Dit document bevat een uitgebreide samenvatting van alle verplichte artikelen van het vak Strafrecht en Mensenrechten . Ik verkoop dit ook in een bundel met de verplichte jurisprudentie!
Inhoud
Week 1: Ne bis in idem & nemo tenetur................................................................................................2
Albers & De Groot, ‘De uitzondering bevestigd: het ne bis in idem-beginsel in recente rechtspraak
van de Hoge Raad in het licht van de ratio van het ne bis in idem-beginsel en vanuit Europees
perspectief’.........................................................................................................................................2
Choo, ‘The privilege against self-incrimination and criminal justice’..................................................5
Week 2: Vrijheidsbeneming....................................................................................................................7
Van Eck, Van Eijndhoven & Schimmel, ‘Tekst en uitleg bij voorlopige hechtenis’..............................7
Robroek, ‘De motivering van de voorlopige hechtenis in Nederland en het EVRM’...........................9
Spronken, ‘Nieuwe hoop voor levenslanggestraften’.......................................................................11
Van de Water, ‘Reactie op: R. Robroek ‘De motivering van de voorlopige hechtenis in Nederland en
het EVRM’.........................................................................................................................................12
Oriëntatiepunten voor straftoemeting en overige LOVS-afspraken – art. 533 Sv Schadevergoeding
bij vrijheidsbeneming.......................................................................................................................12
Positieve voordracht tot gratie in de zaak Cevdet Y.........................................................................13
Week 3: Karakter mensenrechten, slachtofferrechten.........................................................................13
Van Berlo, ‘The Danger of Over-Inclusive Human Rights’.................................................................14
Kwakman, ‘Europa en slachtoffers van delicten’ (265-275)..............................................................15
Milquet, ‘Strengthening victims’ rights. From compensation to reparation. For a new EU Victims’
rights strategy 2020-2025’................................................................................................................17
Wemmers, ‘Victims’ rights are human rights: The importance of recognizing victims as persons’. .19
Week 4: Privacy en opsporingsbevoegdheden.....................................................................................21
Commissie Modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk, rapport Regulering van
opsporingsbevoegdheden in een digitale omgeving.........................................................................21
NRC Handelsblad (Driessen en Meeus), ‘Advocaten strijden tegen informatie uit “cryptophones”’25
Schemer & Oerlemans, ‘AI, strafrecht en het recht op een eerlijk proces’.......................................26
Week 5: Fundamentele rechten en het Europees arrestatiebevel.......................................................29
Plachta, ‘European arrest warrant: revolution in extradition’..........................................................29
Alegre & Leaf, ‘Mutual recognition in European judicial cooperation: a step too far too soon? Case
study – The European arrest warrant’..............................................................................................32
Anagnostaras, ‘Mutual confidence is not blind trust! Fundamental rights protection and the
execution of the European arrest warrant: Aranyosi and Caldararu’...............................................35
Filius & Ouwerkerk, ‘De Poolse rechtsstaat en het Europees aanhoudingsbevel: wie is/zijn er nu
aan zet?’...........................................................................................................................................40
Morijn, ‘De EU en de rechtsstatelijke crisis in Hongarije en Polen. Urgentie vergt
(gedifferentieerde) actie’..................................................................................................................41
1
,Strafrecht en mensenrechten Literatuur
Week 1: Ne bis in idem & nemo tenetur
Albers & De Groot, ‘De uitzondering bevestigd: het ne bis in idem-
beginsel in recente rechtspraak van de Hoge Raad in het licht van de
ratio van het ne bis in idem-beginsel en vanuit Europees perspectief’
Inleiding
Dit artikel beoogt de reikwijdte van ne bis in idem nader te onderzoeken a.d.h.v. het
Alcoholslotprogramma-arrest.
De ratio van het ne bis in idem-beginsel
De ratio van het ne bis in idem-beginsel is meervoudig:
Materiële grondslag: voorkomen van meervoudige aansprakelijkstelling en bestraffing vanuit
de idee van proportionaliteit van de straf;
Processuele aspect: bescherming van een persoon tegen herhaaldelijke vervolging.
o Met name relevant wanneer eerste vervolging niet tot aansprakelijkstelling heeft
geleid.
Rechtszekerheid
Gezag van de rechtspraak: finale beslissing strafrechter en er moet eens een einde komen
aan het geschil.
Het juridisch kader
Art. 68 lid 1 Sr verwoordt het beginsel voor de Nederlandse strafrechtspleging. Deze bepaling staat
eraan in de weg dezelfde verdachte wegens hetzelfde feit nogmaals voor de rechter te brengen in
geval van materiële einduitspraken ex art. 350 jo. 352 Sv (dat geldt dus niet voor formele
einduitspraken in de zin van art. 349 lid 1 Sv).
Ook het OM en bepaalde bestuursorganen kunnen bestraffende sancties opleggen. Dan is art. 68 Sr
niet van toepassing, omdat dit geen onherroepelijke uitspraken van de strafrechter zijn. Om dezelfde
reden biedt dit artikel geen bescherming indien verdachte voor hetzelfde feit wordt beoordeeld en
gesanctioneerd in zowel een strafrechtelijke als een civiel- of bestuursrechtelijke procedure.
Voor het onderdeel ‘hetzelfde feit’ (idem) neemt de HR de juridische aard van de feiten en de
feitelijke aspecten van de gedraging van verdachte in aanmerking. Wat betreft ‘tweede vervolging’
(bis), biedt het artikel eerder bescherming hoe sneller een gedraging wordt aangemerkt als
‘hetzelfde feit’. Het artikel beschermt echter niet tegen een tweede vervolging die buiten de
strafrechtelijke sfeer plaatsheeft.
Art. 4 Zevende Protocol EVRM bevat ´the right not to be tried or punished twice´. Hoewel NL dit
protocol niet heeft geratificeerd, heeft de HR wel vaker verwezen naar deze bepaling. Deze bepaling
heeft een ruimere reikwijdte dan art. 68 lid 1 Sr omdat ze ook bescherming biedt tegen het
samengaan van bijv. strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures (zolang het dan wel een
criminal charge ex. art. 6 EVRM betreft; Engel-criteria). Het werkt binnen de rechtsmacht van één
staat. Het artikel beschermt echter niet tegen deze externe samenloop als procedures geen
voldoende nauwe samenhang in inhoud en in tijd kennen, want ze moeten wel een coherent geheel
vormen. De procedures moeten worden beschouwd als één samenhangende reactie op een
2
,Strafrecht en mensenrechten Literatuur
bepaalde overtreden norm en niet als een tweede procedure (bis). Dan is cumulatie van punitieve
sancties wel toegestaan.
Bovenstaand beschrijft de bis-toets van het EHRM.
De idem-toets is feitelijk van aard: tweede vervolging is uitgesloten voor ‘identical facts, of facts
which are substantially the same’.
Art. 50 Handvest van de grondrechten van de EU kent het recht om niet tweemaal voor hetzelfde
delict te worden berecht of bestraft binnen de EU. Daarmee is het weer breder dan art. 47 Protocol 7
EVRM. Het artikel beschermt enkel tegen dubbele vervolging wanneer lidstaten Unierecht ten
uitvoer brengen, maar dat is in de praktijk zo vaak dat het artikel toch een groot belang heeft.
Het artikel heeft het zelfde feitsbegrip (idem) als art. 4 Protocol 7 EVRM, en daarom sijpelt de uitleg
van het EHRM aan dit begrip toch de Nederlandse rechtsorde in: de NL rechter moet dan de meer
feitelijke benadering van Europese hoven toepassen. Voor de bis is cumulatie van een strafrechtelijke
en bijv. bestuursrechtelijke procedure toegestaan, indien de sanctie in het bestuursrechtelijke proces
niet punitief van aard is. Cumulatie van punitieve sancties is toegestaan indien (i) dit kan worden
gerechtvaardigd o.g.v. verschillende doelen van algemeen belang die elkaar aanvullen, (ii) regels
bestaan voor onderlinge afstemming tussen procedures en (iii) de zwaarte van de sancties is beperkt
tot het noodzakelijke in verhouding tot de ernst van het delict.
In HR Alcoholslotprogramma werd het OM niet-ontvankelijk verklaard wegens onverenigbaarheid
van de vervolging met het ne bis in idem-beginsel. Casus: aan verdachte was door het CBR deelname
aan het alcoholslotprogramma opgelegd wegens rijden onder invloed. Het OM startte een vervolging
voor dezelfde gedraging.
HR: geen toepassing art. 68 SR omdat geen sprake was van meerdere onherroepelijke
beslissingen door strafrechter.
Art. 4 Zevende Protocol niet geratificeerd dus niet van toepassing;
In dit concrete geval geen sprake van uitvoering van Unierecht, dus art. 50 Handvest
grondrechten EU vindt ook geen toepassing;
HR: genoodzaakt terug te vallen op beginselen van goede procesorde. Aan het internationale
kader kunnen wel elementen worden ontleend die van belang zijn voor de vraag of het ne bis
in idem-beginsel in de weg staat aan de strafrechtelijke vervolging: het is niet
doorslaggevend of de wetgever een maatregel als bestuursrechtelijk of strafrechtelijke
aanmerkt. In dit geval bestond een sterke gelijkenis tussen de twee trajecten door de
gelijksoortige gevolgen van de sancties, wat op gespannen voet staat met het ne bis in idem-
beginsel. De HR lijkt het alcoholslot te beschouwen als punitieve sanctie, door de kosten van
deelname en een ingrijpende beperking van de rijbevoegdheid.
Het ne bis in idem-beginsel in recente jurisprudentie van de Hoge Raad
De belangrijkste punten uit een opsomming van recente jurisprudentie:
- De ongeldigverklaring van een rijbewijs is een bestuursrechtelijke maatregel, en mag
opgelegd worden naast een gevangenisstraf zonder schending van het ne bis in idem-
beginsel. Dit zijn andersoortige sancties, en de procedures dienen verschillende doelen.
- De Educatie Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) die het CBR kan opleggen is een
bestuursrechtelijke maatregel die dient ter bevordering van de rijvaardigheid, op straffe van
ongeldigverklaring van het rijbewijs. Het ne bis in idem-beginsel staat er niet aan in de weg
3
,Strafrecht en mensenrechten Literatuur
dat het OM een strafvervolging start voor hetzelfde feit. Omdat de EMA niet punitief van
aard is, is dan geen sprake van een bis.
- Deelname aan een geschiktheidsonderzoek naar rijvaardigheid wegens rijden onder invloed
staat ook niet in de weg aan strafvervolging voor hetzelfde feit, omdat het doel van het
onderzoek is om te beoordelen of ongeldigverklaring van het rijbewijs is aangewezen. Het
heeft geen punitief karakter.
- Bij een civielrechtelijke procedure is vaan geen sprake van een punitief karakter. In een zaak
waarbij verdachte strafrechtelijk vervolgd werd voor het niet betalen van belastingaanslagen,
nadat hij daarvoor een civielrechtelijke lijfsdwang had ondergaan, besloot de HR dat zich
geen wezenlijke samenloopproblemen voordeden in de afstemming tussen de twee
trajecten. Het ligt in de rede dat de strafrechter de lijfsdwang als relevante omstandigheid bij
de strafoplegging betrekt. Er blijft ruimte om na een civiele procedure nog een strafsanctie
toe te passen.
De rechtspraak nader beschouwd
Het Alcoholslotprogramma-arrest was een zeer uitzonderlijke situatie, en een beroep hierop vangt
meestal bot. Voor de vraag of een tweede procedure strijdig is met het ne bis in idem-beginsel is van
belang of de procedure kan worden aangemerkt als criminal charge. De HR lijkt hierbij gewicht toe te
kennen aan de (punitieve) aard van de maatregel. Hoven komen o.g.v. de zwaarte van een maatregel
soms tot de conclusie dat sprake is van een criminal charge, maar de HR lijkt toch meer waarde te
hechten aan de aard ervan, ook al kunnen relatief verstrekkende gevolgen in het spel zijn. Bestuurs-
en civielrechtelijke maatregelen dienen ook andere doelen dan het strafrecht.
Toch stellen de auteurs dat het vanuit de grondgedachte van het ne bis in idem-beginsel wel goed is
oog te hebben voor de zwaarte van een maatregel. Bij het alcoholslotprogramma nam de HR wel
‘wezenlijke samenloopproblemen’ aan omdat de strafrechter de eerdere sanctie als relevante
omstandigheid betrok bij de strafoplegging. De HR laat zien oog te hebben voor het risico dat de
overheidsreactie hier onevenredig zou kunnen uitvallen, en zo recht te doen aan het doel om in het
kader van proportionaliteit meervoudige bestraffing te voorkomen.
In Europese jurisprudentie ligt de nadruk vooral op het voorkomen van onevenredige bestraffing
wanneer twee overheidsreacties volgen op één feit, waarbij het van belang is dat die reactie als
geheel niet disproportioneel uitvalt. Het HvJ EU overweegt dat van belang is dat procedures
onderling worden afgestemd en dat de zwaarte van het geheel is beperkt tot het strikt noodzakelijke
in verhouding tot de ernst van het delict.
Afronding
De Hoge Raad blijkt veel waarde te hechten aan de aard van de maatregel bij de vraag of sprake is
van een punitieve vervolging of sancties (en aldus van een ‘bis’). In bepaalde gevallen acht hij het van
belang dat de strafrechter de eerder opgelegde maatregel als relevante omstandigheid bij de
strafoplegging betrekt. Deze benadering is in overeenstemming met jurisprudentie. De nadruk lijkt
aldus steeds meer te liggen op evenredige bestraffing bij cumulatie van procedures.
In de praktijk ligt het voor de verdediging voor de hand om in het kader van een strafmaatverweer te
wijzen op de maatregel die in een eerdere finale procedure is opgelegd en te verzoeken dit als
relevante omstandigheid bij de strafoplegging te betrekken. Het is immers taak van de rechter om
zorg te dragen voor een proportionele overheidsreactie.
4
, Strafrecht en mensenrechten Literatuur
Choo, ‘The privilege against self-incrimination and criminal justice’
Chapter 1 – Introduction: Origins and rationales
Self-incrimination is defined as ‘the provision by a person of information that could reasonably lead
to, or increase the likelihood of, the prosecution of that person for a criminal offence’. Therefore, a
person cannot be legally required to provide information which could reasonably lead to that
person’s prosecution for a criminal offence.
A rationale that might support a privilege against self-incrimination is epistemic in nature, focusing
on the promotion of truth discovery. Accurate fact-finding is facilitated by the need to ensure that
evidence is as reliable as possible. Epistemic justifications for a privilege against self-incrimination
are concerned with the protection of the innocent from wrongful conviction. The concern is not with
the potential unreliability of the evidence per se, but with potential unreliability that is attributable
to state action or the responsibility the state authorities have to generate reliable evidence.
Voluntary false confessions may be made for several reasons: (1) a pathological need for notoriety;
(2) feelings of guilt about a real or imagined transgression; (3) being unable to distinguish fact from
fantasy; (4) wishing to assist or protect the real culprit; (5) seeing no way to dispute guilt and
confessing to obtain reduced punishment; (6) wishing to pre-empt further investigation of a more
serious offence; of (7) hiding other, non-criminal facts. Coerced-compliant false confessions occur
when suspects believe that the benefits of confessing outweigh the costs. Coerced-internalized false
confessions occur when people come to believe that they have committed the crime, even though
they have no actual memory of it. These considerations apply both to confessions made during police
questioning as to statements made outside a police station.
A privilege against self-incrimination would protect against the risk of an innocent person providing
unreliable information where what is being demanded is an answer to a question: therefore,
epistemic considerations do no justify the applicability of any privilege against self-incrimination for
e.g. handing over documents of providing bodily samples, as there is no danger of the subject
speaking falsely.
Non-epistemic considerations are premised not on the promotion of accurate fact-finding, but on
the promotion of any values unrelated to the achievement of accurate fact-finding. Such
considerations represent a political-moral judgment that certain values are more important than
accuracy in fact-finding. An example is that notion that compelling the provision of potentially self-
incriminatory information is an affront to individual dignity. Thus, the importance of upholding values
(e.g. dignity, humanity) and protecting the moral integrity of the criminal justice system may dictate
that such compulsion is objectionable even if there is no danger that is may in fact lead to the
provision of unreliable evidence.
Chapter 2 – The jurisprudence of the ECHR and the response of the law of England and Wales
This chapter considers two scenarios: (1) in the event of failure to provide the information requested,
would a prosecution for such failure be appropriate? And (2) if information is provided, would the
use in evidence of this ‘compelled information’ be appropriate? Two key judgments are discussed.
Funke v. France
Funke was convicted for his refusal to produce statements of his bank accounts for custom officers.
The ECHR held that there was a violation of art. 6. Funke was held to have been at the time, a person
5
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lgofers. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.01. You're not tied to anything after your purchase.