PGO BLOK 2.8 PROBLEEM 1
1.Wat zijn constructivistische principes in leeromgevingen en hoe verschillen die principes
van traditionele leeromgevingen? / Wat is het verschil tussen traditionele en
constructivistische principes/leeromgevingen?
Loyens en Rikers
Eerst was er leraargecentreerd onderwijs, dat houdt in dat de leraar de leerlingen voorziet
van antwoorden op vragen. Later ontstond er leerlinggecentreerd onderwijs, wat betekent
dat de leraar de leerlingen leert om zelf antwoorden op de vragen te vinden, in plaats van het
ontvangen van de juiste informatie. Er ontstonden verschillende strategieën die de nadruk
legden op de leerling als zijnde een actieve speler in zijn eigen leerproces. Dit heet ook wel
inquiry based instruction (op onderzoek gebaseerd leren).
Anderson maakte het verschil tussen inquiry learning (betrokken zijn in het leerproces) en
inquiry teaching (een spectrum aan leerstrategieën die gebruik maken van technieken als
het genereren en opstellen van vragen en het evalueren van de toelichtingen).
Het constructivisme houdt zich bezig met hoe mensen betekenis geven en kennis
construeren aan/uit ervaringen.
1. De leerling integreert nieuwe kennis met zijn voorkennis
2. Je kunt leren van medeleerlingen en leren vereist sociale onderhandeling.
Discussies onder studenten dienen om elkaars voorkennis te peilen
3. Belangrijke brandpunten van het constructivisme zijn: doelen stellen, plannen maken
en je eigen leerproces reguleren
4. De constructivistische benadering gebruikt zinvolle taken in het onderwijs om
leersituaties op professionele situaties te laten lijken.
3 variabelen die verschillen binnen leerlinggecentreerde aanpakken (Barrows)
1. Het onderwerp en format van het probleem, het project of de casus
2. De mate waarin het leren leraar- of leerlinggecentreerd is
3. De volgorde waarin problemen of taken worden aangeboden en de informatie wordt
verkregen.
Inquiry-based learning (IBL)
In what ways does the moon’s shape and position in the sky change over the course of a
month?
Betrokken raken in wetenschappelijk georiënteerde vragen, bewijs en antwoorden
zoeken bij deze vragen, toelichtingen ontwikkelen en deze toelichtingen evalueren,
evenals de alternatieve antwoorden om vervolgen een eigen conclusie te formuleren
en communiceren.
Centraal: kritisch denken, problemen oplossen en communicatie
Proces:
Wat weten we wel en wat niet
Hypothesen opstellen waarvoor bewijs gezocht gaat worden
Een antwoord (argument) formuleren dat de potentiële toelichtingen beschrijft
en het gevonden bewijs hierin meeneemt.
Leerlingen kunnen hierin zelf vragen opstellen of de ontvangen data analyseren en
zodoende eigen ideeën vormen.
, 2
De leraar faciliteert het onderzoeksproces en is ‘scaffolder’. Wanneer de leerlingen
nog jongzijn, bestaat de rol van de leraar vooral uit het stimuleren van de autonomie
in het onderzoeksproces
3 subtypen:
1. Structured inquiry: de vraag is gegeven, de procedure is beschreven
2. Guided inquiry: de vraag is gegeven, leerlingen moeten zelf een procedure
bedenken
3. Open/authentic inquiry: leerlingen formuleren zelf vragen, waarna ze zelf de
mogelijke procedures beschrijven.
Problem-based learning (PBL)
Leerlingen leren in groepen van 10-12 waarin ze observeerbare fenomenen of
gebeurtenissen beschrijven. Je krijgt een probleem voorgeschoteld, activeert je
voorkennis, komt erachter waar de gaten in je voorkennis zitten en gaat gemotiveerd
naar huis om deze gaten op te vullen.
De tutor stimuleert de discussie, evalueert de vooruitgang en reguleert de mate
waarin iedereen iets bijdraagt
3 typen PBL, gebaseerd op de uitkomsten
1. Een type dat de nadruk legt op het construeren van een flexibele kennisbasis
2. Een type dat de nadruk legt op het ontwikkelen van onderzoek vaardigheden
3. Een type dat PBL in eerste instantie ziet als hulpmiddel om ‘het leren te leren’
Project-based learning (PJBL)
Door het doen van projecten leren leerlingen centrale concepten en principes van
een discipline.
Er zijn bepaalde einddoelen gesteld, de weg ernaartoe varieert. Het einddoel vormt
de basis voor discussie, feedback en revisie. Deze drie dingen reflecteren iemand
kennis over het zoeken van informatie, onderwerp gerelateerde kennis en
metacognitieve kennis.
Projecten kunnen gaan over: een probleem dat opgelost moet worden, een te
onderzoeken fenomeen, een te ontwerpen model, een te maken beslissing.
Leerlingen raken betrokken bij verschillende activiteiten als: problemen oplossen,
ontwerp, beslissen, argumenteren, kennis gebruiken en afwegen, toelichting,
onderzoek en modeling.
De leraar helpt met het vormen en structureren van het project, hij reguleert de
ontwikkeling van het eindproduct en beoordeelt de leerlingen.
Case-based learning (CBL)
Een vorm van samenwerkend leren waarin er een casus aan de leerlingen wordt
gepresenteerd.
Waar het probleem in PBL het startpunt is, moeten de leerlingen bij CBL zich voor de
bijeenkomst al voorbereiden en tijdens de bijeenkomst vragen stellen. Zo wordt de
casus o.l.v. de tutor besproken.
De Kock, Sleegers & Voeten
, 3
4 Argumenten voor het veranderingen in het onderwijs
1. De capaciteit voor zelfregulerend leren is nodig omdat het opbouwen van kennis
belangrijk is in Nederland. Productiviteit aan kennis is belangrijk voor de ontwikkeling
van de economie.
2. De Nederlandse maatschappij is deel van een global village waarbij er constant wordt
geconfronteerd met verschillende waarheden. Kennis om zelf te kunnen bedenken
wat waar is.
3. De stimulatie van het zelfregulerend leren komt ten goede aan de ontwikkeling van
de democratie, waarin alle burgers gelijke mogelijkheden hebben.
4. Er is een belangrijk intern onderwijskundig argument. Kinderen van de middelbare
school moeten beter worden voorbereid op de vervolgstudie. Hierbij is zelfregulerend
leren een onderdeel (educatief).
3 aspecten die invloed hebben op de resultaten van de student in het nieuwe leren:
1. Leerdoelen (constructivistisch principe)
2. Rol van de leerkracht en van de student (context gebonden principe)
3. De rol van de student in relatie met anderen (sociaal principe)
Er worden schema’s gebruikt om de leeromgeving te duiden. Relevante aspecten van
een leeromgeving zijn:
De fysieke context waarin het leren plaatsvindt
De rolverdeling tussen leerkracht en student
De relatie tussen de rollen van leerkracht en student
Leerdoelen
De methode van instructie
De taak die moet worden uitgevoerd
De materialen die worden gebruikt
Het nieuwe leren: Het nieuwe leren wordt gebruikt om te verwijzen naar nieuwe manieren
van leren, nieuwe leerprocessen en nieuwe didactische methoden die door de samenleving
als belangrijk worden gezien. Dit is gebaseerd op drie principes
A. Leren is een constructieve activiteit: Leren is meer dan alleen informatieovergave,
het wordt voornamelijk gezien als het actief en persoonlijk opbouwen van kennis.
Verschuiving van het kennis transmissiemodel naar het kennis constructiemodel.
Alledaags leren gebeurt door problemen oplossen en werken. De belangrijkste
doelen van leren zijn daarom ook: problemen oplossen, redeneren, kritisch denken,
het actieve en reflectieve gebruiken van kennis en de zelfregulatie vaardigheden.
De belangrijkste condities voor constructivistisch leren:
o Het gebeurt in een complexe, realistisch en relevante omgeving
o Er is sprake van sociale interactie/samenwerking
o Ondersteuning voor verschillende perspectieven en methodes van
representatie
o Het aanmoedigen van zelfregulatie in het leerproces
o Het verzorgen van zelfbewustzijn van het kennis opbouwproces.
, 4
Drie functies van leren (simon):
1. Cognitieve functie: aansluiten bij voorkennis, transfer, etc.
2. Affectieve functie: hooghouden van motivatie en zelfvertrouwen
3. Metacognitieve functie: plannen van tijd, plaats van leren, etc.
B. Leren is een gesitueerde activiteit: Dit principe gaat ervan uit dat leren optimaal is
als er een betekenisvolle context wordt aangeboden. Kennis kan niet los van
praktijk/doen = community of practice. Dit heeft invloed op de rolverdeling tussen
leerkrachten en leerlingen. Bij het traditionele leren reguleert de leerkracht het
leerproces en luistert de leerling naar de instructie. Staat dus los van de context,
wat het erg lastig voor het kind maakt te leren. In het nieuwe leren gaat de
verantwoordelijkheid van het leerproces langzaam van de leerkracht naar de leerling:
De leerkracht modelleert de processen en vaardigheden
De leerkracht bekijkt het leren, denken en reguleren van activiteiten van het kind
De leerkracht biedt metacognitieve begeleiding
De leerkracht stimuleert de leerling om te reflecteren op hun eigen leerproces.
C. Leren is een sociale activiteit: Leren is een sociaal proces en kennis wordt
opgebouwd door een groep of door een gemeenschap. Leren als een gesitueerde
activiteit is het gebruiken van relevante kennis of vaardigheden in een context en
leren als een sociale activiteit gaat om het deelnemen van leden ineen
gemeenschap. Hier is interactie nodig en daarbij het leren van sociale vaardigheden
als helpen of onderhandelen. Dit zijn vaardigheden die als cruciaal worden gezien
voor het opbouwen van kennis. Dit idee is gebaseerd op het werk van Piaget en
Vygotsky. Piaget had de sociaal-constructivistische aanpak: leren is een individueel
proces, maar wordt wel beïnvloed door deelname aan sociale activiteiten. Vygotsky
had de socioculturele aanpak: leren is een sociaal proces. Dit heeft implicaties voor
de rol van een leerling in relatie tot andere leerlingen: (Johnson & Johnson)
Competitief: de kennis van een student is voor zichzelf en niet voor anderen.
Individueel: de kennis van een student is voor zichzelf en heeft geen connectie
met het leren van anderen.
Coöperatief: de kennis van verschillende personen heeft iedereen profijt van.
Iedereen draagt zijn stukje bij.
In de traditionele leeromgeving hebben leerlingen meestal individuele en soms
competitieve rollen. In de moderne leeromgeving kunnen kinderen ook individuele
rollen hebben, maar competitief wordt vermeden (tussen groepen wel, binnen
groepen samenwerken).
Basisprincipes van coöperatief leren:
Structureren van positieve onderlinge afhankelijkheid (interdependentie)
Structureren van individuele verantwoording
Stimulering van directe interactie
Streven naar ontwikkeling voor sociale en communicatieve vaardigheden (social
learning skills)
Evalueren van het groepsresultaat.
Nadelen van coöperatief leren (door gene groepen):
Free rider effect: de beste of meest gemotiveerde van de groep doet al het werk
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller SFB98. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.43. You're not tied to anything after your purchase.