Samenhang IB met andere belastingen
- Loonbelasting (art. 3.81 en 9.2 wet IB)
- Dividenbelasting (art. 9.2 lid 1b wet IB)
- Kansspelbelasting (art. 9.2 lid 1c wet IB)
- Vennootschapsbelasting: vpb is een steunfunctie van de IB. Als we geen vpb zouden hebben,
zou de winstheffing omzeilt kunnen worden door een vennootschap op te richten (art. 8 lid 1
wet VPB, wet 3.92 IB en fictief loon in art. 12a Wet LB).
- Erf- en schenkbelasting (vorderingen/schulden vinden we terug in box 3, art. 5.3 Wet IB)
- Premieheffing volksverzekeringen (is één aanslag)
Heffing
- Op basis waarvan kan de overheid IB heffen?
o Dit staat in de grondwet (art. 104 GW)
o De heffing geldt voor mensen die in NL wonen. Waar iemand woont wordt naar
omstandigheden bekeken. De inspecteur legt de aanslag op (art. 5 AWR)
o De belastingschuld ontstaat na het tijdvak waarop de heffing betrekking heeft.
- Daarnaast hebben we te maken met de Algemene Wet Bestuursrecht: dit is de formele wet
voor al het verkeer tussen overheid/burger.
- Invorderingswet: deze wet geeft de mogelijkheid om de verschuldigde belasting te innen
Geschiedenis:
- In 1892 begon men met een vermogensbelasting en een bedrijfsbelasting.
- In 1914 is er een inkomstenbelasting tot stand gekomen, hierbij werd gekeken naar de
bronnen die iemand had.
- In 1941 kwam er een Duitse inkomstenbelasting. Dit was eigenlijk een besluit, die tot 1964
heeft gegolden. Alle inkomsten uit de bronnen werden opgeteld en even zwaar belast.
- In 1964 werd het synthethische stelsel uitgebreid waarin de voorheffingen werden
ondergebracht.
Draagkracht
De belastingdruk wordt verdeeld in verhouding tot ieders draagkracht.
- Horizontale draagkracht wordt bepaald door 3 grootheden: consumptie, inkomen en
vermogen.
o Consumptie wordt belast met omzetbelasting en accijnzen
o Inkomen wordt belast met VPB of IB
o Het vermogen wordt belast in box 3
- Verticale draagkracht: persoonlijke omstandigheden, maatschappelijke voorzieningen en
economische instituties, hiermee wordt rekening gehouden door de persoonsgebonden
aftrek en de heffingskorting
- Het draagkrachtbeginsel wordt in het Nederlandse belastingstelsel verstoord doordat het
progressieve tarief wordt vertoord door het degressieve tarief van volksverzekeringen en
door belastingontwijking en –ontduiking
- Grensnuttheorie: inkomen heeft afnemend marginaal nut, iedere extra euro inkomen draagt
in mindere mate bij aan de behoeftebevrediging
,Inkomensbegrippen
- Synthetisch: alle inkomsten bij elkaar optellen en dit tegen één tarief belasten
- Analytisch: verschillende vormen van inkomen scheiden en belasten met een ander tarief.
- In box 1&2 worden reële inkomsten belast. In box 3 worden fictieve inkomsten belast.
- Bronnentheorie: voordeel moet afkomstig komen uit een permanente bron. Zonder bron
geen heffing. Om te spreken van een bron moet er sprake zijn van:
o Deelname aan het economisch verkeer: voordelen die ontstaan in de privésfeer
blijven buiten de heffing
o De belastingplichtige moet het behalen van een voordeel beogen: hij moet de
bedoeling hebben gehad om een voordeel te behalen met de activiteit
o Het voordeel moet redelijkerwijs kunnen worden verwacht
Inkomenstheorieën
- Verbruikstheorie: inkomen bestaat uit al hetgeen dat kan worden verteerd zonder te
verarmen. Het basisvermogen blijft buiten de heffing. Deze theorie is bijna niet toe te passen
- Periodiciteitstheorie: hetgeen dat je duurzaam verkrijgt valt onder je inkomen. Dus
incidentele inkomsten vallen daar buiten
- Opbrengsttheorie: hierbij is economische activiteit vereist. Alles wat je aan opbrengsten
binnen haalt wordt in de heffing betrokken.
- Vermogensvergelijkingstheorie: wordt toegepast in de VPB. Dit is theoretisch de meest
juiste. Voor de IB is dit vrij ingewikkeld. Daarom gekozen voor de bronnentheorie
- Bronnentheorie: het voordeel moet afkomstig zijn van een permanente bron
o Is er een bron? Dan worden alle inkomsten uit die bron belast. De verkoop van de
bron is onbelast (bijvoorbeeld als je je huis verkoopt).
Subjectieve belastingplicht (art. 2.1 Wet IB)
Belastingplichtig voor de inkomstenbelasting zijn:
o Binnenlands belastingplichtige: inwoner NL -> belast over wereldinkomen
o Buitenlands belastingplichtige: niet-inwoner -> alleen belast over NLe inkomen
Zijn alleen belast over de in H7 aangeduide inkomensbestanddelen welke
afkomstig zijn uit NL
Zij hebben in beginsel geen recht op aftrekposten en kunnen geen beroep
doen op de door NL gesloten verdragen.
- In verdragen wordt afgesproken aan wie de heffing is toegewezen over een bepaald
inkomens/vermogensbestanddeel. Nederlandse verdragen zijn gebaseerd op OESO-MV.
- Besluit voorkoming dubbele belasting 2001: wanneer er in een situatie geen verdrag geldt.
Hier kan alleen beroep op worden gedaan door inwoners van Nederland.
Woonplaats
Onderscheid tussen binnenlands en buitelandse belastingplicht is de woonplaats. Hoe bepaal je waar
iemand zijn woonplaats heeft? Hiervoor kijken we naar art. 4 AWR: waar iemand woont wordt naar
omstandigheden beoordeeld. Er wordt naar de feiten gekeken, hierbij kunnen verschillende
omstandigheden een rol spelen:
- Waar iemand een duurzame band van persoonlijk aard heeft
- Waar iemand zijn sociale leven zich bevindt
- Waar heeft hij een woning
- Waar verblijft hij en zijn gezin.
,Verdragswoonplaats
Hierbij moet je een aantal stappen doorlopen:
1. Waar heeft iemand een huis tot zijn beschikking. Als hij dat in 2 landen heeft, dan stap 2
2. Waar heeft iemand zijn middelpunt van zijn levensbelangen, daarna kijken naar
3. Gewoonlijke verblijfsplaats, als dat nog niet doorslaggevend is
4. Kijken naar nationaliteit
5. Als het nog steeds niet duidelijk is, vindt er onderling overleg plaats.
Fictieve woonplaats (art. 2.2)
- Als iemand ophoudt in Nederland te wonen, maar binnen 1 jaar weer terug komt, wordt
geacht dat deze persoon tijdens zijn afwezigheid in Nederland heeft gewoond.
o Dit geldt niet als aannemelijk wordt gemaakt dat de persoon in een lidstaat van de
EU of een bij ministeriële regeling aangewezen mogendheid waarmee NL een
verdrag is overeengekomen, als inwoner aan de belastingheffing is onderworpen
o Als in die periode in het buitenland belasting wordt geheven, kan NL niet heffen over
het inkomen in die periode, want NL heeft geen heffingrecht.
- Lid 2 bij uitzending als je in dienst bent bij Nederlandse Staat, deze persoon blijft binnenlands
belastingplichtig. Dit is in alle verdragen zo geregeld.
Inkomensbegrip
In afdeling 2.2 staan globaal de heffingsgrondslagen weergegeven.
- De IB wordt geheven over het in een jaar genoten inkomen uit alle boxen
- In art. 2.4 wet IB staat waar dit nader wordt bepaald. Hier staat ook dat er een onderscheid
wordt gemaakt tussen binnen- en buitenlands belastingplichtigen.
Verschuldigde inkomstenbelasting (afdeling 2.3)
- De verschuldigde IB (art. 2.7 wet IB) is het gezamelijke bedrag van de over het kalender jaar
berekende belasting op: box 1, 2 en 3.
- Hier worden de heffingskortingen op in mindering gebracht. Heffingskortingen gelden alleen
voor binnenlands belastingplichtigen en kwalificerende buitenlands belastingplichtigen (art.
7.8)
- Na toepassing van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting: stel over een deel van je
inkomen mag in NL niet worden geheven, dan mag je hierna nog de volledige heffingskorting
in mindering brengen.
- Tijdsevenredige vermindering heffingskorting IB (jo art. 4 uitv.reg. IB) wanneer je niet het
hele jaar binnenlands belastingplichtig bent (lid 2)
Tarief belastbaar inkomen box 1 (art. 2.10 en 2.10a)
- Tweeschijvenstelsel: premies volksverzekeringen betaal je alleen tot 35.129 euro. Als je het
percentage aan premies volksverzekeringen bij het belastingpercentage in art. 2.10 telt, kom
je uit op 37.10%, hetzelfde percentage als in schijf 2.
o Dus voor iemand die IB en premies volksverzekeringen moet betalen heb je eigenlijk
maar 2 schijven.
o Iemand die de AOW leeftijd al heeft bereikt hoeft geen premies volksverzekeringen
te betalen, voor die persoon geldt dus een drieschijvenstelsel.
- Art. 2.10 lid 2: verlaging tarief aftrekposten voor hogere inkomens. Geldt alleen voor
personen die in de hoogste schijf zitten.
o Dus de grondslagverminderende posten (lid 3) zijn slechts aftrekbaar tegen 43%.
o Dit gaat elk jaar met 3% naar beneden tot we op 37.10% zitten.
, Toerekeningsregels
- Rangorderegeling (art. 2.14): uitgangspunt is dat een voordeel uitsluitend op grond van het
eerst opgenomen wetsonderdeel waaronder het kan worden gerangschikt, in de heffing
wordt betrokken.
o Dit geldt voor voordelen (lid 1) en vermogensbestanddelen (lid 2). Als deze al in box
1 of 2 valt, kunnen die niet nog eens in box 3 vallen. Als het voordeel of
vermogensbestanddeel is vrijgesteld, kan die niet alsnog in een andere box vallen.
o Uitzonderingen in lid 3
Onderdeel a: schulden waarvan de rente van aftrek is uitgesloten. Deze
schuld mag je dan toch nog in box 3 in aanmerking nemen. Geldt ook voor
schulden die je voor de eigen woning aan bent gegaan, die niet kwalificeren
als eigenwoningschuld.
Onderdelen b: indien een vermogensbestanddeel korter dan 3 maanden
inkomen in box 1 of 2 genereren en daarvoor en daarna wel in box 3 zaten
en in die periode zit die datum van 1 januari, dan wordt er over dat
vermogensbestanddeel zowel in box 1 als in box 3 geheven.
Onderdeel c: zelfde als onderdeel b, maar voor periode van 6 maanden. Hier
tegenover staat wel dat je aannemelijk moet maken dat er zakelijke
overwegingen aan ten grondslag lagen.
- Toerekening bij minderjarige kinderen (art. 2.15): bepaalde vermogensbestanddelen worden
toegerekend aan de ouders. Arbeidsinkomsten wel in aanmerking bij het kind.
o Minderjarigen: jonger dan 18
o Toerekening aan ouder t.a.v. bepaalde inkomensbestanddelen
Gelijke toerekening aan gezaghebbende ouders (lid 4)
Toerekening bij partners (art. 2.17)
Als er sprake is van fiscaal partnerschap, dan bestaat er voor bepaalde inkomens- en
vermogensbestanddelen de optie om vrij toe te rekenen over de partners.
- Lid 1: Hoofdregel: inkomen wordt in aanmerking genomen bij de partner die het inkomen
geniet of vermogensbestanddeel bezit
- Uitzondering: gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de grondslag sparen en
beleggen, (art. 2.17, lid 2 + art. 5.2 lid 2), mag je vrij toerekenen over de partners. Geldt voor:
o Belastbare inkomsten uit eigen woning
o Het inkomen uit AB
o De persoonsgebondenaftrek
o De gezamelijke grondslag voor sparen en beleggen
o De als voorheffing te verrekenen dividendbelasting
- Alleen onder de voorwaarde dat je het gehele jaar dezelfde partner hebt (lid 5 + art. 5.2 lid 2)
- Als je niet het gehele kalenderjaar (dezelfde) partner hebt: kan je toch opteren (lid 7) om het
gehele jaar gezien te worden als fiscaal partners. Verzoek bij aangifte of voorlopige teruggaaf
- Je mag zelf de verhouding toerekenen. Als dit niet wordt aangegeven wordt het 50%-50%
- Onderlinge verdeling kan je herzien totdat beide (navorderings)aanslagen onherroepelijk
vaststaan
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller roaldcouwenberg. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.61. You're not tied to anything after your purchase.