Bewegen in het speellokaal
Deel 1 Theoretische onderbouwing
2 De Methodische ordening
2.2 Visies op doelstellingen en ontwikkelingen
Er zijn vier visies te onderscheiden:
1. Bewegingsonderwijs ter bevordering van de gezondheid
2. Bewegingsonderwijs ter bevordering van deelname aan sportverenigingen
3. Bewegingsonderwijs ter bevordering van de ‘totale ontwikkeling’ (helpt bij ruimtelijk inzicht,
getalsbegrip en emotionele en sociale ontwikkeling)
4. Bewegingsonderwijs ter bevordering van het bewegingsgedrag
Op basis van deze visies en de Wet op het primair onderwijs kan de volgende doelstelling worden
geformuleerd: “In het bewegingsonderwijs is het streven dat kinderen deelnemen aan relevante
bewegingsactiviteiten, de eigen bewegingsmogelijkheden uitproberen en bewegingssituaties met
elkaar op gang kunnen houden.”
2.3 Bewegingsthema’s
De kerndoelen van het basisonderwijs beschrijven drie domeinen rondom bewegingsonderwijs:
gymnastiek/atletiek, spel en bewegen op muziek. Een bewegingsthema is een verzameling van
activiteiten met overeenkomstige wijze van verplaatsen die voor de betreffende doelgroep relevant
is. Het hoofdprobleem geeft aan welk type uitdaging voor de kinderen in een bepaald
bewegingsthema interessant kan zijn.
▪ Klimmen: het kenmerkende bij klimmen is, dat een kind van steunvlak naar steunvlak gaat
waarbij een tijdelijk verlies van één of meer steunpunten optreedt. Het klimmen blijft boeiend
als het kind moet zoeken naar voldoende grip op moeilijke klimvlakken.
▪ Balanceren: het kenmerkende bij balanceren is, dat een kind over een smal vlak gaat, waarbij
de kans bestaat dat ze van het vlak af moet stappen. Het balanceren blijft boeiend als het kind
zonder gevaar, maar met moeite het eindpunt van het vlak kan halen.
▪ Glijden: het kenmerkende van glijden is, dat een kind van een glad glijvlak af gaat. Het is
boeiend als het kind na verloop van tijd met meer glijsnelheid naar beneden gaat.
▪ Rijden: het kenmerkende van rijden is, dat een kind op een kar, fiets of skateboard een
bepaalde afstand aflegt. Het rijden blijft boeiend als het kind meer snelheid krijgt.
▪ Springen: het kenmerkende van springen is, dat een kind met een afzet een tijdje door de lucht
zweeft. Het springen blijft boeiend als het kind langer of hoger los blijft van de grond.
▪ Duikelen: het kenmerkende van duikelen is, dat een kind over de kop gaat, rollend over een
mat of hangend aan een duikelstang. Het duikelen blijft boeiend als het kind sneller rond komt.
▪ Stoeispelen: het kenmerkende van stoeispelen is, dat de kinderen elkaar vastpakken en
proberen iets van de medespeler af te pakken. Het stoeien wordt boeiender als de afpakken
meer lichamelijk contact moet gebruiken om het spel van de medespeler te winnen.
▪ Mikspelen: het kenmerkende van mikspelen is, dat een kind met bijvoorbeeld een bal een doel
raakt. Het mikken blijft boeiend als het kind kan kiezen in afstand eng rootte van het te raken
doel.
▪ Jongleerspelen: het kenmerkende van jongleerspelen is, dat een kind een bal gooiend,
stuiterend of rollend heen en weer speelt. Het jongleren blijft boeiend als het kind de bal
langdurig op gang kan houden.
, ▪ Passeerspelen: het kenmerkende van passeerspelen is, het tegenstrijdig belang tussen de
balgooier en de balonderschepper. De gooier probeert met de bal de onderschepper te
passeren. Het spel blijft boeiend als de gooier regelmatig een doel raakt of een medespeler
bereikt en de onderschepper voldoende kans houdt de bal te bemachtigen.
2.4 Organisatievormen
Klassikaal: alle leerlingen nemen verplicht deel aan dezelfde activiteit.
▪ Kenmerkend is dat alle kinderen hierbij tegelijk met een zelfde activiteit bezig zijn.
▪ Het klassikaal aanbieden van activiteiten is effectief bij het aanbieden van een nieuwe
activiteit.
Er zijn drie vormen van een klassikale les:
- Een activiteit laten zien: een paar leerlingen doen de bewegingsactiviteit en de ander
leerlingen kijken naar het voorbeeld en mogen vragen stellen. Doel: de kinderen
bekend maken met de structuur en de regels die binnen de activiteit gelden.
- Een activiteit met zijn allen spelen: zoveel mogelijk kinderen worden ingeschakeld bij
het doe van bijvoorbeeld een spel. De kinderen doen zelf ervaring op met het spel en
leren door middel van imitatiegedrag.
- Dezelfde activiteit in kleine groepjes: er staan meerdere dezelfde activiteiten naast
elkaar.
De leerkracht kan dan goed het overzicht bewaren en klassikale instructies geven.
Vrij: alle leerlingen nemen vrijwillig deel aan verschillende activiteiten.
▪ In de zaal zijn verschillende uitdagende opstellingen van materialen. De kinderen mogen zelf
kiezen waar en hoelang ze bij een bepaalde opstelling aan de slag gaan.
▪ Hierbij kan goed aangesloten worden bij de eigen interesses van kinderen.
▪ De inrichting van het speellokaal moet wel zodanig gestructureerd zijn dat de kinderen geen
gevaarlijke of te moeilijke activiteiten gaan doen.
▪ Activiteiten die door kinderen als gevaarlijk of moeilijk ervaren worden vereisen een wat
meer gestructureerde aanpak om tot blijvende motivatie en voldoende succeservaringen
voor de kinderen te kunnen leiden.
Groepjes: alle leerlingen nemen gegroepeerd deel aan verschillende activiteiten.
▪ Het speellokaal is ingericht met vier opstellingen waar vier verschillende activiteiten gedaan
kunnen worden. De kinderen worden verdeeld in vier groepjes en elk groepje werkt bij een
andere activiteit. Na verloop van tijd draaien de groepjes door naar een ander onderdeel.
▪ Het werken in groepjes geeft goede mogelijkheden tot differentiatie.
▪ De lessen zijn door het aanbieden van verschillende opstellingen afwisselend voor de
kinderen en biedt de mogelijkheid om zelfstandig te leren samenwerken.
▪ Juist deze aspecten geven ook de (mogelijke) problemen van het werken in groepjes aan: de
organisatie.
Naast de drie organisatievormen zijn ook allerlei ‘tussenvormen’ mogelijk. Zo zijn combinaties van
werken in groepjes en vrij werken mogelijk (twee groepjes bij twee situaties, de rest vrij of één
groepje bij een situatie, de rest vrij).
Door de activiteiten eerst in een klassikale les uit te leggen, kun je als de activiteiten bekend zijn
gemakkelijk over gaan op groepjeslessen.
2.5 Kijkwijzer lesverloop
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller hannahvdbosch. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.79. You're not tied to anything after your purchase.