,Hoofdstuk 1 - Hoofdbeginselen van burgerlijk procesrecht
Hoofdstuk 1. Inleiding
De feitelijke en rechtstoestand tussen partijen in een geschil is onzeker en betwist. Het
burgerlijk procesrecht heeft ten doel aan deze onzekerheid en strijd een einde te maken door
een vonnis van de rechter, dat partijen bindt. Door het vonnis wordt nieuw recht gevormd,
ook al is de gelding van dat recht in beginsel beperkt tot partijen.
Het burgerlijk procesrecht bestaat weliswaar voor een groot deel uit procedureregels en
vormvoorschriften, maar het bevat ook bepalingen van materiële aard. Het bewijsrecht, dat
zowel materiële als formele regels kent, wordt gerekend tot het burgerlijk procesrecht. Het
burgerlijk procesrecht biedt ook middelen tot verwezenlijking van de in een vonnis
vastgestelde rechten. Door de tenuitvoerlegging of executie met dwangmiddelen wordt de
feitelijke toestand in overeenstemming gebracht met de rechtstoestand, zoals vastgesteld in
het rechtelijk vonnis of in een andere authentieke akte. Tot het executierecht kan ook het
faillissementsrecht worden gerekend. Rechtspleging in burgerlijke zaken is een
publiekrechtelijke taak van de Staat. DE rechtspraak is in handen van de rechtelijke macht
gelegd. Ook de tenuitvoerlegging van vonnissen en andere executoriale titels geschiedt door
een ambtenaar, gerechtsdeurwaarder of de politie. Tot het burgerlijk procesrecht behoren de
regels betreffende:
- de bevoegdheid van de rechtelijke macht in burgerlijke zaken;
- de bevoegdheid van procespartijen, advocaten, deurwaarders, arbiters en getuigen in
burgerlijke zaken;
- de wijze van procederen in burgerlijke zaken;
- het bewijs in burgerlijke zaken;
- vonnissen en beschikkingen en de rechtsmiddelen, die tegen rechterlijke beslissingen
kunnen worden aangewend;
- de tenuitvoerlegging van vonnissen en andere executoriale titels;
- arbitrage (geschillenbeslechting door anderen dan rechters).
De grondwet bepaalt in art. 107 dat de wet het burgerlijk procesrecht regelt in een algemeen
wetboek. Dit is geschied in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De organisatie van
de rechterlijke macht, het bestuur en de bevoegdheid van de gerechten is geregeld in de Wet
op de rechterlijke organisatie (Wet RO).
Het burgerlijk procesrecht wordt slechts in beperkte mate beheerst door fundamentele
rechtsbeginselen. Van fundamenteel belang mag worden geacht dat beide partijen een
gelijkwaardige positie in het geding innemen en gelijke kansen krijgen hun belangen te
verdedigen. Voor grote betekenis is ook het EVRM, waarin is neergelegd aan welke
voorwaarden een eerlijk proces moet voldoen. Als hoofdbeginselen kunnen worden
aangemerkt:
1. hoor en wederhoor (audi et alteram partem)
Dit in art. 6 EVRM en art. 19 Rv gewaarborgde recht omvat het recht van partijen om kennis
te nemen van, en zich te kunnen uitlaten over, alle gegevens en bescheiden die in het geding
zijn gebracht en waarop de rechter zich baseert bij het doen van zijn uitspraak. Procespartijen
nemen een gelijkwaardige positie in het proces in en worden gelijk behandeld. De rechter mag
wel een gedaagde bij verstek veroordelen, maar niet zonder dat deze in de gelegenheid is
gesteld zich te verdedigen. Het ‘hoor en wederhoor’ brengt met zich mee dat het de rechter
verboden is kennis te nemen van inlichtingen van één der partijen zonder dat de wederpartij
gelegenheid krijgt om zich daarover uit te laten (art. 12 Wet RO). De rechter mag slechts
,beslissen aan de hand van stukken waarvan paartijen in het geding hebben kunnen
kennisnemen en waarover zij zich hebben kunnen uitlaten.
Voorts komt het beginsel van hoor en wederhoor tot uiting in diverse artikelen van Rv (art.
82-92 en 131-135) Hierin is aangegeven hoe een procedure verloopt voor wat betreft de te
nemen conclusies en de verschijning van partijen. In de eerste plaats wordt door de
deurwaarder van de eiser de dagvaarding betekend aan de gedaagde (art. 45 Rv). Hierop
reageert de gedaagde/advocaat met een conclusie van antwoord (art. 128 Rv). Daarna beveelt
de rechter krachtens artikel 131 Rv in beginsel een verschijning van partijen ter terechtzitting.
Beveelt de rechter geen verschijning van partijen, dan is artikel 132 lid 1 Rv van toepassing.
De eiser mag dan de conclusie van repliek nemen, gevolgd door de conclusie van dupliek
door de gedaagde. In sommige gevallen is nog pleidooi mogelijk (art. 134 Rv). Het beginsel
van hoor en wederhoor komt ook nog tot uiting in de art. 142, 143, 279, 347, 412 en 1039
RV.
2. onpartijdigheid van de rechter
Een vereiste voor een goede rechtspraak is dat de rechter onbevooroordeeld tegenover de
partijen in hun geschil staat. Ook de schijn van partijdigheid moet worden vermeden. Zodra in
een bepaald geval feiten of omstandigheden bestaan waardoor de onpartijdigheid van een
rechter in gevaar zou kunnen komen, kan die rechter door een partij worden gewraakt en kan
de rechter zelf verzoeken zich te mogen verschonen (art. 36-41 RV). Het beginsel van
onpartijdigheid vloeit voor uit dat van de gelijke behandeling en is ook geregeld in art. 6
EVRM.
3. openbaarheid van behandeling en uitspraak
Openbaarheid van rechtspraak bedoelt een waarborg voor een onpartijdige behandeling te zijn
en heeft daarmee preventieve werking. Met uitzondering van gevallen bij de wet bepaald
vinden de terechtzittingen in het openbaar plaats en geschiedt de uitspraak van vonnissen in
het openbaar. Dit geldt ook voor verzoekschriftprocedures en beschikkingen (art. 121 Gw, art.
4 en 5 Wet RO, art. 27 en 28 lid 1 Rv). Het beginsel is neergelegd in art. 6 EVRM, waarin
tevens voor bepaalde daarin genoemde gevallen de mogelijkheid is gegeven uitzonderingen
daarop te maken. Deze uitzondering zijn overgenomen in art. 27 Rb. Een wettelijke
uitzondering vindt men in art. 803 en 818 lid 6 Rv.
4. motivering van de beslissing
De eis dat vonnissen de gronden waarop zij rusten moeten inhouden vindt men in de art. 121
RV en 5 lid 1 RO. Verder bepaalt art. 30 Rv: ‘Vonnissen, arresten en beschikkingen houden
de gronden in waarop zij rusten, tenzij uit de wet anders voortvloeit’. Het motiveringsbeginsel
hangt samen met en vloeit voor uit het beginsel van openbaarheid van de rechtspraak. De
motivering geeft partijen inzicht in de door de rechter gevolgde gedachtegang. Zij stelt
partijen in staat te beslissen zich bij het vonnis neer te leggen dan wel een rechtsmiddel
daartegen in te stellen. De motivering stelt de hogere rechter in staat de juistheid daarvan en
van de daarop berustende beslissing te beoordelen. Een andere functie van de motivering is
dat zij dient als een waarborg voor deugdelijke rechtspraak. De kwaliteit van de rechtspraak
wordt daardoor bevorderd. Hoewel het vonnis alleen de partijen bindt, heeft het een
precedentwerking. Het gepubliceerde vonnis kan aanleiding geven tot reacties en
rechtswetenschappelijke besprekingen en commentaren.
, Op de motiveringsplicht bestaan enkele uitzonderingen: art. 230 lid 2 RV, een verstekvonnis
behoeft niet te worden gemotiveerd en verlof tot het leggen van een conservatoir beslag
behoeft, indien het verlof wordt verleend, niet te worden gemotiveerd.
Een uitspraak die niet of niet deugdelijk is gemotiveerd, kan door de hogere rechter worden
vernietigd. Met de eis van motivering wordt een goede rechtsbedeling beoogd. Dit is zo
relevant, dat niet-inachtneming van de motiveringsplicht als een vorm- verzuim geldt,
waardoor vernietiging door de hogere rechter wordt gerechtvaardigd (art. 121 Gw, art. 5 lid 1,
79 en 80 RO en art. 230 Rv).
5. partijautonomie (de lijdelijkheid van de rechter, art. 24 Rv)
Partijen bepalen of er zal worden geprocedeerd en waarover. Het initiatief tot het voeren van
een proces gaat van de eisende partij uit. Zij bepaalt welke vordering zij aan het oordeel van
de rechter onderwerpt en jegens wie zij haar aanspraak in rechte geldend maakt. De
verschenen gedaagde kan zijnerzijds feiten stellen en verweren voeren en aldus mede inhoud
geven aan het geschil dat in het geding is. Partijen bepalen de grenzen van de rechtsstrijd,
maar binnen dat kader zijn zij verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig
en naar waarheid aan te voeren (art. 21 Rv). Deze partijautonomie stelt zeker grenzen aan het
rechtelijk handelen. Men spreekt in dit verband wel van de lijdelijkheid van de rechter. De
erkenning van de partijautonomie als beginsel brengt inderdaad enige beperkingen van de
taak van de rechter mee. Zo mag de rechter geen uitspraak doen over zaken die niet zijn geëist
of meer toewijzen dar er is gevorderd, noch mag de rechter verzuimen op enig deel van de eis
uitspraak te doen (art. 23 Rv). Hij onderzoekt en beslist op basis van hetgeen partijen aan hun
vordering, verzoek of verweer ten grondslag hebben gelegd (art. 24 Rv). Feiten die in het
proces zijn gesteld en niet zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen. Hij mag
daarvan in het algemeen geen bewijs verlangen (art. 149 Rv). Hij mag geen feiten aanvullen
(art. 25 Rv). Voor zover er bewijs moet worden geleverd, is dit een taak van partijen.
Bepaalde rechtsregels mag de rechter niet ambtshalve toepassen, bijvoorbeeld beroep op
verjaring en retentierecht. In hoger beroep kunnen partijen de procedure beperken tot
bepaalde geschilpunten. De cassatierechter dient zich te bepalen tot de in cassatie
aangevoerde middelen (art. 419 Rv). De lijdelijkheid van een rechter is het beginsel dat hij
een afwachtende houding dient aan te nemen ten aanzien van de door de partijen voor hem
gebrachte zaken en zich onthoudt van een al te actieve inmenging in de procedure.
Als hoofdbeginselen in de zin van hoofdkenmerken die niet volstrekt onmisbaar zijn, maar
wel van invloed op de aard en de kwaliteit van de burgerlijke rechtspleging zijn te noemen:
6. onderzoek en beslissing in twee instanties
Een van de belangrijkste elementen van ons stelsel van rechtspleging en rechtsbescherming is
de mogelijkheid voor partijen om de zaak na het proces in eerste instantie voor een hogere
rechter te brengen om deze opnieuw in volle omvang te laten onderzoeken en berechten. Het
onderzoek van de rechter in hoger beroep strekt zich evenals dat van de rechter in eerste
aanleg ook tot de feiten uit. Men spreekt daarom van twee feitelijke instanties.
7. toezicht op de rechtspraak door het middel van cassatie
Een hoofdkenmerk van ons burgerlijk procesrecht is dat er een centraal rechtscollege is, dat
toezicht op de rechtspraak uitoefent door middel van cassatie. Doel ervan is behalve toezicht
op de wijze van rechtspreken het handhaven van de eenheid in de toepassing van het recht en
het bevorderen van de rechtszekerheid. De cassatierechter beperkt zich in zijn onderzoek en
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller AiméeA. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.88. You're not tied to anything after your purchase.