutieve interpretaties bevatten en leemten vertonen + Overschatting en/of onderschatting
Zone E: De niet gekende inhouden
-> Hypothetische kenmerken en condities waarop ik niet kan reflecteren omdat ik ze (nog) niet ken
-> Ik ben er nog nooit mee geconfronteerd!
3
, 4. Informatiebronnen bij de opbouw van het zelfbeeld
-> Voor de opbouw van het zelfbeeld en zelfwaardering maken we onder andere gebruik van zelfperceptie en
vergelijkingen met anderen.
4.1 Introspectie
= We kijken in onszelf en nemen onze eigen gevoelens en gedachten waar, de zelfreflectie
-> Hangt af van de beschikbare tijd en cognitieve hulpmiddelen (vb niet tegelijk iets anders uitvoeren)
-> Hangt af van het feit of het gedrag in kwestie meer het gevolg is van cognitieve of affectieve factoren
- Affectief gestuurd: niet persé betere/nauwkeurige zelfkennis
- Cognitief gestuurd: kan tot betere zelfkennis leiden
-> Zelfinzicht zal accurater zijn als gedrag het gevolg is van cognitieve factoren.
4.2 Percepties van ons eigen gedrag
= We nemen ons eigen gedrag waar en gaan dit beoordelen (vanuit metaperspectief; op een afstand)
De zelfperceptietheorie van Bem: Wanneer interne signalen moeilijk te interpreteren zijn, zullen personen
zelfinzicht verwerven door observaties van het eigen gedrag en situatie waarin het plaats grijpt.
Vb besef je hoe boos je was toen je ruzie maakte?
Vb broodje eten in recordtijd en achteraf tot de conclusie komen dat je echt uitgehongerd was
= 2 gevallen waarbij je een interferentie over jezelf maakt door je eigen gedrag te observeren.
4.3 Jezelf vergelijken met anderen
= Het spiegelzelf of the looking-glass self.
= Onze interpretatie van de reactie van onze omgeving om ons gedrags
Als iemand vraagt wie ben je? -> Wat leg je uit; geboorteplaats, talenten, religie,..?
-> Karakterisiteiken aanhalen die onderscheid markeren met anderen uit de onmiddellijke omgeving
-> Verandert de sociale omgeving van de mens, dan verandert zijn spontane zelfbeschrijving.
= Sociale vergelijkingstheorie van Festinger
= Mensen evalueren hun eigen capaciteiten en opinies door ze met anderen te vergelijken
- Bij onzekerheid of aanwezigheid van objectieve criteria
- Met personen die op ons lijken, met personen die minder goed presteren
Experiment: bewijs vergelijken
-> Groep scoort 40%, maar onderzoeker zei dat dit hoger is dan gemiddeld = Ze zijn tevreden
-> Groep scoort 80%, maar onderzoeker zei dat dit lager is dan gemiddeld = Ze zijn ontevreden
4.4 Het autobiografisch geheugen
= Herinneringen uit ons verleden, een integratief model (= combinatie van veel infobronnen)
-> Flitslichtherinneringen: blijvende, gedetailleerde, scherpe herinneringen
-> Koppelt het heden aan het verleden + bezit een innerlijke continuïteit
Het geheugen wordt door het zelf op 2 manieren gevormd
- Egocentrische vertekening: het verleden te vertekenen zodat het zelf meer op de voorgrond treedt
-> Meer verwijzen naar jezelf of naar je eigen aandeel
= Eigen aandeel centraal
- Achteruitzicht vertekening: neiging om eigen bekwaamheid tot voorspellen van uitkomsten te overschatten
voor gebeurtenissen uit het verleden vb vertekening van schoolresultaten
= Eigen aandeel overschatten
4.5 Culturele perspectieven
Het zelfbeeld wordt ook door culturele factoren beïnvloed.
- Waarde aan individualisme: persoonlijke doelstellingen krijgt voorrang
- Waarde aan collectivisme: samenwerking en lidmaatschappen krijgt voorrang
Sterk verband tussen culturele oriëntatie en conceptie van het zelf
-> Vb Zelfbeschrijvingen: Amerikaan (Ik ben verlegen) en Chinees (Ik ben een universiteitsstudent)
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Cassey. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.71. You're not tied to anything after your purchase.