100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting ''inleiding sociologie'' VU 2020/2021 (Criminologie jaar 1 - Vrije Universiteit Amsterdam) $4.51   Add to cart

Summary

Samenvatting ''inleiding sociologie'' VU 2020/2021 (Criminologie jaar 1 - Vrije Universiteit Amsterdam)

1 review
 100 views  3 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Dit is een samenvatting van alle stof die behandeld wordt in het vak ''inleiding'' sociologie uit het eerste jaar van de opleiding ''Criminologie'' aan de VU Amsterdam. De samenvatting bevat alle hoofdstukken uit het boek ''De samenleving. Kennismaking met de sociologie'' die behandeld worden in he...

[Show more]

Preview 4 out of 41  pages

  • No
  • Hoofstuk 1 t/m 18 met uitzondering van hoofdstukken 10, 13 en 14
  • May 18, 2021
  • 41
  • 2020/2021
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: brittklesser • 4 months ago

avatar-seller
Samenvatting Sociologie
Hoofdstuk 1 – Wat is sociologie?
Sociologisch perspectief
 Sociologie is het systematische onderzoek van de menselijke samenleving  sociologisch
perspectief
 Peter Berger: ‘’sociologische perspectief is het algemene in het bijzondere zien’’  algemene
patronen zien in het gedrag van bepaalde mensen
 Het ongewone in het bekende zien  het bekende idee dat we zelf ons leven bepalen
loslaten voor het ongewone idee dat onze beslissingen door de samenleving beïnvloed
worden
 Durkheim: ‘’mensen met sterke sociale banden (sociale integratie) zullen minder snel tot
zelfdoding overgaan dan meer individualistische mensen’’  karakter van de groepsnormen
 Mensen die deel uitmaken van een minderheidsgroep (vrouwen, donkere mensen, lgbt+
mensen, etc.) zijn over het algemeen beter in staat het sociologische perspectief te hanteren
en zijn zich vaker bewust van bepaalde sociale patronen.
 Mills: ‘’als mensen gebruikmaken van sociale verbeeldingskracht krijgen ze een beter inzicht
in het functioneren en de invloed van de samenleving’’  bijvoorbeeld bij een crisis, zoals
de economische crisis in de jaren ‘30
 Mills: ‘’sociale problemen (zoals armoede) worden vooral door de samenleving veroorzaakt’’

Globaal perspectief
 Mondiaal/globaal perspectief  het bestuderen van de wereld in zijn geheel en de plaats
die onze samenleving daarin inneemt
 De wereld kan in 3 categorieën worden opgedeeld wat betreft levensstandaard:
 Hoge-inkomenslanden zijn landen met de hoogste algemene levensstandaard (West-
Europa, de VS, Zuid-Afrika, Australië, Japen, etc.)
 Middeninkomenslanden zijn landen met een gemiddelde levensstandaard als je naar de
wereld als geheel kijkt (Oost-Europa, Latijns-Amerika, Azië, etc.)  vaak grote sociale
ongelijkheid
 Lage-inkomenslanden zijn landen met een lage levensstandaard, de meeste inwoners
zijn arm (Afrika, delen van Azië)
 Het is van belang om de situatie in rijke, Westerse landen te vergelijken met andere landen
om een paar redenen:
 Het leven dat we leiden wordt gevormd door het land waarin we leven
 De contacten tussen samenlevingen zijn erg toegenomen
 Veel sociale problemen (zoals armoede en seksisme) in Westerse landen zijn erger in
andere landen
 Globaal denken helpt ons meer inzicht in onszelf te krijgen

Voordelen sociologisch perspectief
 De positieve effecten van het sociologische perspectief:
 We kunnen nagaan wat wel en niet klopt aan het ‘’alledaagse denken’’  niet alles als
vanzelfsprekend aannemen

,  We krijgen meer inzicht in de mogelijkheden en hindernissen van het dagelijks leven
doordat we de wereld beter begrijpen
 We begrijpen beter hoe de samenleving functioneert en we kunnen actief deelnemen 
van persoonlijke problemen publieke vraagstukken maken
 We zijn ons bewuster van de diversiteit in de wereld
 Het hebben van een sociologisch perspectief en het bewust zijn van de verschillen tussen
groepen en de invloeden daarvan zijn nuttig voor heel veel verschillende banen, bijvoorbeeld
in de medische wereld of bij Justitie

Geschiedenis
 Enkele belangrijke sociale veranderingen waren:
 Industrialisering  eerst kleine productie in huiselijke omgeving, daarna grote productie
in fabrieken
 Groei van steden  steeds meer mensen ging in steden wonen, hier waren veel sociale
problemen (zoals vervuiling en uitbuiting) en was de wereld minder persoonlijk
 Politieke veranderingen  meer aandacht voor de vrijheid en rechten van het individu
 De term ‘’sociologie’’ werd geïntroduceerd door Auguste Comte in 1838. Volgens hem
waren er 3 ontwikkelingsfasen voorafgegaan aan het ontstaan van sociologie:
 Theologische fase  de samenleving bracht Gods wil tot uitdrukking
 Metafysische fase  de samenleving was een natuurlijk verschijnsel (i.p.v.
bovennatuurlijk)
 Wetenschappelijke fase  wetenschappelijke benadering werd niet alleen meer
gebruikt voor het analyseren van de fysieke wereld, maar ook voor het bestuderen van
de samenleving
 Positivisme (Comte) is het verwerven van inzicht op basis van wetenschappelijk onderzoek
 het functioneren van de samenleving wordt door bepaalde wetten gereguleerd

Modernisering
 Moderniteit bestaat uit de sociale patronen die het gevolg zijn van industrialisering 
modernisering (sociaal veranderingsproces dat in gang is gezet door industrialisering)
 De belangrijkste kenmerken van modernisering volgens Peter Berger:
 Het verdwijnen van kleine, traditionele gemeenschappen
 De uitbreiding van persoonlijke keuzemogelijkheden
 Grotere sociale diversiteit
 Oriëntatie op de toekomst (positief) en een groeiend tijdsbewustzijn
 Volgens Ferdinand Tönnies zorgde modernisering ervoor dat kleine, menselijke
gemeenschappen verdwenen  sociale betrekkingen zijn meer op eigenbelang gebaseerd
en mensen vormen geen eenheid meer (Gemeinschaft  Gesellschaft)
 Durkheim: ‘’modernisering wordt gekenmerkt door een toenemende arbeidsverdeling’’ 
gespecialiseerde economische activiteit  mechanische solidariteit verandert in organische
solidariteit (moderne samenlevingen worden bijeengehouden door verschillen)
 Anomie (Durkheim) is een situatie waarin de samenleving het individu weinig morele
richtlijnen te bieden heeft  mensen worden egocentrisch
 Max Weber: ‘’moderniteit staat gelijk aan de opkomst van een rationaal wereldbeeld’’.
Weber wist dat wetenschap wonderen voort zou kunnen brengen, maar hij was ook bang
dat mensen meer afstand zouden nemen van fundamentele levensvragen (zoals ‘’wat is de
zin van het leven?’’)

,  Karl Marx: ‘’de moderne samenleving staat gelijk aan kapitalisme’’  sociale conflicten in
kapitalistische samenlevingen leiden uiteindelijk tot revolutie en maatschappelijke gelijkheid
(socialisme). Marx was negatief over de moderne kapitalistische samenleving, maar hij had
een positief toekomstbeeld

Hoofdvragen
 De hoofdvragen van sociologie zijn:
 Hoe is sociale (on)gelijkheid mogelijk? (Marx)
 Hoe is sociale (wan)orde mogelijk? (Durkheim)
 Hoe werkt het proces van rationalisering/modernisering van de wereld? (Weber)
 Hoe beïnvloeden sociologische thema’s onze identiteit? (Simmel)


Hoofdstuk 2 – sociologische theorieën en methoden
Sociologische benaderingen
 Een theorie is een stelsel van uitspraken die met elkaar samenhangen  verklaart hoe
verschijnselen met elkaar samenhangen  theoretische benadering/theoretisch
perspectief/paradigma (fundamenteel beeld van de samenleving dat als richtsnoer dient
voor theorie en onderzoek)
 Binnen een theoretische benadering kunnen meerdere theorieën bestaan
 Belangrijke sociologische benaderingen zijn:
 Structureel functionalisme (macroniveau)  samenleving wordt als een complex
systeem gezien waar sprake is van onderlinge samenwerking tussen de verschillende
delen  wat zorgt ervoor dat de samenleving werkt?
 Richt zich op de sociale structuur (relatief stabiele sociale gedragspatronen)
en sociale functies (gevolgen van een sociaal patroon voor het functioneren
van de hele samenleving)  positief
 Belangrijke sociologen: Comte, Durkheim, Herbert Spencer (vergeleek de
maatschappij met het menselijk lichaam), Talcott Parsons (grondlegger
hedendaagse structureel functionalisme) en Robert K. Merton (manifeste
functies (onderkende en beoogde gevolgen van een sociaal patroon) vs.
latente functies (niet-onderkende en niet-bedoelde gevolgen))
 Sociale disfunctie (Merton)  sociaal patroon dat het functioneren van de
samenleving kan verstoren (verschilt per groep)
 Visie op sport: ontspanning, betere conditie, sociale relaties creëren,
concurrentiedrang stimuleren
 Conflictsociologie (macroniveau)  denkkader waarin de samenleving wordt
opgevat als een arena van ongelijkheid, die conflicten en verandering veroorzaakt 
sociale patronen hebben voor sommige mensen positieve effecten en voor anderen
negatieve effecten
 Belangrijke sociologen: Karl Marx, Friedrich Engels, Harriet Martineau, Jane
Addams, William Edward Burghardt Du Bois (focus op rassenscheiding)
 Sekseconflictbenadering richt zich op de ongelijkheid en conflicten tussen de
seksen  feminisme streeft naar sociale gelijkheid tussen de seksen
 Rassenconflictbenadering richt zich op de ongelijkheid en conflicten tussen
mensen met een verschillende raciale en etnische achtergrond

,  Visie op sport: welke sport wordt beoefend, wordt beïnvloed door sociale
status
 Symbolisch-interactionismebenadering (meso-/microniveau)  denkkader waarin
de samenleving wordt opgevat als het resultaat van de interacties tussen individuen
 door interacties creëert iedereen zijn eigen werkelijkheid
 Belangrijke sociologen: Max Weber, George Herbert Mead en Erving
Goffman
 Visie op sport: sport is niet zozeer een systeem, maar meer een proces 
iedere speler ziet/ervaart het anders
 Rationelekeuzebenadering (microniveau)  alle sociale handelingen kunnen
worden teruggevoerd op de rationele keuze van individuen over wat het beste is 
kosten-batenanalyse
 Belangrijke sociologen: George Homans (mens is gericht op winst en
probeert kosten te vermijden), Peter Blau (interacties worden geleid door
verwachtingen over wat ons beter/slechter zal maken) en James Coleman
 Visie op sport: mensen maken een weloverwogen keuze voor een bepaalde
sport
 Macroniveau (samenleving als geheel) vs. mesoniveau (middelmatig niveau, groepen,
bijvoorbeeld een land binnen een continent) vs. microniveau (individuele eenheden)

Onderzoeksbenaderingen
 Belangrijke sociologische onderzoeksbenaderingen zijn:
 Positivistische methode (waarnemersperspectief)  logisch systeem dat zijn kennis
baseert op directe, systematische observaties (empirische sociologie)  empirische
gegevens (informatie die je met je zintuigen kan verifiëren)
 Een begrip is een mentale constructie die een deel van de wereld in
vereenvoudigde vorm weergeeft en een variabele is een concept waarvan
de waarde van geval tot geval verandert (waardes worden bepaald m.b.v.
meten)  operationaliseren (nauwkeurig onder woorden brengen wat en
hoe wordt gemeten)
 Metingen moeten betrouwbaar (consistent) en valide (er wordt gemeten
wat gemeten moet worden) zijn
 Correlatie betekent een relatie waarin variabelen samen veranderen
 Oorzaak en gevolg is een relatie waarin een verandering in een variabele
voor een verandering in een andere variabele zorgt  causale relatie
 Interpretatieve methode (deelnemersperspectief)  richt zich op de betekenissen
die mensen aan hun sociale werkelijkheid toekennen
 Webers Verstehen  waarom doen mensen wat ze doen?
 Kritische methode  laat zich leiden door de noodzaak tot sociale verandering 
inzetten voor sociale gelijkheid (activistisch)

Invloed van gender
 Gender (persoonlijke kenmerken en sociale posities die worden toegeschreven aan de
sekse) beïnvloed sociologisch onderzoek op de volgende manieren:
 Androcentrisme  vraagstuk wordt vanuit een mannelijk perspectief benaderd
(tegenovergestelde heet gynocentrisme)
 Overgeneraliseren  conclusies over iedereen trekken aan de hand van data van
een paar mensen

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller michellewilson. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.51. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

77764 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.51  3x  sold
  • (1)
  Add to cart