100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Gedragswetenschappen Samenvatting Periode 2.1 HBO-Verpleegkunde $6.43   Add to cart

Summary

Gedragswetenschappen Samenvatting Periode 2.1 HBO-Verpleegkunde

 12 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Deze samenvatting bevat alle literatuur + hoorcolleges van periode 3 van gedragswetenschappen. De samenvatting is 22 pagina's lang. Ik heb met deze samenvatting een 8.2 gehaald!

Preview 3 out of 22  pages

  • May 27, 2021
  • 22
  • 2020/2021
  • Summary
avatar-seller
Gedragswetenschappen
Periode 3
Week 1
 verwoorden op welke twee samenhangende vragen de sociologie antwoord probeert te
geven.
 de wetenschappelijke benadering van de sociologie beschrijven en benoemen wat de
relevantie van de sociologie is voor verpleegkundigen
 de volgende begrippen sociologisch duiden: interactie, identiteit, collectieve definitie van de
situatie, en referentiekader.
 de gevolgen beschrijven van etiketterings- en stigmatiseringsprocessen.
 de doelstellingen toepassen op de gevolgen voor de gezondheidszorg en het verpleegkundig
beroep

Sociologie voor de gezondheidszorg en verpleegkunde, hoofdstuk 1 & 2
Sociologen verklaren gedrag vanuit samenlevingsverbanden die mensen met elkaar vormen. In de
sociologie betekent sociaal ‘alles wat met het samenleven van mensen te maken heeft.’ Sociologen
houden zich dus bezig met alle aspecten en terreinen van het dagelijks leven: liefde, vriendschap,
ruzie, oorlog, economie, sport, kunst enzovoorts. De sociologie probeert antwoord te geven op twee
samenhangende vragen:
1. Hoe worden mensen in hun gedrag beïnvloed door het feit dat zij deel uitmaken van allerlei
samenlevingsverbanden oftewel groeperingen? Die groeperingen kunnen variëren van het
gezin tot de samenleving als geheel. Een gangbare indeling is de volgende:
a) Microniveau  de direct sociale omgeving van een individu. Bijvoorbeeld vrienden, gezin
of team van collega’s
b) Mesoniveau  wijdere sociale omgeving, zoals school, kerkgenootschap, wijk
c) Macroniveau  maatschappij als geheel
2. Hoe zit de samenleving in elkaar? Hoe zitten onderdelen van de maatschappij, zoals de
gezondheidszorg, in elkaar?

Sociologie is een empirische wetenschap, dat wil zeggen een wetenschap waarbij kennis voortkomt
uit een systematische waarneming van feiten. De sociologie probeert objectief vast te stellen hoe de
maatschappelijke werkelijkheid in elkaar zit. Dat gebeurt door het doen van onderzoek. Dit zal niet
leiden tot het formuleren van wetmatigheden met betrekking tot menselijk gedrag. Maar wel kunnen
regelmatigheden, waarschijnlijkheden en patronen in kaart worden gebracht: als a gebeurt, is de
kans zo en zo groot dat b gebeurt. A leidt dus niet altijd tot b (zoals bij natuurwetenschappen).
Sociologie kan verpleegkundigen helpen meer zicht te krijgen op:
- Het eigen gedrag en dat van anderen (patiënten, collega’s en vertegenwoordigers)
- Maatschappelijke factoren met betrekking tot zorg, ziekte en gezondheid, bijvoorbeeld
factoren die van invloed zijn op het functioneren van mantelzorg of het verband tussen
gezondheid en sociale klasse
- De inrichting en ontwikkeling van de gezondheidszorg en de rol en positie van
verpleegkundigen daarin
- De positie van verpleegkundigen in allerlei groeperingen op micro-, meso- en macroniveau.
Sociologische begrippen (drie aspecten van het sociale):
Interactie  mensen zijn op elkaar gericht en stemmen hun gedrag op elkaar af
Cultuur  mensen zijn door elkaar gevormd. Wat mensen doen, denken en voelen, is sterk bepaald
door wat zijn van anderen geleerd hebben
Interdependentie  mensen zijn van elkaar afhankelijk. Mensen kunnen niet zonder anderen leven.

Het begrip interactie wil dus zeggen: het gedrag van mensen ten opzichte van elkaar in onderlinge
wisselwerking. Het gedrag van de een leidt tot een reactie van de ander. Die reactie is gebaseerd op
een subjectieve definitie van de situatie (interpretatie).

,Iemands identiteit, dat wil zeggen: de wijze waarop iemand zichzelf ziet (zelfbeeld), komt tot stand
via allerlei interactieprocessen. Het wordt voor een flink stuk bepaald door onze sociaal-culturele
omgeving. De som van identificatie en separatie levert identiteit op. Het ‘ik’ ontwikkelt zich via
interactie met de sociale omgeving. In eerste instantie is dat de directe sociale omgeving (vriendjes,
buurt, gezin), maar later ook de media.
Met role-taking wordt bedoeld dat mensen zich in gedachten verplaatsen in de positie van anderen
met wie zij in contact komen. Het is belangrijk voor de ontwikkeling van het zelfbeeld.

Van veel situaties hebben wij al geleerd hoe we die moeten definiëren. We spreken dan van
collectieve betekenissen (collectieve definitie van de situatie). Dat we al veel interpretaties hebben
geleerd, heeft met het begrip cultuur te maken.

Referentiekader: het geheel van waarden, normen en overtuigingen en vanzelfsprekendheden op
grond waarvan de leden van een groepering oordelen en handelen. Referentiekader wordt ook wel
kort omschreven als de sociale bril waardoor iemand de werkelijkheid bekijkt. Mensen stellen zich
niet alleen selectief open voor allerlei prikkels, maar zij nemen die prikkels ook selectief waar
(selectief waarnemen). Dat vindt plaats door adaptatie (na een tijdje niet meer waarnemen,
bijvoorbeeld als je naast het spoort woont, dat je dan na een tijdje de treinen niet meer hoort) en
relativiteit (we nemen vooral veranderingen waar).

Afwijkend gedrag is een sociale constructie: mensen bepalen samen wat zij normaal vinden en wat zij
abnormaal vinden.
Volgens de attributietheorie proberen mensen bij het waarnemen altijd te verklaren. Je probeert het
gedrag toe te schrijven (attribueren) aan specifieke oorzaken. De attributietheorie kent het begrip
fundamentele attributiefout: de rol van de persoon wordt overschat en de rol van omstandigheden
wordt onderschat. Interne factoren worden dus eerder gezien als oorzaak dan externe factoren.

In het dagelijks leven plakken we vaak een etiket op iemand (we delen anderen in in categorieën en
we kennen de eigenschappen die bij die categorie horen, dus die geven we dan ook aan iemand).
Bepaalde eigenschappen krijgen een hele negatieve lading. Die eigenschappen worden stigma’s
genoemd. Dat zijn zeer negatieve etiketten. Drie soorten stigmata (Goffman):
1. Lichamelijke gebreken en afwijkingen: huidaandoeningen, amputaties
2. Als ongewenst beschouwde karaktertrekken: psychische stoornissen, verslaving
3. Collectieve stigmata: het behoren tot een bepaald ras, een bepaald volk of bepaalde religie.
Een stigma heeft voor de betrokkene zeer verstrekkende gevolgen. De gestigmatiseerde kan in een
maatschappelijk isolement terechtkomen. Groepen mensen kunnen volledig worden uitgesloten of
zelfs worden vermoord.
Het opmerkelijke van etikettering en stigmatisering is dat één bepaald kenmerk van iemand wordt
uitgelicht en een enorme betekenis krijgt.
Het begrip selffulfilling prophecy duidt erop dat een subjectieve definitie van de situatie zichzelf kan
waarmaken. Dat wil zeggen dat men aanvankelijk een onjuiste definitie van de situatie heeft
waarnaar men gaat handelen, waardoor de onjuiste definitie juist wordt. Het omgekeerde komt ook
voor (wel in mindere mate): selfdestroying prophecy.

, Relevantie sociologie en verpleegkunde
- (ziekte- gezondheids-)gedrag begrijpen vanuit sociale context
- Gezondheidszorgvraagstukken (mantelzorg, zorgconsumptie, etikettering, etc.)
- Herleiden eigen opvattingen en gedrag
- Inzicht in rol en positie van verpleegkundige
Sociologische kernbegrippen:
 Interactie  mensen stemmen gedrag op elkaar af
 Subjectieve definitie van de situatie (interpretatie)  mensen creëren hun eigen
werkelijkheid. Door interactie: het gedrag van mensen t.o.v. elkaar in onderlinge
wisselwerking. Het gedrag van de een leidt tot reactie van een ander
 Identiteit  zelfbeeld, resultaat identificatie (bepaald door sociaal-culturele omgeving,
verwachtingen, normen, waarden) en separatie en looking-glass-self (hoe zie je jezelf in de
ogen van een ander)
 Collectieve definitie van de situatie  aangeleerd, (sub)cultuur. In een groep kijken we op
dezelfde manier tegen de situatie aan
 Referentiekader  sociale bril. Wat vinden we normaal en wat vinden we niet normaal
binnen een groep? Je hebt ook andere referentiekaders binnen een groep. Bovendien:
selectieve waarneming (heeft je vader een nieuwe auto, dan zie je ineens al die auto’s ook op
de weg). Een referentiekader wordt actief gevormd (door interactie in groepering/media): op
deze wijze construeren we onze werkelijkheid
 Fundamentele attributiefout  invloed (verantwoordelijkheid) persoon op handelen wordt
overschat (karakter/ongelijke kansen)
 Etikettering  in een hokje plaatsen (kan positief en negatief zijn)
 Stigmatisering  brandmerken met grote gevolgen (negatief)
 Vooroordeel  vaste, vertekende manier van voelen/denken/handelen
 Stereotypering  vooroordeel over een hele groep mensen
 Selffulfilling prophecy  een in aanvang foute definitie van de situatie die een nieuw gedrag
oproept waardoor de oorspronkelijke fout waar wordt
 Self-destroying prophecy  is een aanvankelijk juiste situatie, die mensen ertoe brengt zich
ernaar te gaan gedragen, waardoor de juiste definitie van de situatie ten slotte onjuist wordt

Week 2
 Het fenomeen ‘cultuur’ beschrijven en de hiermee samenhangende begrippen waarden,
normen, afwijkend gedrag en [vraagstukken m.b.t. de] multiculturele samenleving
 omschrijven wat verstaan wordt onder institutionalisering in relatie tot de roltheorie en de
socialisatietheorie.
 de betekenis van groeperingen en netwerken benoemen
 [de veranderingen in] afhankelijkheidsverhoudingen in de Nederlandse samenleving
beschrijven.
 de vier vormen van ‘invloed’ omschrijven.
 uitleggen wat onder sociale mobiliteit en sociale ongelijkheid wordt verstaan.
 de doelstellingen toepassen op de gevolgen voor de gezondheidszorg en het verpleegkundig
beroep

Sociologie voor de gezondheidszorg, hoofdstuk 3
Cultuur  een geheel van voorstellingen, opvattingen, waarden en normen die mensen zich als lid
van hun samenleving verworven hebben door middel van leer- en gewenningsprocessen en die van
grote invloed zijn op hun gedrag in ruimere zin.
Allerlei groeperingen hebben ook een bepaalde cultuur. In veel gevallen is die te omschrijven als een
subcultuur, dat wil zeggen: een cultuur die een aantal kenmerken gemeenschappelijk heeft met de
overkoepelende cultuur, maar die ook een aantal eigen elementen heeft. Cultuur is makkelijker te
veranderen dan natuur (want natuur is aangeboren).

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller demispoolder. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.43. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

72042 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.43
  • (0)
  Add to cart