100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Strafprocesrecht, ISBN: 9789013153880 Straf- En Strafprocesrecht $5.89   Add to cart

Summary

Samenvatting Strafprocesrecht, ISBN: 9789013153880 Straf- En Strafprocesrecht

1 review
 116 views  8 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van alle relevante hoofdstukken m.b.t. het strafprocesrecht die je moet kennen voor het tentamen van 10 juni 2021

Preview 4 out of 69  pages

  • No
  • Alles dat relevant is voor het tentamen
  • May 20, 2021
  • 69
  • 2020/2021
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: evelinewalraven • 2 year ago

avatar-seller
Hoofdstuk 2: Karakter en gang van het Nederlands strafproces
2.6 Het strafproces in fasen
2.6.2 Opsporing
De strafvordering begint met opsporing. De kern van het vooronderzoek bestaat
tegenwoordig in alle gevallen uit een opsporingsonderzoek. Dat onderzoek wordt verricht
onder het gezag van de officier van justitie, zoals art. 132a Sv met zo veel woorden tot
uitdrukking brengt. Daarmee is niet gezegd dat de RC geen rol meer vervult in het
vooronderzoek. Die rol is echter niet meer die van onderzoeksrechter die vanwege zijn
persoonlijke bekwaamheden bij uitstek geschikt wordt geacht om het onderzoek te
verrichten. Zijn positie in het vooronderzoek ontleent de RC tegenwoordig aan zijn
hoedanigheid van rechter, aan zijn onpartijdigheid en zijn onafhankelijkheid. Zijn optreden
maakt deel uit van de checks and balances waarmee het opsporingsonderzoek is omgeven.
De eerste titel van Boek II is aan de opsporing gewijd.
Een moeilijke vraag is wanneer de opsporing precies begint. Maar vaststaat dat van
opsporing kan worden gesproken vanaf het moment waarop het vermoeden rijst dat een
strafbaar feit is begaan. Vanaf dat moment kan het optreden van de politiële en justitiële
autoriteiten in elk geval als opsporing worden aangemerkt. Dat vermoeden kan op
verschillende manieren rijzen. Het kan zijn dat het feit onder de aandacht van de
autoriteiten is gebracht doordat een burger daarvan aangifte doet, het kan ook zijn dat het
feit door die autoriteiten zelf is ontdekt. Soms kan meteen iemand als verdachte van het
strafbare feit worden aangemerkt. In andere gevallen ontbreekt van de mogelijke dader nog
elk spoor.
De artt. 141 en 142 Sv geven een opsomming van de personen die met de opsporing zijn
belast. De belangrijkste categorie personen wordt daarbij gevormd door de in art. 141 Sv
genoemde ambtenaren van politie. Art. 127 Sv bepaalt met zo veel woorden dat alle
personen die met de opsporing van het strafbare feit zijn belast opsporingsambtenaren zijn.
Tot de aan opsporingsambtenaren toegekende bevoegdheden hoort de bevoegdheid tot
arrestatie van verdachten (artt. 53 en 54 Sv). Een andere belangrijke bevoegdheid is de
bevoegdheid voorwerpen in beslag te nemen en daartoe plaatsen te betreden (art. 95 e.v.
Sv). Vermelding verdienen ook heimelijke opsporingsmethoden als de stelselmatige
observatie (art. 126g en 126o Sv) en het afluisteren van de telefoon (art. 126m en 126t Sv).
Niet elke opsporingsambtenaar kan al die bevoegdheden op eigen houtje uitoefenen.
Opsporing beperkt zich niet tot het voorbereidend onderzoek. Dat blijkt al uit art. 148c Sv,
dat bepaalt dat de officier van justitie de advocaat-generaal op diens verzoek bijstand
verleent bij het opsporingsonderzoek in zaken die in hoger beroep aanhangig zijn. In elk
stadium van het geding kan nieuw bewijsmateriaal ‘opduiken’ waarnaar onderzoek moet
worden verricht, of kunnen onduidelijkheden rijzen die moeten worden opgehelderd. Het
initiatief daartoe kan van de politie of van het OM uitgaan, maar ook van de rechter. Art. 315
Sv geeft de rechter ter terechtzitting de bevoegdheid de overlegging van (nieuwe)
bescheiden en stukken van overtuiging bevelen.

,2.6.4 De berechting in eerste aanleg
De berechting is geregeld in de titels V en VI van Boek II van het wetboek. Aandacht
verdient, dat ‘berechting’ niet de term is waarmee de wet deze fase van het strafgeding
aanduidt. De meest omvattende term is te vinden in art. 258 Sv, het artikel waarmee titel V
opent. Daarin is bepaald dat de zaak ter terechtzitting aanhangig wordt gemaakt door een
dagvaarding en dat daardoor het rechtsgeding een aanvang neemt. Het rechtsgeding duurt
voort zolang de zaak aanhangig is, dat wil in het normale geval zeggen, tot aan de
einduitspraak. Binnen het ‘rechtsgeding’ kunnen verschillende subfasen worden
onderscheiden. De eerste fase is die, waarin de zaak al wel ter terechtzitting aanhangig is,
maar waarin het (openbare) onderzoek op de terechtzitting nog niet is begonnen. Dat het
uitbrengen van de dagvaarding een nieuwe fase in het geding markeert, komt tot
uitdrukking in de bepalingen die betrekking hebben op de rechten van de verdediging.
Met het uitroepen van de zaak belandt het ‘rechtsgeding’ in een volgende fase. Die fase
wordt aangeduid met de term behandeling van de zaak door de rechtbank. Het gaat daarbij
om een overkoepelend begrip, waaronder de verschillende fasen die na de aanvang van het
onderzoek ter zitting zijn te onderscheiden, worden samengevat. Die fasen zijn
achtereenvolgens: het onderzoek op de terechtzitting, de beraadslaging en de einduitspraak.

Hoofdstuk 3: Kennismaking met het EVRM
3.4 Schets van enkele verdragsrechten
3.4.2 Art. 6 EVRM
Een eerlijk proces
Art. 6 EVRM geeft eenieder die strafrechtelijk vervolgd wordt, het recht op een eerlijk
proces. De vraag daarbij is wat onder een eerlijk proces, een fair hearing, moet worden
verstaan. Opgemerkt kan alvast worden dat het recht op een eerlijk proces bijna
onlosmakelijk verbonden is met het recht op een public hearing, op een proces dat within a
reasonable time wordt afgerond, en op een behandeling door een instantie die independent
and impartial is en established bij law. Deze aanvullende eisen worden in art. 6 lid 1 EVRM in
één adem genoemd met het vereiste van een eerlijk proces.
Art. 6 EVRM moet worden geïnterpreteerd in het licht van zijn doel, zijn ratio. Die ratio lijkt
meerledig te zijn. Voorop staat het voorkomen van willekeurige bestraffing. De burger die
beschuldigd wordt van strafbare feiten heeft recht op een eerlijk proces, omdat een gedegen
onderzoek naar de gegrondheid van die beschuldiging moet voorkomen dat hij ten onrechte
wordt gestraft. Dat doel beheerst de uitleg van het verdragsartikel. Steeds speelt op de
achtergrond de vraag of de gevoerde procedure zodanig met waarborgen is omkleed dat het
gevaar voor willekeur, de kans op fouten en vergissingen, tot aanvaardbare proporties is
teruggebracht. Een eerlijk proces is zo gezien vooral een proces dat voldoende waarborgen
biedt tegen willekeurige bestraffing.
Cruciaal is nu dat art. 6 EVRM het recht van de verdachte om zich te verdedigen als de
belangrijkste waarborg tegen willekeurige bestraffing beschouwt. De tegenstanders moeten

,daarbij op gelijkwaardige wijze aan de rechtsstrijd kunnen deelnemen. Dat houdt ook in dat
er sprake moet zijn van ‘equality of arms’. De mogelijkheden van de verdediging om de
aanklacht te bestrijden, mogen niet onderdoen voor die van het Openbaar Ministerie om de
aanklacht te staven.
Dat het recht op verdediging de kern uitmaakt van een eerlijk proces, blijkt ook uit de wijze
waarop het eerste en het derde lid van art. 6 EVRM zich tot elkaar verhouden. In dat derde
lid zijn een aantal minimumrechten opgesomd die aan de verdachte toekomen, zoals het
recht op rechtsbijstand en het recht om getuigen te ondervragen.
De onschuldpresumptie
Met het recht op een fair hearing zijn twee fundamentele noties nauw verweven, de
onschuldpresumptie en het nemo tenetur-beginsel. De onschuldpresumptie zal eerst
worden besproken. Die presumptie is neergelegd in het tweede lid van art. 6 EVRM, dat
bepaalt dat de verdachte voor onschuldig moet worden gehouden zolang zijn schuld niet
‘according to law’ bewezen is. De onschuldpresumptie vormt als element van het recht op
een eerlijk proces een belangrijke waarborg tegen willekeurige bestraffing. De burger kan
pas gestraft worden als de overheid erin slaagt zijn schuld wettig en overtuigend te bewijzen.
Niet voldoende is dat de burger er niet in slaagt zijn onschuld aan te tonen.
De voorkoming van willekeurige bestraffing is echter niet het enige doel van art. 6 EVRM.
Dat blijkt reeds uit het feit dat het artikel recht geeft op berechting binnen een redelijke
termijn. Ook door een op zich terecht uitgesproken veroordeling die te lang op zich heeft
laten wachten, kan art. 6 EVRM worden geschonden.
Het nemo tenetur-beginsel
Het nemo tenetur-beginsel is verwoord in art. 14 lid 3 sub g IVBPR: de verdachte heeft het
recht ‘not to be compelled to testify againt himself or to confess guilt’. In art. 6 EVRM is een
vergelijkbare bepaling niet te vinden. Desondanks heeft het beginsel erkenning gevonden in
de rechtspraak van het Europese Hof. ‘The right to silence and the right not to incriminate
oneself’ liggen, aldus het Hof in de zaak Saunders, ‘at the heart of the notion of a fair
procedure under Article 6’. Het nemo tenetur-beginsel wordt door het Hof dus ingelezen in
het eerste lid van art. 6 EVRM. Het is echter ook ‘closely linked’ met de onschuldpresumptie.
Dat de verdachte er het zwijgen toe mag doen, onderstreept dat het de overheid is die de
schuld van de verdachte moet bewijzen. Het verbod om de verdachte tot spreken te
dwingen kan daarbij weer gezien worden als een waarborg tegen willekeurige bestraffing.
Wat voor de onschuldpresumptie geldt, geldt ook voor the privilege against self-
incrimination. Ook dat laatste beginsel kan in de bredere sleutel worden gezet van een
correcte bejegening van burgers die verdacht worden van strafbare feiten. Het uitoefenen
van ontoelaatbare druk op verdachten is als zodanig in strijd met art. 6 EVRM, en dus niet
alleen als die druk leidt tot onbetrouwbaar bewijs. Niet ondenkbaar is dat een door
marteling verkregen verklaring controleerbaar juist blijkt te zijn. Toch verdraagt noch de
marteling, noch het gebruik van de afgeperste verklaring als bewijsmiddel, zich met het
recht op een fair trial.

, Afsluitende opmerkingen
De conclusie uit het voorgaande kan zijn dat het begrip fair hearing een veelkleurig begrip is
dat vele facetten kent. Art. 6 EVRM bedoelt een waarborg te zijn tegen willekeurige
bestraffing. Tegelijk garandeert het artikel de individuele vrijheid van de burger die van
strafbare feiten wordt beschuldigd. Die burger behoeft zijn onschuld niet aan te tonen en hij
neemt als procespartij een vrije positie in tegenover de overheid. Voorts vraagt art. 6 EVRM
om een respectvolle bejegening van verdachten. ‘Improper compulsion’ is uit den boze.
Onnodige aantasting van eer en goede naam moet vermeden worden. Ook in ander opzicht
mag het proces niet onnodig belastend zijn. Het moet binnen een redelijke termijn worden
afgerond. Opmerking daarbij verdient dat art. 6 EVRM geen absolute regels formuleert. Het
gaat om uitgangspunten, om beginselen, die hun concrete uitwerking vinden in de afweging
ten opzichte van andere waarden en belangen. Zo mag bijvoorbeeld zelfs het nemo tenetur-
beginsel, hoe fundamenteel op zich ook, niet verabsoluteerd worden. Dat brengt onder
meer mee dat verdachten verplicht mogen worden hun medewerking te verlenen aan een
bloedproef of een ademanalyse. De genuanceerde uitwerking die aldus aan de beginselen
van een fair trial wordt gegeven maakt dat men zich moet hoeden voor het trekken van al te
rechtlijnige conclusies uit de jurisprudentie van het EHRM.

Hoofdstuk 5: De toegang tot de rechter
5.3 Onafhankelijkheid en onpartijdigheid
5.3.1 Art. 6 EVRM; criteria
Bij de onafhankelijkheid van de rechter gaat het om zijn autonomie, om vrijheid zonder
beïnvloeding van buitenaf tot een oordeel te komen. bij de onpartijdigheid van de rechter
gaat het om de afwezigheid van vooringenomenheid: de rechter moet onbevooroordeeld
tegenover de partijen staan.
Het EHRM hanteert niet een sluitende definitie van onafhankelijkheid. Wel bevatten zijn
standaardoverwegingen een indicatie waarop hij de eis van onafhankelijkheid betrekt. Het
Hof onderzoekt namelijk of een rechtsprekend lichaam aangemerkt kan worden als
‘’independent’’ – notably of the executive and the parties to the case’. Daaruit zou afgeleid
kunnen worden dat het gaat om externe onafhankelijkheid, onafhankelijkheid dus ten
opzichte van buiten de rechterlijke macht gesitueerde personen en instanties. Vaste
jurisprudentie is dat bij de vraag of een tribunal onafhankelijk is, onder meer gelet moet
worden op ‘the manner of appointment of its members and their term of office, the
existence of safeguards against outside pressures and the question whether it presents an
appearance of independence’. Ook interne druk, druk die vanuit de rechterlijke organisatie
zelf op de rechter wordt uitgeoefend, kan leiden tot de conclusie dat het aan een
onafhankelijke rechter heeft ontbroken. Het EHRM stelt dat rechterlijke onafhankelijkheid
vereist ‘that individual judges be free not only from undue influences outside the judiciary,
but also from within. This internal judicial independence requires that they be free from
directives or pressures from the fellow judges or those who have administrative

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller JustASmallTownGirl. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67474 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.89  8x  sold
  • (1)
  Add to cart