Een inleiding in de psychologie in 11 3/4 hoofdstukken
Aantekeningen van de colleges van het vak Inleiding tot de Psychologie gedoceerd tijdens de bachelor Criminologische Wetenschappen aan de KU Leuven. In 1x gehaald met behulp van deze samenvatting!
, INLEIDING IN DE PSYCHOLOGIE
COLLEGE 1
TOELICHTING BIJ HET EXAMEN
Het examen bestaat uit 40 meerkeuzevragen, met 4 alternatieven per vraag waarbij er 1 correct antwoord
is en 3 'afleiders' zijn. We noemen dat afleiders, omdat dat niet correcte antwoorden zijn.
De quotering vindt plaats met bestraffing voor foutieve antwoorden.
> Wanneer iemand gokt op elke vraag en er geen bestraffing plaatsvindt krijg je 40 x (1/4 x 1) = 10/40.
> Wanneer je gokt met bestraffing krijg je 40 x (1/4 x 1 + 3/4 x (-1/3)) = 0/40
Een rationele redenering bij deze quotering:
1. Je kent het antwoord: 1 x 1 + 0 x (-1/3) = 1 punt.
2. Je kan 2 alternatieven uitschakelen 1/2 x 1 + 1/2 x (-1/3) = + 1/3
3. Je kan 1 alternatief uitschakelen 1/3 x 1 + 2/3 (-1/3) = + 1/9
4. Je kan geen alternatief uitschakelen 1/4 x 1 + 3/4 x (/1/3) = 0
Cesuurbepaling volgens de 'methode De Groot' in plaats van de schoolmeestermethode (x/40 x 20).
Vooraf worden er 10-tal cesuurvragen bepaald. Cesuurvraag = vraag die peilt naar essentiële zaken, die
niet te moeilijk en niet te gemakkelijk zijn, maar geschikt voor een "grensstudent".
Na het examen wordt de moeilijkheidsgraad (p-waarde) bepaalt van alle cesuurvragen = proportie van de
correcte antwoorden. Vervolgens wordt de gemiddelde p-waarde berekend. Dit gemiddelde = proportie
geslaagden.
In de cumulatie resultaten-verdeling wordt nagegaan met welke uitslag deze p-waarde overeenkomt ->
x/40. Er ontstaat een lineaire transformatie, de exacte transformatie is niet vooraf bekend.
Primacy effect: De eerste informatie weegt zwaarder door bij de indruk die je krijgt van iemand.
Recency effect: De meest recente informatie gaat dan doorwegen.
, INLEIDING IN DE PSYCHOLOGIE
COLLEGE 1
HOOFDSTUK 1 COLLEGE
We worden voortdurend geconfronteerd met 'psychologie': Op TV, in kranten, in de boekenwinkel, etc..
Maar meestal gaat het niet over wetenschappelijke psychologie.
Psychologie als wetenschappelijke discipline vaak verkeerd ingeschat, zowel onderschatting als
overschatting.
Enkele voorbeelden van vragen die in de psychologie op een wetenschappelijke manier
beantwoord worden:
> Een leugendetector is opmerkelijk accuraat in het opsporen van lichamelijke reacties die erop wijzen dat een
verdachte liegt? Fout: Er is opvallend weinig objectief bewijs voor de effectiviteit van leugendetectors. Zelfs iemand
met jaren ervaring kan iemand ten onrechte beschuldigen van liegen. Maar...
> Vele dingen die we meemaken worden niet bewaard in het geheugen? Waar: Het grootste deel van de informatie
rond ons komt nooit terecht in het geheugen en wat er wel in terecht komt wordt vaak vervormd.
> Alleen mensen herkennen zichzelf in hun spiegelbeeld? Niet waar: Skinner en zijn medewerkers toonden aan dat
de columba livia domestica (huisduif) zichzelf herkent in de spiegel. Maar...
> Beide vierkanten zijn in het midden gelijk? Waar: het rechtervierkant leek donkerder door het perceptuele
contrast met de achtergrond.
> Intelligentie is een zuiver aangeboren trek die onveranderd blijft gedurende iemands leven? Fout: intelligentie is
het resultaat van zowel erfelijkheid als omgevingsinvloeden en kan veranderen gedurende het leven.
> De meest frequente mentale stoornis komt voor bij 30% van de bevolking? Waar: Depressie, de meest frequente
mentale stoornis, komt ooit tijdens het leven voor bij 30% van de bevolking.
> Het herhaaldelijk zien van hetzelfde gezicht zorgt ervoor dat we er minder van gaan houden? Fout: Vertrouwde
mensen (en hun gezicht) vinden we over het algemeen aangenamer dan minder vertrouwde.
Wat is psychologie en wat is het niet?
Roediger et al. (1996): Psychologie is de wetenschappelijke studie van de mentale processen en gedrag.
Zimbardo et al. (2009): Psychologie is de empirische studie van het gedrag en de mentale processen.
De American Psychological Association heeft 48 divisies.
Ook andere wetenschappen bestuderen het gedrag: economie, criminologie, sociologie, etc.. Gebruik van
verschillende methoden!
Psychologie betwist ongefundeerde uitspraken van pseudowetenschappelijke aard> Pseudowetenschap
is elke poging om fenomenen uit de natuurlijke wereld te verklaren die niet gebaseerd is op empirische
observatie of op de wetenschappelijke methode. Bv. astrologie, grafologie, toekomstvoorspelling.
40 tot 75% hecht geloof aan telepathie, helderziendheid, etc..
Recente studie van Daryl Bem over het voorspellen van de toekomst: proefpersoon kiest linker of rechter
antwoordknop. Het toevalsproces bepaalt "correcte" antwoord (50%), waarbij er kans is op een
"beloning:". Hij merkte dat in de helft van de gevallen in de 2e fase rechts/links de juiste knop was. Je zou
verwachten dat in 50% van de gevallen er de juiste knop wordt ingedrukt. Hij vond echter dat mensen in
ongeveer 53% van de gevallen de juiste knop indrukten. Dit was een significant verschil, dus
veronderstelde hij dat mensen de toekomst kunnen voorspellen.
Na 90 jaar is er in elk geval nog geen enkele wetenschappelijke evidentie voor extra sensory perception,
zoals toekomst voorspellen en dergelijke zaken.
.
,Het Freud probleem
Minder dan 10% van de APA-leden onderschrijven de ideeën van Freud. Nog minder onderschrijven de
ideeën van Jung. Maar als je dan vraagt heb je al eens gehoord van Skinner, Hubel en Wiesel, Rogery
Sperry, Herbert Simon, Kahnema & Tversky? Dat zijn juist allemaal psychologen die een nobelprijs hebben
gevonden.
3 Belangrijke kenmerken
1. Systematisch empirische: Onderzoeksbenadering vertrekt van sensorische ervaring en observatie als
onderzoeksgegevens. Er zijn gezagsargumenten.
=> Gebrek aan systematisch empirisme: Aderlatingen Benjamin Rush bij patiënten (gele koorts).
=> Poppers heeft altijd kritiek gegeven op de psycho-analyse. Dat is de leer van Sigmund Freud, dat hij
eigenlijk niet vertrekt vanuit systematisch empirisch. Een psychoanalyst zijn verklaring komt altijd achteraf
en die heeft dus eigenlijk altijd gelijk. Met de theorie van Freud kun je niks verklaren en daarom vanuit het
standpunt van Popper zegt hij dat is niet wetenschappelijk.
2. Publiek verifieerbare kennis:
=> Eis van repliceerbaarheid: Het is niet omdat je iets bepaalds geobserveerd hebt, dat dat geaccepteerd
wordt als een wetenschappelijk vaststaand fenomeen.
=>Zelfde procedure => zelfde resultaten: Dus dezelfde procedure moet telkens tot dezelfde resultaten
leiden anders accepteren we het niet als een wetenschappelijke regelmaat.
=> Daarom gaan we in de wetenschap te werk met een peer review systeem.
3. Iets wordt pas gepubliceerd en geaccepteerd in onze brede wetenschappelijke kennis als het
geschikt wordt bevonden door anonieme beoordelaars die ook geschikte onderzoekers zijn.
4. Toetsbare theorieën: Een theorie moet in principe falsifieerbaar zijn. Dat wil zeggen dat een
bepaalde theorie kan pas een wetenschappelijk geaccepteerde theorie worden als in principe (fouten)
aantoonbaar kan zijn dat de theorie niet klopt. Testbaarheid kan variëren met de tijd!
Het vijfstapsproces van de wetenschappelijke methode
1. Hypotheseontwikkeling
=> Hypothese - Een uitspraak die het resultaat van een wetenschappelijke studie voorspelt.
=> Hiervoor moet je operationele definities vastleggen: Exacte procedures om experimentele condities en
metingen van resultaten vast te leggen.
2. Gecontroleerde test
=> Onafhankelijke variabele: De variabele die door de onderzoeker gemanipuleerd wordt.
=> Randomisatie: Enkel gebruik maken van toeval voor het vastleggen van de aanbiedingsvolgorde van de
stimuli of toewijzen van proefpersonen aan condities. Ik neem een grote groep en ik verdeel die op toeval.
Als ik die op toeval verdeel en die groepen zijn groot genoeg dan is er niet zoveel kans dat er op voorhand
al een systematisch verschil is tussen die twee groepen.
3. Objectieve data verzamelen
=> Gegevens (data): Informatie verzamelen door de onderzoeker voor het testen van de hypothese voor het
testen van de hypothese.
=> Afhankelijke variabele: Het gemeten resultaat van een studie: de responsen van de deelnemers in een
studie.
4. Analyseren van de resultaten.
=> Gebaseerd op statistische analyse van de resultaten: aanhouden of verwerpen van de hypothese.
5. Publiceren, bekritiseren, repliceren van de resultaten.
,Types van psychologisch onderzoek
1. Naturalistische observatie: Vaak eerste stap in meer gecontroleerd onderzoek. Louter naar kijken,
zegt nog niet heel veel. Passen mensen of dieren gedrag aan wanneer ze geobserveerd worden?
=> Vb. kijken naar geweld op TV als een kind 18 jaar is in Amerika - 18.000 moorden gezien op TV.
2. Gevalstudie: Uitvoerige studie van 1 persoon of 1 geval.
=> Vb. Freuds psychoanalyse
Vaak bekritiseert omdat conclusies uit deze gevalstudie niet zomaar veralgemeniseerd
worden, maar er zijn ook studies die niet zomaar overnieuw gedaan kunnen worden. Dat is
vaak het geval bij gevalstudies uit de neuropsychologie. Soms kunnen we uit één bepaald
geval toch van alles leren. Maar in het geval van de psychoanalyse er zitten wel gevaren vast
aan getuigenverklaringen.
3. Interview: Directe bevraging, belangrijk daarbij is dat die bevraging op een neutrale manier gebeurd,
hier is vaak training voor nodig.
=> Vb. bij 1500 jongeren duidelijk verband tussen kijken naar geweld en agressief vraag. De vraag is dan
alleen nog hoe verloopt die causaliteit?
4. Survey: Het verzamelen van opinies bij een bepaalde steekproef systematisch verzameld. Belangrijk
is dat je een representatieve steekproef hebt die je bevraagd via zo'n survey.
,INLEIDING IN DE PSYCHOLOGIE
COLLEGE 2
HOOFDSTUK 1 COLLEGE
5. psychologische tests: Daar kun je een ruw onderscheid maken tussen twee soorten van tests:
Cognitieve tests: bv. schoolvorderingen of intelligentietests.
=> Collectieve tests: Kan je ineens afnemen van een hele klas of heel auditorium, dus dat is een
geweldige tijdswinst. Bijv. Raven progressive matrices: Iedereen krijgt alle opgaven voorgelegd, maar
het is op tijd en het gaat van gemakkelijk naar moeilijk. Het voordeel hieraan is dat dit een niet verbale
test is. Dus hiermee kan je zonder veel problemen de intelligentie meten van iemand die een andere
taal spreekt.
=> Individuele tests: Kan je afnemen met maar één proefpersoon per keer. Dat is zeer tijdrovender,
maar het voordeel is dat de meest accurate tests individuele tests zijn.
Persoonlijkheids- en attitudetests bv. vragenlijsten en projectieve technieken.
Bijv. Rorschachtest: het idee daarachter is dat als jij iets ziet, dat dat vanuit jezelf komt. Nog een vb. TAT-test
hierbij zie je ook afbeeldingen en vervolgens moet de persoon een verhaal vertellen bij deze afbeelding. Ook dit
verhaal komt uit jezelf. Een nog controversiëlere test is de Szondi test, hierbij krijg je 8 foto's te zien en daarbij
moet je er de twee sympathiekste mensen uit halen en de twee minst sympathieke mensen. Die foto's zijn
allemaal foto's van mensen die in de psychiatrie zitten of psychopathisch zijn en in de gevangenis zitten. Het
idee van Szondi is dat je mensen sympathieker vindt naarmate je de neiging hebt zelf tot de problematiek waar
zij mee zitten en dat dat dus op het gezicht van die mensen af te lezen zou zijn, enz.
Drie belangrijke noties voor beoordeling van de kwaliteit van een test:
1. Standaardisatie: 'Hoe moet ik precies meten?' (doe ik het altijd op dezelfde manier?).
2. Betrouwbaarheid: 'Hoe precies is de meting?' (hoe sterk correleert test met zichzelf? ').
3. Validiteit: 'meet de test wat men beoogt te meten? '(hoe sterk correleert de test met een criterium?).
6. Correlationele studies: Correlatiecoëfficiënt: Het kwantificeren van het verband tussen twee
variabelen. Wanneer het correlatiecoëfficiënt +1 is dan betekent dat een perfect rechtlijnig lineair
verband, ik kan perfect voorspellen wat de waarde gaat zijn op variabele Y als ik de variabele op X ken
en als er een correlatie is tussen X en Y gelijk aan 1. Een correlatie van -1 is ook een perfect lineair
verband, maar nu een dalend linear verband. Hoge cijfers komen perfect overeen met lage cijfers en
andersom en ik kan ook weer perfect voorspellen. Deze correlaties komen bijna niet voor in
psychologisch- / criminologisch onderzoek. Een correlatie van 0 betekent dat er geen verband is
tussen twee variabelen.
=> Vb. Intelligentie en studieresultaten
=> Vb. Correlatie en causaliteit: Pearson en erfelijkheid
=> Vb. Correlatie en causaliteit: Tienerzwangerschappen in Taiwan.
=> Vb. Dyslexie en oogbewegingen
7. Experimentele methode: Correlationele studies beperken zich tot beschrijving van een bestaande
toestand. In een experiment manipuleert de onderzoeker de werkelijkheid. Het doel van het ingrijpen:
causaliteit achterhalen.
=> Vb. van een experiment: Goldberger: Pellagra zorgt voor duizeligheid/vermoeidheid/braken/diarree/
zweren/ soms dodelijk. De ziekte werd veroorzaakt door een levend micro-organisme. Goldberger:
insufficiënte voeding: te veel koolhydraten en te weinig proteïnen. Voor beide hypothesen correlationele
evidentie. Maar Goldberger ging verder: manipulatie. Hij injecteerde zichzelf met bloed van een zieke. slikte
neus- en keelslijmen. Nadien herhaling van het experiment op gevangen. Bewijs tegen hypothese micro-
organismen.
,Exemplarisch: Gevalstudies
2 Verschillende soorten patiënten van Elisabeth Warrington:
=> Warrington & Shallice (1984): 4 patiënten met herpes simplex encephalitis - We kunnen hier uit
leren dat onze kennis over natuurlijke concepten wat anders in elkaar zit dan over artefacten.
Warrington & Mccarthy (1987): 1 patiënt met omgekeerd ziektebeeld.
Besluit: Semantische informatie van natuurlijke concepten en artefacten is functioneel afhankelijk.
Verklaring 1: Informatie op andere plaats in de hersenen bewaard. Op verschillende momenten belangrijk
doorheen de evolutie. - Camarazza
Verklaring 2: De 2 soorten hebben verschillende centrale kennisstructuren. Artefacten: functioneel.
Natural kinds: perceptueel. - Warrington
Welke verklaring is nu het best? De 2 verschillende soorten patiënten van Elisabeth Warrington.
Exemplarisch: Correlationele studie 1
5 persoonlijkheidstrekken: extraversie, vriendelijkheid, gewetensvolheid, neuroticisme (gespannenheid) en
algemene cultuur. Hoe zijn deze best te meten (beste voorspelling van gedrag)? 3 metingen:
1. 'Klassieke" persoonlijkheidsvragenlijsten. 14 vragen per schaal, geselecteerd via psychometrische
methoden. Telkens beantwoorden op een 7-puntenschaal. Somscores per schaal.
2. Vrije zelfbeschrijving: "Beschrijf u zelf, zo volledig mogelijk, a.d.h.v. 10 vrij te kiezen adjectieven. Zeg
niet hou u zou willen zijn, maar hoe u echt bent. Gebruik hiervoor algemeen gekende woorden". Elk
van deze adjectieven is beoordeeld door 10 experts voor elk van de 5 schalen. Gewichten (o.b.v. deze
beoordelingen) worden opgeteld om score te bekomen.
3. Eén-itemmethode: Slechts 1 vraag per te meten variabele: "Hoe ... bent u?". 5 schalen als volgt
omschreven: levendig (extraversie), sociaal (vriendelijkheid), punctueel (gewetensvolheid), gespannen
(neuroticisme), gecultiveerd (algemene cultuur). Telkens 7-puntenschaal.
Criteriumgegevens (datgene wat de onderzoeker wil voorspellen):
=> 5 gedragingen per dimensie. Toegepast op verschillende situaties. Vb. thuis onmiddellijk opstaan
bij wakker worden. Ingevuld door 3 mensen: vader, moeder en vriend.
Resultaten:
1. Intercorrelaties van de 3 zelfrapporteringsmethoden tussen 0.5 en 0.7, ongeacht gebruikte methode.
2. Correlaties tussen zelfrapporteringsmethoden en gedragscriteria 0.15 en 0.30, ongeacht gebruikte
methode. (Slechts) 2.25% tot 9& variantie verklaard!
3. Validiteit van de 3 methoden is het hoogst indien de vrije zelfbeschrijvingsmethode eerst wordt
aangewend.
Correlationele studie 2
William James (1902): "How to gain, how to keep, how to recover happiness, is in fact for all men at all
times the secret motive of all they do and of all they are willing to endure". Toch relatief weinig
wetenschappelijk onderzoek naar geluksgevoel.
Twee componenten in geluksgevoel: Cognitieve evaluatie van algemene levenstevredenheid en een
affectieve component: positieve en negatieve emoties.
Maar hoe hangen deze twee componenten samen? Kuppens et al. (2008) bijna 10.000 proefpersonen, uit
46 landen (alle werelddelen), 90% tussen 18 en 27 jaar en 2% jonger en 8% ouder. Hoe hebben ze
algemene levenstevredenheid gemeten? 5 vragen, telkens te beoordelen op 7-puntenschaal. "Als ik mijn
leven opnieuw zou beginnen, dan zou ik bijna niets veranderen". Maar ook 14 emoties gemeten: 6
positieve (pleasant, happy, pride, gratitude, cheerful, love) en 8 negatieve (sad, anger, unpleasant, guilt,
shame, worry, stress, jealousy). Hoe frequent ervaren afgelopen week (9-puntenschaal). Twee bijkomende
indices per land: individualisme/collectivisme en zelfexpressie/overleving.
,Besluit: Levenstevredenheid hangt op positieve manier samen met positieve emoties. Op negatieve
manier samen met negatieve emoties. Maar negatieve emoties hebben sterker effect in individualistische
landen. Positieve emoties hebben sterker effect in landen met hoge zelfexpressie. Dus positieve en
negatieve emoties zijn universeel als wenselijk, resp. onwenselijk, ervaren. Maar levenstevredenheid ook
gekleurd door culturele waarden.
Exemplarisch: Experimentele studie 1
Stereotype van de man: actiegericht. Moeilijkheden bij 'lezen' van anderen. Misschien is zwakkere
empathie van mannen gewoon resultaat van zwakkere motivatie. Onderzocht door gefilmd interview;
Jonge vrouw die net gezakt is voor toelatingsexamen voor doctoral school. Het interviewde duurde 5
minuten. Het werd herbekeken: becommentariëren gedachten & gevoelens, 4 'stops'. Er waren 107
proefpersonen (17 - 42 jaar oud), 53 vrouwen en 54 mannen. Eerst beschrijving van laatste teleurstellend
studieresultaat. Video van gesprek met vrouw met 4 stops waarin ze telkens beschrijving gevoelens &
gedachten van de vrouw moesten geven.
2 condities: Betaalde conditie 2$, 1$ of niet en een controleconditie. 'Blinde' beoordelaars!! & 'dubbel
blinde' studie.
Resultaten: Vrouwen betere inschattingen dan mannen = hoofdeffect. Meer accurate inschattingen in de
betaalde conditie = hoofdeffect. Significant interactie-effect: Duidelijk verschil tussen man en vrouw in
controleconditie, geen verschil tussen vrouw en man in de betaalde conditie.
Hoofd- en interactie-effecten
Onderzoeksopzet met 2 onafhankelijke variabelen A en B (met elk twee niveaus, resp. A1 & A2 en B1 &
B2.
1. Geen hoofdeffect van A, geen
hoofdeffect van B, geen interactie-
effect.
2. Geen hoofeffect van A, een
hoofdeffect van B, geen interactie-
effect.
3. Een hoofdeffect van A, geen
hoofeffect van B, geen interactie-
effect.
,Als de twee lijnen parallel lopen of samenvallen is er geen interactie-effect.
Een hoofdeffect van A, een
hoofdeffect van B, geen interactie-
effect.
Niet-gekruiste interactie (hoofdeffect
van A en van B)
Gekruiste interactie (geen
hoofeffecten).
Exemplarisch: experimentele studie 1
Klein & Hodges besluiten dat het verschil in empathie tussen mannen en vrouwen niet genetisch is
bepaald, maar wel emotioneel is bepaald.
Exemplarisch: experimentele studie 2
Therapeutic touch (tt): 100.000 getraind, waarvan 43.000 in gezondheidszorg. Opleidingen in 100 centra
verspreid over 75 landen. In het onderzoek 21 therapeuten met 1 tot 27 jaar ervaring. L/R boven hand
op toeval bepaald. Er waren 14 therapeuten met 10 proefbeurten en 7 therapeuten met 20
proefbeurten. De onafhankelijke variabele hier binnen een proefpersoon gemanipuleerd, boven welke
hand houdt Rosa haar hand. Op toeval: 50% kans op correct antwoord. Resultaat: 123/280 = 44%. Geen
correlatie tussen prestatie en jaar ervaring.
Ethische kwesties in onderzoek met mensen en dieren
Ethische code bij beroepsverenigingen. Proefpersonen moeten een 'Informed consent' ondertekenen;
vrijwillig, betaling, 'credit points'. Dieronderzoek: erfelijke en omgevingsinvloeden manipuleren.
Ontwikkeling verloopt sneller en gelijkaardige processen vergeleken met mensen.
Enkele voorbeeldvragen:
1. Stel dat u in het examen, dat uit 40 vragen bestaat met telkens 4 alternatieven, voor elke vraag één
afleider kan uitschakelen en als antwoord op toeval een van de overige drie alternatieven kiest, wat is
dan uw verwachte (ruw score) op 40?
A. 0/40
B. 4.44/40
C. 10/40
D. 13.33/40
, 2. Waar verwacht je een negatieve correlatie?
A. Tussen het aantal bladzijden van een boek en de tijd om het boek te lezen.
B. Tussen het inkomen van personen en het aantal jaren dat ze gestudeerd hebben.
C. Tussen het resultaat op het examen psychologie en het aantal keer dat een student
de les gebrost (niet de les volgen) heeft.
D. Tussen het resultaat op het examen van psychologie en de som van de resultaten op de
overige examens van de opleiding.
3. In de studie van Klein & Hodges over geslachtsverschillen in empathie was het gemiddelde van de
afhankelijke variabele veel lager voor de...
A. Mannen in de controleconditie.
B. Vrouwen in de controleconditie.
C. Mannen in de experimentele conditie.
D. Vrouwen in de experimentele conditie.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller 5amengevat. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.39. You're not tied to anything after your purchase.