100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Ontwikkelingspsychologie, ISBN: 9789043036955 Ontwikkelingspsychologie $7.60   Add to cart

Summary

Samenvatting Ontwikkelingspsychologie, ISBN: 9789043036955 Ontwikkelingspsychologie

 44 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Volledige samenvatting van zowel de basislessen als de specialisatielessen.

Preview 4 out of 47  pages

  • Yes
  • May 22, 2021
  • 47
  • 2020/2021
  • Summary
avatar-seller
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE

1. DE ONTWIKKELING VAN HET KIND
1.1 EEN INLEIDING IN DE ONTWIKKELING VAN HET KIND
1.1.1 EEN ORIËNTATIE OP DE ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
ontwikkelingspsychologie – levenslooppsychologie = wetenschappelijke studie naar patronen van groei,
verandering en stabiliteit van conceptie tot de ouderdom, maar met een accent op de jaren tot de
volwassenheid, waarin veranderingen elkaar het snelst opvolgen

o Ontwikkeling
 Continue proces in de tijd
 Onomkeerbaar
 Globaal naar gedifferentieerd = een baby leert eerst globale bewegingen om daarna de
fijne motoriek te kunnen ontwikkelen
o Aanverwante begrippen
 Groei
 Rijping
(bv. de rijping van de sluitspier – zindelijkheid)
 Leren
 de reikwijdte van het vakgebied
o thematische gebieden
 fysieke ontwikkeling = ontwikkeling die betrekking heeft op de fysieke opbouw van het
lichaam
 hersenen
 zenuwstelsel
 …
 cognitieve ontwikkeling = ontwikkeling die betrekking heeft op intellectuele vermogens
 denken
 leren
 …
 sociaal-emotionele ontwikkeling = ontwikkeling die betrekking heeft op sociale relaties,
interacties met anderen en op het omgaan met emoties
 persoonlijkheidsontwikkeling = ontwikkeling van duurzame gedragingen en
eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheidt
o leeftijdsgroepen en individuele verschillen
 prenatale periode = conceptie – geboorte
 babytijd = 0 – 1 jaar
 peutertijd = 1 – 3 jaar
 kleutertijd = 3 – 6 jaar
 lagere schooltijd = 6 – 12 jaar
 adolescentie = 12 – 20 jaar
 volwassenheid = 20 – 60 jaar
 ouderdom = >60 jaar
o individuele ontwikkeling = variatie rond het normatieve verloop van de ontwikkeling
 wordt groter naargelang men ouder wordt  doordat mensen doorheen hun
levensjaren meer en meer worden beïnvloedt door de dingen die op hun pad komen
 de invloed van de cohorten op de ontwikkeling
o cohort = een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek zijn geboren

1

,  delen een aantal omgevingsfactoren
o normatieve gebeurtenissen = gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen een
groep op dezelfde manier voltrekken
 Normatieve historisch bepaalde invloeden = omgevingsinvloeden en biologische
invloeden die verbonden zijn aan een specifiek historisch moment
(bv. corona – 9-11)
 Leeftijdsgebonden invloeden = biologische omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor
mensen in bepaalde leeftijdsgroepen ongeacht wanneer of waar ze opgroeien
(bv. menopauze – start schoolcarrière)
 Normatieve sociaal-cultureel bepaalde invloeden
(bv. etnische afkomst – sociale klasse)
 Niet-normatieve gebeurtenissen = atypische gebeurtenissen op een tijdstip dat dit de
meeste anderen uit een groep niet overkomt
(bv. je ouders kwijtraken in een auto-ongeluk – de eerste zwarte president van Amerika
worden)
 Vraagstukken bij thema’s van de ontwikkelingspsychologie
o Continue vs discontinue verandering
 Continue verandering = geleidelijke kwantitatieve ontwikkeling waarbij prestaties op
een bepaald niveau voortvloeien uit op de vorige niveaus
(bv. je groei)
 Discontinue verandering = ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt
en waarbij elk stadium gedrag oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in een
eerder stadia
(bv. cognitieve ontwikkeling)
 Ontwikkeling is EN EN
o Kritieke en gevoelige perioden
 Kritieke periode = specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis
de grootste gevolgen heeft – onomkeerbaar
(bv. de eerste hechtingsjaren)
 Plasticiteit = mate waarin een ontwikkelend gedrag of fysieke structuur kan worden
gewijzigd
(bv. plasticiteit in de hersenen)
 Gevoelige periode = periode meestal vroeg in het leven waarin mensen extra
gevoelig zijn voor bepaalde omgevingsinvloeden en sterk ontvankelijk zijn voor het
leren van specifieke vaardigheden
(bv. kinderen zijn op jonge leeftijd heel beïnvloedbaar
o Levensloopmodel versus focus op specifieke perioden
 Op welke perioden moeten ontwikkelingspsychologen hun aandacht richten?
 Vroeger enkel gericht op baby en adolescentie
 Nu weet men dat elk stadium belangrijk is
o Relatieve invloed van nature en nurture op de ontwikkeling
 Nature = genetisch bepaalde eigenschappen, vermogens en capaciteiten
(bv. oogkelur)
 Nurture = omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen
(bv. invloed van druggebruik tijdens de zwangerschap op het kind)
 Interactionisme = genen EN omgeving spelen een rol bij het tot stand
komen van eigenschappen en mogelijkheden

VOORBEELD MC EXAMENVRAGEN…



2

,Via gevalsstudies concludeerden onderzoekers dat kinderen die opgegroeid zijn bij wolven
typische kenmerken van wolven overnamen en weinig typische ‘menselijke’ kenmerken
vertoonden. Hierop gebaseerd stelden de toenmalige onderzoekers:
A. Dat nurture een grotere impact heeft op de ontwikkeling dan nature
B. Dat nature een grotere impact heeft op de ontwikkeling dan nurture
C. Dat zowel de impact van nature en nurture op de ontwikkeling sterk is en even groot
D. Dat zowel de impact van nature en nurture op de ontwikkeling gering is en even klein

1.2 THEORETISCHE PERSPECTIEVEN EN ONDERZOEK
1.2.1 PERSPECTIEVEN BIJ HET KIJKEN NAAR KINDEREN
 het psychodynamisch perspectief = geloven dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten,
herinneringen en conflicten, waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig
controle heeft
o psychoanalytische theorie – Freud = gaat ervan uit dat onbewuste krachten bepalend zijn
voor iemands persoonlijkheid en gedrag
 onbewuste = deel van iemands persoonlijkheid
 elke persoonlijkheid heeft 3 aspecten
 id = primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel
o primitieve driften
(bv. honger, seks…)
 ego = rationele en redelijke deel
o vormt een buffer tussen de echte wereld en het id
o zorgt voor de veiligheid van de persoon en deze helpen integreren
in de samenleving
 superego = vertegenwoordigt iemands geweten
o onderscheidt maken tussen goed en kwaad
o ontwikkeld rond de 5-6jaar
 psychoseksuele ontwikkeling = 5 fasen die kinderen volgens Freud doorlopen waarin
genot of bevrediging telkens gericht is op een andere biologische functie van een
ander lichaamsdeel
 orale fase = mond
 anale fase = anus
 fallische fase = geslachtsdelen
o als er iets misloopt in deze fasen spreekt men van fixatie = gedrag
dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg
van een onopgelost conflict
o psychosociale theorie – Erikson = de veranderingen in onze interacties met anderen en in hoe
we aankijken tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij
 verschillende fasen
 vertrouwen vs wantrouwen (0-1,5 jaar)
 autonomie vs schaamte (1-3jaar)
 initiatief vs schuld (3-6jaar)
 vlijt vs minderwaardigheid (6-12 jaar)
 identiteit vs rolverwarring (12-20jaar)
 intimiteit vs isolatie (20- …)
 generativiteit vs stagnatie (
 ego – integriteit vs wanhoop (…
 mensen ontwikkelen zich in afzonderlijke stadia
 in elk stadium is er sprake van een conflict
 de ontwikkeling stopt NIET bij de adolescentie


3

,  meningen
 het klopt dat herinneringen van vroeger effect gaan hebben op ons latere
leven en onze ontwikkeling
 de fundamentele principes van de psychoanalytische theorie worden in
twijfel getrokken
o het werd maar getest op een kleine groep mensen dus men is er
niet zeker van dat het ook geldt op de gehele populatie

 het behavioristisch perspectief = gaat ervan uit dat je moet kijken naar het waarneembaar gedrag en
extreme stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van het individu te begrijpen
o klassieke conditionering = een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde
manier leert reageren op een neutrale stimulus die dat type respons normaal gesproken niet
uitlokt
(bv. aanleren van emotionele responsen zoals bang zijn van honden nadat een hond je ooit
gebeten heeft)
o operante conditionering = een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of
verzwakt wordt, afhankelijk van die associatie met positieve of negatieve consequenties
 of kinderen al dan niet gedrag herhalen hangt af van de bekrachtiging = proces
waarbij een prettige stimulus wordt aangeboden of een onprettige stimulus wordt
weggenomen
(bv. kinderen leren om hun bord leeg te eten als ze daarna de afwas niet moeten
doen)

Gedragsmodificatie = techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de frequentie van
ongewenst gedrag te verlagen

o de sociaal-cognitieve leertheorie – leren door te imiteren = benadering binnen de
psychologie waarbij de andruk ligt op het leren door gedrag van een andere persoon te
observeren en na te doen
 gebeurt in 4 stappen
 aandacht = je neemt het gedrag van een model waar
 retentie = je kunt je het gedrag op een later tijdstip nog herinneren
 reproductie = je kunt het gedrag dat je eerder zag reproduceren
 motivatie = je bent gedreven om het gedrag te leren en uit te voeren,
doordat je ziet dat het iets oplevert
 het cognitief perspectief = richt zich op de processen waardoor mensen de wereld steeds beter leren
kennen, begrijpen en overdenken
o cognitieve ontwikkelingstheorie – Piaget = in zijn theorie zei hij dat elke persoon in zijn
ontwikkeling dezelfde stadia doorlopen
 2 begrippen verklaren de adaptatie van kinderen
 Assimilatie = het proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren
aan de hand van hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze
o Komt voor wanneer mensen hun bestaande manieren van denken
gebruiken om een nieuwe ervaring te begrijpen – ze maken
gebruik van hun schema’s
(bv. kinderen die nog niet kunnen tellen gaan zeggen dat een rij
meer is dan een hoopje omdat groot volgens hun gelijk is aan veel)
 Accommodatie = het proces waarbij bestaande manieren van denken of
doen veranderen in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen
 meningen


4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller silkebastiaensen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.60. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

64438 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.60
  • (0)
  Add to cart