Boek: Sociale Kaart van Nederland
Opleiding: Journalistiek
Vak: Binnenlandse Zaken
Hoofdstukken: 3, 6 & 10
Hoofdstuk 3 – Het geldwezen
Geld heeft verschillende functies:
- ruilmiddel
- betaalmiddel
- spaarmiddel
- rekeneenheid
- waardemeter
Instituties: bankwezen, verzekering, pensioenfonds en de beurs.
Geld is van oorsprong een ruilmiddel. Omdat sommige goederen niet handig mee te nemen zijn
tijdens handel, hebben alle meer gedifferentieerde samenlevingen directe ruil vervangen met geld.
Voorwaarden van een ruilmiddel zijn:
- waardevol
- algemeen begeerd
- schaars
- gemakkelijk op te slaan en te vervoeren
- deelbaar
- duurzaam
- moeilijk te vervalsen
Vroeger waren dit metalen als ijzer, koper en vooral goud en zilver. Op andere plaatsen was dit
ivoor en schelpen. Het gewicht was vooral bepalend voor de waarde. Overheden namen uiteindelijk
deze taak op zich, om de waarde te wegen en te bepalen en te bestempelen. Zo werden het munten.
De oudste munten komen uit de 7e eeuw VC en komen uit Klein-Azië. Op dat moment hadden
munten een intrinsieke waarde: de waarde van de munt stond gelijk aan de waarde van het goud of
zilver dat erin was verwerkt. Later werden ook van andere metalen munten gemaakt maar de
banken en overheid garandeerde de waarde zodat het wel waardevol bleef. Bij de komst van
papiergeld werd de intrinsieke waarde volledig losgelaten. Zij hebben dus alleen waarde omdat
banken en overheden dat garanderen.
Weer een stap verder is giraal geld, geld dat alleen op een rekening bij een bank staat en geen
fysieke belichaming heeft. Voordeel is een snelle transactie, een nadeel is dat je snel schulden
maakt.
Het sleutelwoord voor de waarde van geld is vertrouwen! Door het gebruik van geld wordt dit
vertrouwen vanzelf steeds opnieuw bevestigd en is er dus sprake van een selffulfilling prophecy.
Dit kan ook de andere kant op werken wanneer men het vertrouwen in de bank verliest. Dan kan het
hele financiële systeem instorten, zoals het geval was in 1929 in New York. Zowel op nationaal als
internationaal proberen overheden en internationale instellingen door regelgeving het vertrouwen in
geld te vestigen en te handhaven.
In de 16e en 17e eeuw kreeg de Republiek der 7 Nederlanden vorm. Elke provincie had het recht
een eigen munt te slaan. Daardoor circuleerde binnen de republiek een grote variëteit aan munten.
In 1815 werden we een gecentraliseerde eenheidsstaat wat nu Nederland is. Men werd afhankelijker
van elkaar en er moest meer eenheid komen, ook in munten. Al in 1804 werd besloten tot 1 munt te
komen en die mocht alleen nog in Utrecht geslagen worden door de centrale overheid. In 1849 was
,er geen enkele vreemde munt meer.
Van papiergeld werd in de 13e eeuw al gebruik gemaakt door handelslieden. Ze hadden dan
zogenaamde wissels of banknotes om aan te geven dat ze over goud of zilver beschikten. Als snel
werden ze niet meer ingewisseld maar werd het een ruilmiddel op zich. Zo ontstond ook giraal
geld. De bewijzen van bezit werd alleen nog aangetoond door af en bijschrijvingen bij handelaren
of kassiers. Uit de beroepsgroepen van goudsmeden, kassiers en geldwisselaars is het bankwezen
ontstaan. In Nederland werd in 1814 een centrale bank opgericht om meer controle uit te voeren
op de verschillende banknotes en wissels. Zij kreeg als enige het recht om bankbiljetten uit te
geven. Alleen haar biljetten en munten hadden een gegarandeerde garantie. Eerst stond er een
hoeveelheid goud in opslag bij DNB wat het geld garandeerde. In 1863 werd vastgelegd dat de
goudvoorraad 40% van de waarde van alle biljetten moest dekken. Na de 2e wereldoorlog kreeg
DNB er andere functies bij. Ze werd kredietverschaffer aan nieuwe banken zoals Rabo en ze kreeg
een toezichthoudende rol over het hele geldwezen in Nederland. Doordat elk land een eigen munt
heeft moet er een standaard bepaald worden voor een centrale waarde, wat dus de wisselkoers is. Al
in 1609 werd in Amsterdam de eerste wisselbank ter wereld opgericht. Deze taxeerde vreemd geld
en gaf er gangbaar geld voor terug. Dit gebeurde door de munt te koppelen aan de waarde van goud
of zilver. GB nam in de 19e eeuw de gouden standaard aan en alle landen die handel met GB dreven
volgde, zo ook in NL sinds 1875. Na de WO 1 werkte dit niet meer omdat de oorlogvoerende
landen geen handel met elkaar dreven en meer geld uitgaven dan de goudvoorraad toeliet. Begin
jaren 30 werd de gouden standaard formeel losgelaten. Hierna volgde een periode van flexibele
wisselkoersen maar na WO2 werd opnieuw gestreefd naar vaste wisselkoersen. De VS was toen de
wereldmacht en richtte in 1944 het Internationale Monetaire Fonds (IMF) op. Zij moesten
toezicht houden op het betalingsverkeer en zorgdragen voor een vaste wisselkoers. Die werd
gebaseerd op de dollar: de dollar standard. Dit duurde tot begin jaren 70 en werd toen ook weer
losgelaten. Het IMF ging zich toen met arme landen bemoeien. Nu zijn vrijwel alle landen lid van
het IMF. Elk land heeft zeggenschap naar rato van zijn ingebrachte geld. Hierdoor hebben rijke
landen veel invloed. In Bretton Woods, waar het IMF werd opgericht, werd ook de Wereldbank
opgericht. Deze houdt zich bezig met kredieten voor arme landen en maakt herstelplannen.
Op dit moment geldt een stelsel van vrije wisselkoersen, die worden bepaald door de overschotten
of tekorten op de betalingsbalans van de verschillende landen. In de jaren 70 werd het Europees
Monetair Systeem opgericht om de zwevende wisselkoersen tegen te gaan. Maar in de jaren 90
werd al besloten om tot de euro te komen. Die is er sinds 2002 en de Europese Centrale Bank
(ECB) in Frankfurt, heeft een
deel van de taken van de centrale banken van de landen van de eurozone overgenomen. Deze is nu
bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de uitgifte van bankbiljetten, zoals eerst DNB dat deed.
Bankwezen > Commerciële instellingen, gericht op het maken van winst. Oorspronkelijk was er een
onderscheid tussen handelsbanken, kredietbanken en spaarbanken maar door fusies is dit
onderscheid verdwenen. DNB heeft als wettelijke taak toezicht te houden op de financiële
instellingen.
Pensioenfondsen en (levens)verzekeringsmaatschappijen beheren veel geld, opgebracht uit betaalde
premies van klanten. Wordt vrijwillig gedaan, soms verplichten geldverstrekkers het zoals bij bijv.
een hypotheek.
Pensioenfondsen kunnen onderscheiden worden in:
– Ondernemingsfondsen bestaan uit de werknemers van een bepaalde onderneming
(zoals bijv. het Philips pensioenfonds).
– Bedrijfsfondsen bestaan uit de werknemers van een hele bedrijfstak (zoals GGZ).
Het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) is verreweg het grootste fonds. Deze fondsen
werken op basis van het kapitaaldekkingsstelsel. Dwz de bijdragen worden voor later gebruik
gereserveerd. Door de grote sommen geld dat ze krijgen uit de premies, zijn de fondsen grote
kredietverstrekkers aan de overheid en het bedrijfsleven. Ook zij staan onder toezicht van DNB.
Een belangrijke functie van de fondsen en banken is het aantrekken van geld en verstrekken van
, krediet aan bedrijven. Bedrijven kunnen ook op een andere manier voorzien in hun
kapitaalbehoefte, namelijk door het uitgeven van effecten. Daarin kun je onderscheid maken tussen
obligaties en aandelen.
Obligaties zijn langlopende verhandelbare leningen aan een overheidsinstelling of bedrijf.
Aandelen en obligaties worden verhandeld op de effectenbeurs. In 1602 werd de Amsterdamse
Effectenbeurs opgericht, een vd oudste ter wereld. Tegenwoordig is NY de belangrijkste. Een
beweegreden van bedrijven voor het uitgeven van aandelen is het uitbreiden van de zaak. Steeds
meer particulieren zijn gebruik gaan maken van de diensten in het geldwezen. Om de consumenten
te beschermen tegen de druk die van de financiële dienstverleners uitgaat, is de Autoriteit
Financiële Markten (AFM) opgericht. Deze houdt toezicht. Deze stelt ook regels in, zoals de
verplichte financiële bijsluiter. Geld in publieke sfeer: de strijd tegen corruptie Bureaucratieën zijn
organisaties waarin de taken rationeel zijn opgedeeld en op onpersoonlijke manier worden
uitgevoerd volgens formele voorschriften op basis van deskundigheid. Het proces van
bureaucratisering, met zijn scheiding van publieke en private belangen, heeft ertoe geleid dat
persoonlijk voordeel halen uit een ambt als ‘corruptie’ werd verboden. In de 16e eeuw liepen de
zakelijke persoonlijke belangen zoals van vorsten nog door elkaar heen. Corruptie kan gedefinieerd
worden als het gebruik maken van een publiek ambt voor persoonlijk gewin of iets doen of nalaten
dat strijdig is met de ambtsplicht.
Het uitgangspunt van bureaucratisch handelen is dat ambtenaren geen onderscheid maken tussen
mensen die zij wel of niet kennen.
Volgens Viviane A Zelizer (boek: the social meaning of money 1994) gebruiken mensen
geld om bindingen met anderen aan te gaan of te versterken. Denk aan contributies, geschenken bij
geboortes en verjaardagen, fooien of beschermingsgeld. Met special moneys bedoelt Zelizer geld uit
erven of als cadeau gekregen. Deze krijgen een andere uitgaven dan geld dat zelf verdiend is. Uit de
personalisering van geld zijn cadeaubonnen ontstaan. De eerste bonnen komen uit 1900 uit de VS.
Ook deed Zelizer onderzoek in Engeland naar het beheren van geld binnen het gezin.
Er zijn vier beheersystemen:
- het totalen systeem: de man draagt al zijn loon af aan zijn vrouw en zij is verantwoordelijk voor
de uitgaven. Hij krijgt zakgeld van zijn vrouw. In dit systeem hebben vrouwen geen geld voor eigen
gebruik. Dit was het traditionele arbeidersgezinnenpatroon.
- Het huishoudgeld systeem: de man als kostwinner geeft zijn vrouw een bepaald bedrag om het
huishouden mee te regelen. Dit was het traditionele middenklasse patroon. Afhankelijk van de man
was het maar de vraag of er iets voor de vrouw persoonlijk overbleef. Soms kregen vrouwen
speldengeld.
- Het gezamenlijk beheer: alle inkomsten op 1 rekening waartoe beiden toegang hebben. Deze is
in Nederland op dit moment het meest voorkomende type.
Onafhankelijk beheersysteem: Ieder een eigen rekening en eigen uitgaven, ieder beheert
het eigen geld. Deze komt vooral voor bij hoogopgeleide tweeverdieners zonder kinderen.
Hoofdstuk 6 – Gezondheidszorg
De belangrijkste factoren op gebied van de gezondheidszorg zijn:
- De aanbieders
- De patiënten
- De verzekeringsmaatschappijen
De overheid speelt op vier terreinen een grote rol in de gezondheidszorg:
- toegankelijkheid
- beheersing van de collectieve uitgaven
- toezicht op de kwaliteit
- Medisch-ethische kwesties
Wet Voorzieningen Gezondheidszorg: hield zich bezig met de planning van gezondheidszorg.
Bleek jaren 80 niet goed. Alles moest herzien worden d.m.v. een commissie. Deze bracht 2 adviezen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Stuviane. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.26. You're not tied to anything after your purchase.