100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting personen en familierecht $6.96   Add to cart

Summary

Samenvatting personen en familierecht

3 reviews
 355 views  17 purchases
  • Course
  • Institution

Samenvatting van 88 pagina's voor het vak Personen- en familierecht aan de HHS

Preview 3 out of 88  pages

  • October 31, 2014
  • 88
  • 2014/2015
  • Summary

3  reviews

review-writer-avatar

By: charlottemartron • 7 year ago

review-writer-avatar

By: Ataman • 9 year ago

review-writer-avatar

By: Miryamm • 10 year ago

avatar-seller
Week 1 naam, woonplaats en burgerlijke stand

2.11 inleiding

 Persoon: drager van rechten en plichten
Persoon rechtssubject
 Alleen die zich in NL bevinden zijn vrij en bevoegd tot het genot van burgerlijke
rechten (art. 1:1 lid 1 BW)  uitvloeisel van art. 1 Gw gelijke gevallen, gelijk
behandelen.
 Verbieding persoonlijke dienstbaarheden (art. 1:1 lid 2 BW)  verhouding
tussen de rechtssubjecten, de personen onderling. Deze mag niet zodanig zijn dat
de een duidelijk rechtsobject is en zonder rechtsbescherming overgeleverd is aan
de willekeur van de ander (ondergaan van taakstraf valt hier niet onder en
arbeidscontract ook niet).

2.1.2 ontstaan van persoonlijkheden
 Persoonlijkheid ontstaat door geboorte (art. 1:2 BW)
 kind moet wel levend ter wereld komen
 als paar minuten heeft geleefd toch als persoon bevoegd geweest rechten te
genieten kan consequenties hebben voor erfrecht.
 Family life de eis dat het kind levend geboren moet zijn kan soms op
gespannen voet komen te staan met art. 8 EVRM. Aan de orde was de vraag of een
kind dat levenloos geboren is en derhalve juridisch gezien geacht wordt nooit te
hebben bestaan, toch erkend kan worden. Verzoekers groot emotioneel belang.
Er ontstaat tijdens de zwangerschap een emotionele band  verzoek werd
toegewezen.
 Het kind, waarvan de vrouw zwanger is, wordt geacht reeds geboren te zijn
indien en voor zover zijn belang dit vordert (art. 1:2 BW).
 bescherming belangen kind;
 recht kan geldend gemaakt worden nadat het kind levend ter wereld is
gebracht. Aantonen dat de zwangerschap bestond op het ogenblik dat de
rechtsfictie ten aanzien van het tijdstip van de geboorte gold;
ademhaling kan als bewijs van leven gelden;
 de duur van leven voor art. 1:2 BW niet relevant.
 kind zal zijn aanspraak op een eventueel recht zelf geldend moeten maken
door een beroep op art. 1:2 BW te doen  moet dus vertegenwoordigd worden.
 als kind tijdens huwelijk of geregistreerd partnerschap van zijn ouders
geboren wordt, zijn deze ouders gedurende de minderjarigheid van het kind
gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag (art. 1:251 lid 1 en 253aa BW)
 dit gezag heeft ook betrekking op wettelijke vertegenwoordiging (art. 1:245
lid 4 BW);
 na echtscheiding blijven de ouders belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag,
tenzij de rechter bepaalt dat het gezag eenhoofdig door een van de ouders wordt
uitgeoefend (art. 251 lid 2 jo. 251a BW);
 ook bij buiten huwelijk of geregistreerd partnerschap geboren kinderen
kunnen ouders gezamenlijk gezag uitoefenen (art. 252 BW);
 gezag door een ouder samen met een niet-ouder (art. 1:253t en 1:253sa BW)
 gezag door een ouder alleen (art. 1:253b e.v. en 1:253x BW);
 gezag door één of twee voogden (art. 1:280 e.v. BW).

,  bij conflicterende belangen van het kind en de ouders (of de voogd) kan de
rechter een bijzondere curator benoemen om de belangen van het kind te
beschermen (art. 1: 250 BW);
 in zaken betreffende de afstamming wordt als vertegenwoordiger van het kind
dat optreedt als verzoeker of belanghebbende altijd een bijzondere curator
benoemd en wel door de rechtbank die over de zaak beslist (art. 1:212 BW).

2.1.4 het einde van de persoonlijkheid
 Zodra het leven eindigt, gaat ook de persoonlijkheid teniet  dus belangrijk om
moment van overlijden vast te stellen.
 bepalen moment van overlijden vooral van belang in erfrechtelijke
aangelegenheden.
 fictie van overlijden bij vermissing en afwezigheid (art. 1:414 en 1:417 BW)
 als er meerdere personen ongeveer gelijktijdig zijn overleden zonder dat het
precieze tijdstip kan worden vastgesteld dan worden die personen geacht
gelijktijdig te zijn overleden (art. 4:2 BW).

2.3 woonplaats

2.3.1 inleiding
 Om aan rechtsverkeer deel te nemen is het hebben van een woonplaats
belangrijk;
 De wet verwijst op diverse plaatsen naar de woonplaats van de betrokkene om
aan te geven waar bepaalde rechtshandelingen moeten plaatsvinden;
 Volgens de Hoge Raad heeft dit burgerrechtelijk begrip woonplaats ook
rechtskracht voor regelingen in het publiekrecht, tenzij de wet uitdrukkelijk
anders bepaalt;
 Woonstede (art. 1:10 BW) hoofdverblijf, om het bestendige karakter van de
domicilie meer te benadrukken. Iemand heeft een (juridische) woonplaats te
zijner woonstede dit is niet de gemeente, maar het bepaalde huis, waarin hij
woont.
 De Hoge Raad heeft bepaald dat een natuurlijk persoon zijn woonplaats heeft,
daar waar zijn woonstede is, dat wil zeggen de plaats waar iemand naar
maatschappelijke opvattingen woont, zijn zaken behartigt, voor het
rechtsverkeer steeds bereikbaar is, en waar hij niet vandaan gaat dan met een
bepaald doel en tevens met het plan om, als doel bereikt is, terug te keren.
 bij ontbreken woonstede: woonplaats zal bepaald worden door werkelijk
verblijf.
 werkelijk verblijf: de plaats waar de betreffende persoon vertoeft, in die zin
dat hij op dat ogenblik met die plaats de nauwste relaties bezit. Mag niet van
geheel voorbijgaande aard zijn (zwervers hebben geen woonplaats).
 Schippers: de feitelijke omstandigheden bepalen de woonplaats.
 De woonstede is niet gebonden aan een vaste plaats. De wet, noch de
jurisprudentie verbiedt een verplaatsbare woonplaats.

,  Een tweede woonplaats bij kantoor of filiaal (art. 1:14 BW)
 geldt slechts ten aanzien van de aangelegenheden, die het kantoor of filiaal
aangaan;
 het woordje ‘mede’ ziet op een mogelijke tweede woonplaats naast die van art.
1:10 lid 2 BW.
 Juridische begrip woonplaats valt meestal samen met de feitelijke verblijfplaats
van de persoon, gelegen in de gemeente waarin hij staat ingeschreven.
 De formele inschrijving in een gemeente is dus niet bepalend voor de vaststelling
van de woonplaats. Het hoofdverblijf dient beoordeeld te worden naar de
feitelijke omstandigheden.
 de plaats waar iemand regelmatig ’s nachts slaapt speelt grote rol;
 De rechtspersoon wordt ook geacht een woonplaats te hebben
 daar waar hij volgens wettelijk voorschrift (publiekrechtelijke
rechtspersonen) of volgens zijn statuten of reglementen (privaatrechtelijke
rechtspersonen) zijn zetel heeft (art. 1:10 lid 2 BW)

2.3.2. Soorten van woonplaats
 Onafhankelijke of zelfstandige woonplaats; indien de betreffende persoon deze
kan veranderen, opheffen of vestigen, zonder bemoeienis van een ander.
 Afhankelijke of afgeleide woonplaats; volgt de zelfstandige of onafhankelijke
woonplaats. Bepaalde in de wet aangeduide personen  minderjarigen, onder
curatele gestelden en personen ten behoeve van wie een bewindvoerder of
mentor is aangesteld
 bewindvoerder en mentor alleen voor wat betreft de uitoefening van diens
taken (art. 1:12 BW).
 minderjarigen en onder curatele gestelden volgen de woonplaats van hun
vertegenwoordiger.
 onder curatele gestelden: onbekwaam zelfstandig rechtshandelingen te
verrichten (art. 1:381 lid 2 BW).
 minderjarige: in beginsel slechts bekwaam rechtshandelingen te verrichten
met toestemming van zijn wettelijk vertegenwoordiger (art. 1:234 lid 1 BW)
 Gekozen woonplaats;

Woonplaats minderjarigen
 De ouders van een minderjarige vertegenwoordigen hem in principe
gezamenlijk;
 Ouders gaan uit elkaar als zij samen het gezag behouden na de echtscheiding,
dan heeft het kind de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft, dan
wel laatstelijk heeft verbleven, ingevolge art. 1:12 lid 1 BW.
 Bij wijziging van het gezag over de minderjarige, verandert eveneens zijn
woonplaats;
 Indien het gezag door een rechtspersoon wordt overgenomen, bijv. in het kader
van een kinderbeschermingsmaatregel (art. 1:302 BW), volgt het kind de
woonplaats van bureau jeugdzorg.
 plaatsing van kind in een pleeggezin of internaat, zelfs in een ander
arrondissement, doet hieraan niets af.
 het kind volgt de woonplaats van pleegouders alleen als een pleegouder belast
wordt met de voogdij over het kind.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ebru93. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.96. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

70055 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.96  17x  sold
  • (3)
  Add to cart