Samenvatting literatuur ‘Forensische psychiatrie in de rechtspraktijk’
Week 1
Hoofdstuk 21: Rechtsposities in de gedwongen zorg: een overzicht
Inleiding: via strafrecht of ‘civiel’ recht
In geval van verondersteld gevaar kan iemand met een psychische stoornis worden opgesloten (in
een zorginstelling) of medicatie krijgen toegediend tegen diens wil in, zodat ook het recht op
zelfbeschikking -autonomie-wordt ingeperkt. Pit kan zowel via het strafrecht als via het civiele recht,
en dan met name via de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet bopz), die
op i januari 2020 wordt vervangen door de Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg (WvGGZ).
Of een verondersteld gevaarlijk psychisch gestoorde via het strafrecht of het civiele recht naar
gedwongen zorg wordt geleid, hangt mede af van drie grote verschillen in de gevaarscriteria
behorend bij (de aard van) beide terreinen.
- Strafrecht reageert uiteraard slechts opeen gepleegd (alsmede gepoogd of voorbereid)
strafbaar feit. De route via het civiele recht kan reeds bewandeld worden wanneer het
gevaar zich nog niet heeft verwezenlijkt, maar uit ander mogelijk gevaar zettend gedrag
wordt afgeleid. De keuze voor een van beide trajecten maakt zowel in juridische zin als in
praktische zin – de plaats van behandeling bijvoorbeeld – een behoorlijk verschil, terwijl de
betrokkenen qua problematiek of gedrag echter niet zoveel van elkaar hoeven te verschillen.
- Verschil in de gevaarscriteria van beide terreinen is dat in het civiele recht ook gevaar voor
zichzelf “kwalificeert voor gedwongen zorg. Voor het strafrecht is dat niet relevant.
- In civiele recht het gevaar moet voortkomen uit de stoornis. In het strafrecht is het gevaar
veelal gekoppeld aan een gepleegd strafbaar feit of andere factoren die iemand
delictgevaarlijk maken, en is sanctionering niet gericht op herstel van een stoornis maar
vooral op het voorkomen van herhaling van delictgedrag.
Internationale en historische context
Art. 5 EVRM is van belang bij gedwongen opname of detentie. In een zaak van een Oostenrijkse
gedetineerde met een psychiatrische stoornis is geoordeeld dat als de medische noodzaak kan
worden aangetoond, een maatregel (als dwangmedicatie) niet als inhumaan of vernederend kan
worden beschouwd. Een absoluut verbod op inhumane of vernederende behandeling vloeit voort uit
artikel 3 evrm. Als het om de grenzen van de mogelijkheden tot dwangbehandeling gaat, is dat artikel
vaak in combinatie met het recht op eerbiediging van het privéleven (art. 8) van belang.
De staat heeft de veantwoordelijkheid voor gedwongen zorg, dit is i.b. een inbreuk op grond-
mensenrechten. Daarom is het van belang dat dit gerechtvaardigd kan worden. In Nederland zijn
daarom gevaarscriteria geformuleerd als vereisten voor beslissingen over gedwongen zorg. Die
waren er niet altijd. In 1884 wordt in Nederland de ‘Krankzinnigenwet’ ingevoerd en vanaf dan gaan
rechters over de vrijheidsbeneming.
Systematiek en regeling van rechtspositie
Rechter gaat volgens de Grondwet over vrijheidsbeneming, op basis van wettelijke regelingen. Regels
over het kader van de vrijheidsbeneming, worden de externe rechtspositie genoemd: wanneer kan
het, hoe lang kan het en hoe eindigt het? Daarnaast zijn er regels die bepalen hoe er tijdens de
vrijheidsbeneming met een betrokkene om moet worden gegaan. Dat heet de interne rechtspositie:
welke rechten heeft een persoon tijdens de opsluiting (vandaar het woord intern). Als een
1
,betrokkene in het gevangeniswezen verblijft, geldt de interne rechtspositieregeling van de sinds
1999). Als de persoon in de tbs verblijft, geldt de Beginselenwet Verpleging Ter beschikking gestelden
(bvt, sinds 1997) ~ en daaronder hangende lagere regelgeving – en als de betrokkene gedwongen is
opgenomen binnen de ggz onder de Wet BOPZ, bepaalt die ook de interne rechtspositieregeling
aldaar.
In beginsel valt een jeugdige voor delicten gepleegd tussen het 12 e en 18e jaar onder het
jeugdstrafrecht. Tijdens het strafproces zijn er voor jeugdigen (en psychisch gestoorde volwassenen)
meer waarborgen dan voor volwassenen van toepassing en er zijn speciale sancties voor jeugdigen.
Het verschil met het volwassenenstrafrecht is dat het jeugdstrafrecht primair een pedagogisch doel
heeft en sancties per definitie gericht moeten zijn op speciale preventie (voorkomen van recidive) en
(her)opvoeding van de jeugdige. Ook voor jeugd-ggz onder de Wet bopz geldt een ondergrens van 12
jaar. Waar voor volwassenen een beweging van vermenging tussen straf- en civielrechtelijk
geplaatsten zichtbaar is, ligt dat voor jeugdigen anders, omdat daar naast het jeugdstrafrecht en de
jeugd-ggz er nog een derde route is van toeleiding naar gedwongen of gesloten zorg; de
civielrechtelijke jeugdbeschermingsmaatregelen, zoals de ondertoezichtstelling (OTS). Die worden
niet opgelegd omdat het kind zelf iets heeft misdaan, maar omdat de ouders ernstige problemen
ondervinden bij de opvoeding van het kind.
De meeste mensen die in de ggz zorg ontvangen, ontvangen die op vrijwillige basis. Voor hen geldt
niet de Wet Bopz, die alleen op gedwongen zorg ziet, maar de Wet op de geneeskundige
behandelovereenkomst (wgbo).
Vooral met het oog op de interne rechtspositie is het onderscheid tussen de materiële en formele
rechtspositie van belang. De eerste ziet op de rechten, waaronder vrijheden, die de betrokkene op
grond van de regels toekomen. De tweede behelst de mogelijkheden (ook wel rechtsmiddelen
genoemd) die diegene heeft om in het geweer te komen tegen (vermeende) schendingen van zijn
materiële rechten.
Bij het bepalen van iemands externe en interne rechtspositie zijn twee aspecten van belang.
Enerzijds is van belang de juridische titel op basis waarvan iemand zijn vrijheid. Wordt ontnomen of
ingeperkt, of op basis waarvan het ontvangen van zorg verplicht die titel volgt de persoon. Anderzijds
wordt de rechtspositie mede bepaald door het type inrichting waar een betrokkene in verblijft,
oftewel het ‘dak’. Andersom, van ggz naar justitie, is dit systeem juist doorbroken. Voor personen
met een Wét BOPZ-titel die in een inrichting voor terbeschikkinggestelden worden geplaatst, moet
qua interne rechtspositie de Wet bopz blijven gelden en niet de bvt, anders houdt de overplaatsing
een te grote neergang in rechten en vrijheden in.
Praktijk, knelpunten en toekomstige ontwikkelingen
Een van de (theoretische) problemen is dat het onderscheid tussen externe en interne rechtspositie
door de ambulantisering niet meer volledig dekkend lijkt. Immers, iemand die niet eerst wordt
opgesloten, verblijft niet ‘intern’.
In hoofdstuk 22 worden alle strafrechtelijke overplaatsingsmogelijkheden tussen de verschillende
deelgebieden van gedwongen zorg besproken. In de praktijk zijn er echter nogal eens knelpunten die
een dergelijke overgang, ook al is die gewenst vanuit zorg- of beveiligingsbehoefte, belemmeren. Een
dergelijk knelpunt kan financieel van aard zijn, als onduidelijk is welke instantie de zorg in de nieuwe
inrichting moet bekostigen of duidelijk is dat dit niet zal worden vergoed. Ook kan overdracht van
informatie moeilijkheden geven, zoals wanneer de betrokkene hier geen toestemming voor geeft.
Ook het verschil in interne rechtspositie tussen de deelgebieden kan problematisch zijn. Als in de ggz
2
,de benodigde beveiliging in de zin van beperkingen door de hier van toepassing zijnde rechtspositie
niet kan worden geboden, is dat uiteraard een reden om de overgang tegen te houden.
Aandachtspunten
- Gedwongen zorg is mogelijk via het strafrecht en het civiele recht.
- In beide gevallen spelen (verschillende) gevaarscriteria een bepalende rol.
- Bij gedwongen zorg betreft de externe rechtspositie de regels waaronder de
vrijheidsbeneming plaatsvindt, de interne rechtspositie betreft welke rechten een
betrokkene heeft tijdens de opsluiting.
- Bij het bepalen van iemands externe en interne rechtspositie zijn twee aspecten Enerzijds is
van belang de juridische titel op basis waarvan iemand zijn vrijheid wordt ontnomen of
ingeperkt. Die titel volgt de persoon. Anderzijds wordt de rechtspositie mede bepaald door
het type inrichting waar een betrokkene in verblijft oftewel het ‘dak’.
- Onderdeel van een voorwaardelijke strafrechtelijk sanctie kan ‘vrijwillige’ opneming in een
GGZ instelling zijn.
- Er is een ontwikkeling naar meer grensverkeer gaande tussen justitiële inrichtingen en het
ggz-veld.
- Verschillen in rechtspositie maken overgangen tussen ggz en justitiële inrichtingen soms
problematisch. Of toekomstige wetgeving (WVGGZ/WFZ) dit probleem gaal oplossen is nog
maar zeer de vraag.
Hoofdstuk 24: Forensische behandelsettingen voor volwassenen
Organisatie van forensisch psychiatrische zorg voor volwassenen
Het doel van forensische zorg is het herstel van de patiënt én de vermindering van de kans op
recidive ten behoeve van de veiligheid van de samenleving.
Hoop afkortingen gegeven over welke plekken en behandelingen waarvoor zijn.
Indicatiestelling en plaatsing
Alvorens forensische zorg geboden kan worden aan een justitiabele dient daartoe een formele
indicatiestelling en plaatsing te zijn. O.a. reclassering, OM, PI kunnen aanmelding voor
indicatiestelling doen. Deze indicatiestelling dient onafhankelijk van de zorginkoop en het
zorgaanbod plaats te vinden, zodat de zorgbehoefte objectief wordt vastgesteld.
Psychiatrische zorg in detentie voor volwassenen
Diverse studies hebben aangetoond dat de prevalentie van psychiatrische stoornissen, inbegrepen
stoornissen in het gebruik van middelen en verstandelijke beperkingen, binnen de detentiesetting
hoog is (schattingen lopen op tot 70%) en hoger is dan in de algemene bevolking. Dit accentueert de
noodzaak voor psychiatrische zorg in detentie. Deze zorg wordt gecoördineerd en geleverd door het
eerder reeds genoemde pmo welke overlegstructuur in elke pi beschikbaar is. Het pmo in basiszorg,
hetgeen uiteenvalt in diagnostiek en behandeling. Bij dit laatste dient met name gedacht te worden
aan psycho-educatie, ondersteunende gesprekken, in beperkte mate kortdurende
psychotherapeutische interventies en farmacotherapie Zo kan het PMO ambulante ggz, verslavings-
en verstandelijk gehandicapten (VQ)’Zorg , betrekken bij een externe zorgaanbieder. In dit geval
wordt ambulante zorg aan de gedetineerde geleverd in de pi. Ook kan het pmo een overplaatsing van
een meer zorg behoevende gedetineerde naar een Extra Zorgvoorziening, (EZV) initiëren. Iedere pi
3
, beschikt over zo’n ezv, die een tussenvoorziening vormt tussen de reguliere detentieregiems en de
Penitentiair Psychiatrische Centra (ppc’s). Indien een gedetineerde tweedelijns (klinische)
psychiatrische zorg behoeft kan het pmo opteren voor overplaatsing van deze gedetineerde naar een
klinische voorziening buiten het gevangeniswezen. Er zijn echter diverse contra-indicaties voor een
dergelijke ‘uitplaatsing’ tijdens detentie zoals (niet limitatief) een tbs of levenslang vonnis, een
negatief advies van het OM, een indicatie voor een zeer hoog beveiligingsniveau, verwachtte
maatschappelijke onrust bij uitplaatsing en het niet akkoord gaan van de justitiabele met het
voorgestelde extramurale traject. Indien een justitiabele aldus niet tijdens detentie doorgeplaatst
kan worden naar een externe aanbieder van klinische ggz-zorg, wordt er door het pmo
doorverwezen naar een ppc. De in de ppc’s geboden zorg is gericht op het couperen en stabiliseren
van psychopathologie (circa een kwart van de ppc justitiabelen wordt na stabilisatie teruggeplaatst
naar een regulier detentieregiem), waarbij er tevens aandacht is voor problemen op andere
levensgebieden.
Een belangrijk dilemma voor de ppc’s is dat de te bieden zorg in tijd begrensd wordt door de duur
van de forensische titel. Met andere woorden: de zorg stopt als de titel ophoudt en niet als de
behandeling afgerond is en/of als het op grond van de risicotaxatie verantwoord geacht wordt om
een justitiabele te laten re-integreren in de maatschappij. Een andere beperking is dat vanuit de
ppc’s geen stapsgewijze resocialisatie ingezet kan worden bij justitiabelen.
Klinische forensische zorg buiten de detentiesetting
Zoals op te maken uit figuur 24.1 wordt buiten de detentiesetting klinische forensische zorg geboden
op verschillende beveiligingsniveaus door fpc’s (niveau 4), fpk’s en FVK’s (niveau 3), fpa’s, fva’s en
SGLVG+-voorzieningen (niveau 2 of 1) en (in beperkte mate) door ‘reguliere’ zorgaanbieders (niveau
i). Genoemde settingen verschillen niet alleen qua beveiligingsniveau, maar ook wat betreft
behandelfocus. Gemene deler is echter dat er forensische zorg geboden wordt, inhoudende dat het
terugdringen van het recidiverisico centraal staat. Anders dan bij de ppc’s, is het binnen genoemde
zorgsettingen wel mogelijk om – onder voorwaarden – een stapsgewijze resocialisatie in te zetten
verlofmogelijkheden. Ook in dit geval speelt de eindigheid van de forensische titel een rol, immers bij
het expireren daarvan zal vervolgzorg georganiseerd moeten worden binnen de reguliere ggz
eventueel met een civiel dwangkader, waarbij er ook een andere financieringsbron is.
Bij een tbs-kader de zorg (inbegrepen de beveiliging) pas afgebouwd wordt en een patiënt
stapsgewijs terugkeert in de samenleving, indien dat verantwoord wordt geacht op grond van een
risicotaxatie. Indien het risico op een (recidive) delict te groot wordt geacht, zal een kliniek opteren
voor verlenging van de tbs-maatregel en op enig moment eventueel zelfs een ‘longstay ’ status
aanvragen. Tbs-gestelden die voldoende vooruitgang boeken in hun behandeling, kunnen
achtereenvolgens in aanmerking komen voor (beveiligd)begeleid verlof, onbegeleid verlof,
transmuraal verlof en uiteindelijk proefverlof.
Van alle tbs-gestelden is slechts circa 6,5% vrouw. De gemiddelde leeftijd is ongeveer 43 jaar. De
meest voorkomende hoofddiagnosen zijn psychotische en persoonlijkheidsstoornissen (beide circa
35%), gevolgd door stoornissen in relatie tot seksueel grensoverschrijdend gedrag, en stoornissen
beginnend in de kindertijd (autismespectrurnstoornis, ADHD).4 Een stoornis in middelengebruik
komt bij circa 70% van de betrokkenen voor.
Inrichting voor Stelselmatige Daders
Binnen het kader van deze maatregel kunnen stelselmatige daders, die door het plegen van reeksen
delicten veel criminaliteit en onveiligheid veroorzaken, voor een periode van maximaal twee jaar in
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller hannah107. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.00. You're not tied to anything after your purchase.