Samenvatting Bedrijfseconomie 2
Hoofdstuk 5
§5.1 Investeringsprojecten en cashflow
Onder investeren verstaan we het vastleggen van vermogen in activa. Investeringen zijn nodig om de
levensvatbaarheid van een onderneming te behouden/vergroten. We maken onderscheid tussen
vervangingsinvesteringen (die dienen om de productiecapaciteit in stand te houden) en
uitbreidingsinvesteringen (die de productiecapaciteit vergroten).
Een investeringsproject is het geheel van investeringen in bij elkaar horende duurzame en vlottende
activa. Bij de beoordelingen van deze projecten richten we ons op cashflows (ontvangsten – uitgaven)
en niet op winst (opbrengsten – kosten). Cashflow is het verschil tussen de bruto ontvangsten en
uitgaven in een bepaalde periode.
Opportunity costs houdt het missen van een opbrengst in doordat een bedrag pas later wordt
ontvangen.
Tijdvoorkeur houdt in dat aan een bedrag dat nu wordt ontvangen een hogere waarde toegekend
wordt dan aan hetzelfde bedrag dat pas in een latere periode wordt ontvangen. De tijdvoorkeur van
een onderneming drukken we uit in de gemiddelde vermogenskostenvoet. Dit is de gemiddelde
kostenvoet waartegen de onderneming vermogen kan lenen. Als de rentabiliteit (gemeten op basis
van de cashflow) van een investering gelijk is aan de gemiddelde vermogenskostenvoet, levert de
investering precies genoeg op om aan de eisen van de vermogensverschaffers te kunnen voldoen in
de vorm van dividend- en interestbetalingen.
De periodewinst wordt berekend als het verschil tussen de opbrengsten en kosten in die periode. Het
belangrijkste verschil tussen de winst en de cashflow wordt gevormd door de afschrijvingen op
duurzame activa. Dus cashflow= periodewinst + afschrijvingen.
De restwaarde van duurzame activa zijn de desinvesteringen. Deze veroorzaken een extra ontvangst
in het laatste jaar van het project.
§5.2 Beoordelingen op basis van periodewinst
Onder rentabiliteit verstaan we de verhouding tussen wist en het vermogen dat deze winst heeft
verdiend: rentabiliteit= winst / gemiddeld geïnvesteerd vermogen.
- Gemiddelde jaarlijkse winst= jaarlijkse winsten / looptijd van het project in jaren
- Gemiddeld geïnvesteerd vermogen= investeringsbedrag bij de start + restwaarde aan het
einde / 2
- Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR)= gem. jaarlijkse winst / gem geïnvesteerd
vermogen
We kunnen de gem. jaarlijkse winst van een project ook bereken door de som van alle cashflows, incl.
de oorspronkelijke investering, te delen door de looptijd van het project.
§5.3 Beoordeling op basis van cashflow
De terugverdienperiode (TVP) is de periode die verstrijkt tot het oorspronkelijke investeringsbedrag
geheel is terugontvangen uit de cashflows.
§5.4 Beoordeling op basis van cashflow met inachtneming van tijdvoorkeur
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen enkelvoudige en samengestelde interest. Bij
enkelvoudige interest wordt de interest steeds berekend over het oorspronkelijke bedrag. Bij
samengestelde interest wordt de interest berekend over het totaal van de oorspronkelijke lening plus
de reeds vervallen interest.
1
,Het bedrag wat er uiteindelijk uit de som komt, inclusief de interest, is de eindwaarde. Hier tegenover
staat het begrip contante waarde. Dit is de huidige waarde van in de toekomst vervallen bedragen.
Beoordelingscriteria die rekening houden met tijdvoorkeur, kunnen we vinden onder de discounted
cashflow-methoden.
- Netto contante waardemethode
Deze methode berekent de contante waarde van de verwachte cashflows, inclusief het
oorspronkelijke investeringsbedrag (CF0), waarbij als disconteringsvoet (interest) de
gemiddelde vermogenskostenvoet van de onderneming wordt gebruikt. Indien deze waarde
positief is, komt het voor uitvoering in aanmerking.
- Interne rentabiliteit
Deze methode meet de rentabiliteit van een investeringsproject door de disconteringsvoet te
bepalen, waarbij de contante waarde van de verwachte cashflows gelijk is aan het
investeringsbedrag. Er kan worden gezegd dat een project uitvoerbaar is, indien de interne
rentabiliteit groter is dan de vermogenskostenvoet van de onderneming.
Hoofdstuk 11
§11.1 Vaste en variabele kosten
Kosten op basis van de relatie met de productieomvang zijn te verdelen onder constante/vaste kosten
en variabele kosten. Constante kosten veranderen niet als de productie toe- of afneemt, zoals
afschrijvingen. Variabele kosten veranderen als de productie varieert, zoals grondstofkosten. Er zijn 3
soorten variabele kosten:
- Proportioneel variabele kosten
Bij proportioneel variabele kosten blijven de kosten per eenheid product steeds gelijk. Deze
kosten lopen recht evenredig met de omvang van de product.
- Degressief variabele kosten
Bij degressief variabele kosten nemen de kosten verhoudingsgewijs minder toe dan de
productie. Deze kosten hebben tot gevolg dat de kosten p.e.p. een dalend verloop tonen. Dit
kan worden veroorzaakt indien bij uitbreiding van de productie kostenbesparingen worden
gerealiseerd door een betere efficiency (= het leereffect).
- Progressief variabele kosten
Bij progressief variabele kosten nemen de kosten p.e.p. juist toe. Loonkosten zijn hiervan een
voorbeeld, deze kunnen het gevolg zijn van de extra kosten bij overwerk.
Vaste kosten worden ook wel capaciteitskosten genoemd, omdat de omvang van de capaciteit
bepalend is voor het niveau van de vaste kosten.
Een uitbreiding van de capaciteit leidt onmiddellijk tot hogere vaste kosten, maar een aanpassing in
neerwaartse richting vergt meestal enige tijd. Dit heet het na-ijlen van de vaste kosten.
Van trapsgewijs variabele kosten is sprake als productiemiddelen slecht beperkt deelbaar zijn, maar
op korte termijn in de benodigde hoeveelheid kunnen worden ingezet. De kosten zijn dan in een
beperkt productie-interval constant en stijgen boven dat interval naar een nieuw niveau, waardoor een
discontinu verloop ontstaan binnen het relevante productie-interval.
Om de kostenstructuur zo volledig mogelijk te analyseren, moet van alle kosten worden nagegaan of
ze vast of variabel zijn. Gemengde kosten kunnen beide elementen bevatten, gedeeltelijk constant en
gedeeltelijk variabel. Energiekosten zijn hiervan een voorbeeld: een ‘vast recht’ per jaar en een tarief
per kilowattuur. Een kostenfunctie maken (K= C + v x q) aan de hand van de methode ‘hoogste punt –
laagste punt’ geeft maar een globale indicatie van het kostenverloop.
§11.2 Break-evenanalyse
2
, Het break-evenpunt, ook wel kritisch punt genoemd, is het punt waarbij de onderneming ‘quitte speelt’.
De totale omzet is dan gelijk aan de totale kosten, waardoor er geen winst of verlies wordt gemaakt.
Om dit punt te bepalen, wordt een break-evenanalyse gemaakt. De mate waarin er ná het break-
evenpunt winst ontstaat, wordt de winstgraad genoemd.
De dekkingsbijdrage geeft aan wat er na aftrek van de variabele kosten van de omzet overblijft om de
constante kosten te dekken. Dekkingsbijdrage= omzet – variabele kosten.
De afstand tussen de werkelijke (begrote) omzet en de break-evenomzet komt tot uitdrukking in de
veiligheidsmarge. Deze bereken je als volgt: veiligheidsmarge= begrote omzet – break-evenomzet /
begrote omzet x 100%.
§11.3 Hefboomwerking van de kostenstructuur
Door steeds verder gaande automatisering kan het aandeel van de variabele kosten in de totale
kosten afnemen en het aandeel van de vaste kosten toenemen. Het gevolg hiervan is dat de
dekkingsbijdrage p.e.p. kleiner wordt. Bij een verandering van de afzet en productie nemen de totale
kosten minder snel toe of af. De hoogte van de winst verandert daardoor sneller als gevolg van
veranderingen in productie en afzetvolume. Dit is de hefboomwerking van de kostenstructuur.
Het kan van belang zijn om het indifferentiepunt/omslagpunt te berekenen bij de keuze voor het
aanschaffen van een nieuwe machine of nieuwe productiemethode. Met het indifferentiepunt wordt het
productievolume bedoeld waarbij het uit kostenoverwegingen niet uitmaakt of de bestaande of nieuwe
machine/methode wordt gebruikt. Je berekent deze als volgt: toename van de vaste kosten : afname
van de variabele kosten pp. Hieruit komt een aantal stuks. Dit aantal doe je nog x de verkooprijs en
dan heb je het indifferentiepunt.
Hoofdstuk 12
§12.1 Integrale kostprijs en normale bezetting
Als alle kosten worden opgenomen in de kostprijs is er sprake van integrale kostenprijsberekening
(absorption costing). De formule om dit te bereken is de volgende:
K= C + Vn / N
of als de werkelijke bezetting verschilt van de normale bezetting:
K= C / N + Vw / W
Als alle kosten proportioneel variabel zijn, geeft deze methode geen problemen, omdat de kostprijs
dan bij elke omvang gelijk is. Aangezien kosten ook constant, progressief, degressief of trapsgewijs
variabel kunnen zijn, kan een deze wijze berekende kostprijs variëren. De kostprijs wordt dan
afhankelijk van de geproduceerde hoeveelheid.
Men wil in het algemeen de kostprijs steeds voor de aanvang van de productie kennen. Dit noemen
we voorcalculatie. Hierbij wordt de kostprijs berekend op basis van een tevoren vastgestelde
productieomvang: de ‘normale’ bedrijfsdrukte/bezetting. Onder de normale bezetting verstaan we de
gemiddelde benutting van de capaciteit die voor de eerstkomende jaren wordt verwacht, gebaseerd
op de geschatte afzet in deze jaren. De integrale kostprijs heeft meerdere functies:
- basis voor vastellen/beoordelen van de verkoopprijs
- hulpmiddel voor balanswaardering/winstbepaling
- uitgangspunt bij het analyseren van het bedrijfsresultaat.
Door de constante kosten te delen door de normale bezetting wordt in de kostprijs een tarief
opgenomen ter dekking van de constante kosten. Hierdoor ontstaat een onderscheid tussen de
werkelijke vaste kosten en het totaal van de kostprijs doorberekende vaste kosten. Deze in totaal
doorberekende vaste kosten worden gevonden door het genoemde tarief te vermenigvuldigen met de
werkelijke begrote productieomvang. Afhankelijk van dit begrote productieaantal kan er dan een
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Murell. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.30. You're not tied to anything after your purchase.