Psychologie h 1 en 3 t/m 13
Sociologie h 6 t/m 8, 10 t/m 13 en 15 t/m 17
Sociale psychologie
Hoofdstuk 1
Psychologie: de wetenschap van het gedrag en de psychische processen van het individu.
Sociale invloed: het effect dat de woorden, daden of alleen al de aanwezigheid van andere
mensen heeft op onze gedachten, gevoelens, attitudes of gedrag. (reclame campagne)
Construct: de manier waarop mensen de sociale wereld waarnemen, begrijpen en
interpreteren. (ijverig, slim, lui.. persoonlijke kenmerken)
Determinant: bepaalde factor in een ontwikkeling toestand. (overgewicht)
Individuele verschillen: die aspecten van de persoonlijkheid van mensen die hen
onderscheiden van andere mensen.
Fundamentele attributiefout: de neiging om ons eigen en andermans gedrag volledig toe te
schrijven aan persoonlijkheidstrekken, en de macht van de sociale invloed te onderschatten
(we hebben de neiging om het gedrag van mensen te verklaren in termen van hun
persoonlijkheid). (dat gebeurde bij die mensen die het gif dronken, ze zullen allemaal wel
“zwak” zijn)
Behaviorisme: stroming in de psychologie die de stelling verdedigt dat men, om menselijk
gedrag te kunnen begrijpen, slechts hoeft te kijken naar de bekrachtigende eigenschappen
van de omgeving – dat wil zeggen, hoe positieve en negatieve gebeurtenissen in de
omgeving verband houden met specifieke gedragingen.
Gestaltpsychologie: stroming in de psychologie gebaseerd op hoe mensen de fysieke wereld
waarnemen, namelijk dat we de subjectieve manier moeten onderzoeken waarop een object
in de geest van de mensen verschijnt (het gestalt of geheel), in plaats van de manier waarop
de objectieve, fysieke eigenschappen van het object zijn samengevoegd.
Positief zelfbeeld (zelfwaardering): evaluatie van mensen van hun eigenwaarde, dat wil
zeggen de mate waarin ze zichzelf beschouwen als goed, competent en beschaafd.
Sociale cognitie: hoe mensen denken over zichzelf en de sociale wereld; specifieker: hoe
mensen sociale informatie selecteren, interpreteren, herinneren en gebruiken om oordelen
te vormen en beslissingen te nemen.
Hoofdstuk 3
Automatisch denken: denken dat onbewust, onopzettelijk, onwillekeurig en zonder
inspanning geschiedt.
Schema’s: mentale structuren die mensen gebruiken om hun kennis over de sociale wereld
te organiseren rond thema’s of subjecten en die invloed hebben op de informatie die
mensen opmerken, waarover ze nadenken en die ze zich herinneren. (schema’s omvatten
vele zaken o.a.: andere mensen, onszelf, sociale rollen en specifieke gebeurtenissen)
Toegankelijkheid: mate waarin schema’s en concepten zich op de voorgrond van ons
bewustzijn bevinden waardoor het waarschijnlijker is dat we ze gebruiken bij onze oordelen
over de sociale wereld. (eerdere ervaringen of doelen op dat moment)
Priming: het proces waarbij recente ervaringen de toegankelijkheid van een schema,
kenmerk of concept verhogen. (zeer recente ervaringen)
Perseveratie-effect: bevinding dat opvattingen van mensen over zichzelf en de sociale
wereld aanhouden, ondanks bewijzen van het tegendeel. (Derk Ogiviele, betrap en nog
iedereen gelooft hem)
, Selffulfilling prophecy (zichzelf waarmakende voorspelling): als mensen een bepaalde
verwachting hebben over hoe een ander is, dan beïnvloedt deze verwachting hun gedrag ten
opzichte van de ander. Hierdoor gaat de ander zich overeenkomstig deze verwachtingen
gedragen en worden deze bewaarheid.
Pygmalion-effect: een positieve selffulfilling prophecy: als er positieve verwachtingen zijn
van mensen (studenten of werknemers) dan gaan zij beter presteren.
Beoordelingsheuristiek: mentale aanname die mensen gebruiken om snel en efficiënt te
kunnen oordelen.
Representativiteitheuristiek: mentale aanname waarbij mensen iets classificeren op grond
van de mate waarin het lijkt op een karakteristiek geval.
Informatie over basisfrequentie: informatie over de regelmaat waarmee leden van
verschillende categorieën in de populatie voorkomen.
Anker- en correctieheuristiek: mentale aanname waarbij mensen een getal of waarde als
beginpunt gebruiken en vervolgens onvoldoende op dit ankerpunt corrigeren.
Analytische denkstijl: manier van denken waarbij mensen zich richten op de kenmerken van
objecten zonder aandacht te schenken aan de context: deze manier van denken is
gebruikelijk in de westerse wereld.
Holistische denkstijl: manier van denken waarbij mensen zich richten op het geheel, met
name de wijze waarop objecten zich tot elkaar verhouden: deze manier van denken is
gebruikelijkheid in oost-aziatische culturen (zoals in China, Japan en Korea).
Gecontroleerd denken: denken dat bewust, opzettelijk en uit vrije wil plaatsvindt en dat
inspanning vereist.
Tegenfeitelijk denken: een aspect van het verleden op mentaal niveau veranderen zodat je
je kunt voorstellen hoe het had kunnen zijn. (niet blij zijn met een zilver medaille)
Gedachteonderdrukking: poging om alle gedachten over iets wat we zo snel mogelijk willen
vergeten, te vermijden.
Barriere van overdreven zelfvertrouwen: gegeven dat mensen gewoonlijk te veel
vertrouwen hebben in de nauwkeurigheid van hun eigen oordelen.
Hoofdstuk 4
Non-verbale communicatie: manier waarop mensen opzettelijk of onopzettelijk
communiceren zonder woorden: non-verbale signalen zijn onder meer gelaatsuitdrukkingen,
stemgeluid, gebaren, lichaamshouding en –beweging, aanraking en oogcontact.
Spiegelneuronen: neuronen die reageren als wijzelf een bepaalde handeling verrichten en
als we een ander deze handelingen zien verrichten. (empathie, in de hersenen)
Coderen: uitdrukken of voortbrengen van non-verbaal gedrag, zoals glimlachen of iemand
op de rug kloppen.
Decoderen: interpreteren van de betekenis van non-verbaal gedrag van andere mensen,
zoals de conclusie dat een klopje op de rug een uitdrukking van neerbuigende minzaamheid
is, en niet van vriendelijkheid.
Vermenging van affect: een gelaatsuitdrukking waarin een deel van het gezicht de ene
emotie uitdrukt, terwijl een ander deel van het gezicht blijk geeft van een andere emotie.
(verdrietige ogen maar wel een glimlach)
Manifestatieregels: cultureel bepaalde regels over welke non-verbale gedragingen gepast
zijn om te laten zien.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ambersnikkers. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.