HC 1: straftheorieën
>>>> Rechtvaardiging sanctiesysteem:
Op basis waarvan zou de staat het recht hebben leed toe te voegen aan zijn burgers? Sancties kunnen
namelijk worden gezien als leedtoevoeging en worden door Jonkers zelfs beschreven als het kwaad.
Deze vraag wordt gesteld in het kader van het beperkend ingrijpen door de staat in het leven van
burgers, dus in het kader van de rechtvaardiging voor bewuste leedtoevoeging door de overheid.
- Veelal wordt de rechtvaardiging voor bewuste leedtoevoeging door de staat gevonden in de
natuurrechtelijke contracttheorieën van Verlichtingsdenkers (waaronder Rousseau).
o De contracttheorie houdt in dat burgers in een fictieve pre-statelijke situatie, waarin zij
hun eigen latere situatie nog niet kennen, bepaalde rechten opgeven en akkoord gaan met
een beperking van die rechten, omdat uiteindelijk het grootste deel van de bevolking daar
beter van zou worden (utilitaristisch argument). Dus, burgers komen overeen dat zij een
deel van hun vrijheid en zelfbeschikkingsrecht uit handen geven, omdat dit de kans op een
gelukkig en goed leven zou vergroten. Bij het aangaan van het sociaal contract is aanvaard
dat normoverschrijding aanleiding kan geven tot sanctioneren. Echter, het afstaan van
rechten en het toestaan van leedtoevoeging kan in die toestand niet zover gaan dat het
tot onredelijke uitkomsten leidt voor diegene die niet weet in welke positie hij uiteindelijk
komt te verkeren.
>>>> Doelen strafwetgeving, sanctietoemeting en tenuitvoerlegging:
Hoewel veelal gesproken wordt van de doelen van bestraffing, is niet aanstonds duidelijk wat daarmee
bedoeld wordt. Zo is niet duidelijk hoe de verschillende deelterreinen van het straf(proces)recht en
het sanctierecht zich tot de bestraffingsdoelen verhouden. In Punishment and responsibility maakte
Hart deze verhoudingen inzichtelijker. Dus, hoewel een effectief strafrechtelijk systeem lijkt te
veronderstellen dat doelen van tenuitvoerlegging en doelen van straftoemeting zijn in te passen in de
algemene doelen van het strafrechtelijk systeem, hoeven de doelen van de deelterreinen niet identiek
te zijn. Dezelfde overkoepelende doelen kunnen op de onderscheiden niveaus van het strafrechtelijk
systeem (namelijk: wetgeving, sanctietoemeting en tenuitvoerlegging) op verschillende wijzen
gediend worden. Is nu met het gegeven dat de grondslag van de straf die wordt opgelegd, gelegen is
in vergelding, per definitie gezegd dat tenuitvoerlegging eveneens in het teken van vergelding dient te
staan? Deze vraag keert terug in een aantal teksten van deze week, namelijk van Jonkers, Mulgrew, en
Van Zyl Smit en Snacken.
>>>> Tekst Bleichrodt & Vegter:
De tekst van Bleichrodt en Vegter gaat over de geschiedenis van het Nederlandse sanctierecht.
- Ze beschrijven een aantal verschillen tussen de bestraffing in de 17e en 18e eeuw en bestraffing
tegenwoordig, namelijk de volgende:
o Van lichaam naar vrijheid: het voorwerp van bestraffing veranderde, want het voorwerp
was niet langer het lichaam van de veroordeelde, maar diens vrijheid. De veroordeelde
wordt niet langer getroffen aan zijn lichaam, maar aan hem wordt een vrijheidsstraf door
een rechter opgelegd.
1
, o Rationeel/proportioneel: de strafmaat vertaalt zich naar een bepaalde periode van
vrijheidsbeneming, die in juiste verhouding moet staan tot het gepleegde delict en de
ernst daarvan, en niet naar lichamelijke bestraffing.
o Van publiek naar besloten: de voltrekking van de straf vindt niet meer in het openbaar
plaats, maar in een besloten omgeving.
→ CONCLUSIE: uit de verschillen blijkt een tijd- en cultuurgebondenheid van het sanctierecht.
Ook al beogen wij, net zoals onze voorouders, slechts preventie en vergelding na te streven,
de invulling ervan is anders.
- Het Wetboek van Strafrecht uit 1886 kent de volgende karakteristieken:
o Klassieke rechtvaardigingsleer: aan het Wetboek van Strafvordering lag de klassieke
stroming ten grondslag, die erop was gericht om de uitwassen van het Ancien Regime te
voorkomen, namelijk corruptie, regionale ongelijkheid, bevoordeling van de gegoede
klasse en willekeur. Strafrechtspleging moest op rationele beginselen geschoeid worden,
namelijk legaliteit, gelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De rechter past slechts de
wet toe en heeft weinig vrijheden.
• Hoewel het Wetboek van Strafrecht van 1886 was gebaseerd op de klassieke
beginselen (waarin geldt dat de rechter slechts de wet toepast en weinig vrijheden
heeft), werd in Nederland wel vertrouwen gesteld in de rechterlijke macht, die veel
straftoemetingsvrijheid kreeg.
o Relatief mild en overzichtelijk: het strafrechtstelsel was relatief mild en overzichtelijk,
omdat de hoofdstraffen (namelijk: gevangenisstraf, hechtenis en geldboete) niet konden
worden gecombineerd en omdat de bijkomende straffen slechts in combinatie met de
hoofdstraffen konden worden opgelegd.
• Gekozen werd voor de vrijheidsstraf als meest prominente strafsoort. Men geloofde
in cellulaire tenuitvoerlegging (namelijk: eenzame opsluiting gedurende dag en nacht),
en op die wijze werden gedetineerden niet negatief door elkaar beïnvloed. Dit werd
enige jaren later alweer afgeschaft, omdat veel gedetineerden gek werden als gevolg
van eenzame opsluiting.
• Ook de levenslange gevangenisstraf werd gehandhaafd als alternatief voor de
doodstraf, die in 1870 werd afgeschaft en voor het laatst werd voltrokken in 1860.
• Maatregelen werden niet opgenomen in het Wetboek van Strafrecht van 1886, met
uitzondering van de plaatsing in het psychiatrisch ziekenhuis (een civielrechtelijke
maatregel).
o De rechten en vrijheden van burgers staan centraal in het klassieke denken, en willekeur
en ongelijkheden moesten bestreden worden.
- De theorieën die in het klassieke denken werden gebruikt om bestraffen te rechtvaardigen
(namelijk: de klassieke rechtvaardigingsleer), kunnen worden verdeeld in de relatieve en
absolute theorieën:
o In de relatieve theorieën staat het na te streven doel, dat in de toekomst gelegen is,
centraal.
• Deze theorie komt voort uit het utilisme (met Bentham als representant), want het
gaat om het creëren van zoveel mogelijk geluk voor een zo groot mogelijke groep
mensen. Dreigen met en het opleggen van straf moeten dienen om toekomstige
delicten te voorkomen.
2
, • Deze theorieën kennen de volgende probleempunten.
▪ Het mensbeeld als homo economicus wordt gehanteerd: de mens die wikt en
weegt, die voordelen en nadelen tegen elkaar afweegt, voordat hij een delict
pleegt. De vraag is of dit wel zo werkt in de praktijk, want dit beeld past minder bij
delicten die vanuit een hevige emotie worden begaan. Onderzoek laat zien dat de
afschrikwekkende werking van het strafrecht uiterst beperkt is en dat de zwaarte
van de straf nauwelijks effect heeft. Als al sprake is van een afschrikwekkend effect
is dit gelegen in de pakkans en de snelheid waarmee bestraffing volgt op het delict.
▪ Een ander probleempunt ten aanzien van deze theorieën is het volgende. In het
kader van de Kantiaanse categorische imperatief wordt betoogd dat een mens niet
gebruikt mag worden om een buiten hem/haar gelegen doel na te streven, maar
dat een mens altijd een doel in zichzelf is. Bij generale preventie (namelijk: het
straffen van een persoon om andere burgers af te schrikken) wordt dit beginsel
geweld aangedaan.
▪ Het utilisme houdt geen beperking in van de strafzwaarte, zolang de straf maar
het gewenste effect sorteert. De proportionaliteit is in deze theorie dus niet meer
direct van belang.
o In de absolute theorieën staat het misdrijf centraal en wordt dus naar het verleden
gekeken. Daarin wordt de rechtvaardiging van bestraffing gevonden: er wordt gestraft,
omdat er misdaan is en niet om een bepaald doel (zoals preventie) in de toekomst na te
streven.
• Kant was voorstander van de meest vergaande uitwerking van deze theorie, namelijk
de ius talionis (namelijk: het oog om oog, tand om tand-principe). Hierbij geldt een
ander Kantiaans categorische imperatief: zelfs als bestraffing geen enkel doel dient,
moet er gestraft worden. De rechtvaardiging is dus gelegen in de misdaad zelf.
• Deze theorieën kennen het volgende probleempunt:
▪ Het waarom is in deze theorie niet relevant en daarom bevredigt deze theorie
uiteindelijk niet. Als bestraffing en leedtoevoeging volstrekt zinloos is en zelfs
ongewenst is; waarom zou dit dan toch moeten? Dit valt niet goed uit te leggen.
• Deze theorieën kennen het volgende voordeel:
▪ Er wordt naar het verleden gekeken, namelijk naar de misdaad, en de
strafrechtelijke reactie wordt daarop afgestemd, waardoor proportionaliteit
daarmee gegeven is.
- Aan het eind van de 19e eeuw kwam de Moderne Richting op, die veel invloed heeft gehad op
het Nederlandse sanctierecht.
o De Moderne Richting zocht de rechtvaardiging van overheidsingrijpen niet langer in de
contracttheorie, maar richtte zich op beveiliging van de maatschappij.
o De Moderne Richting ging niet langer uit van het mensbeeld van de homo economicus,
maar als uitgangspunt werd een meer wetenschappelijk mensbeeld gekozen. Dus, de
gedragswetenschappen zouden antwoord geven op de vraag waarom criminelen
misdaden plegen en deze oorzaak zou vervolgens moeten worden weggenomen door een
strafrechtelijke reactie, namelijk een strafrechtelijke sanctie die is afgestemd op de
persoon van de misdadiger. Het gaat dus om doelmatigheid, want de klassieke beginselen
krijgen minder aandacht en de straf wordt tot een instrument.
3
, • Sanctie afgesteld op de persoon van de misdadiger: de invloed van de Moderne
Richting heeft zich vertaald in het jeugdstrafrecht met specifieke sancties afgestemd
op die specifieke categorie delinquenten. Ook de invoering van de voorwaardelijke
veroordeling kan gezien worden als een product van deze stroming, want de straf kon
op maat worden gemaakt.
o Het Nederlandse sanctiestelsel werd onder invloed van de Moderne Richting omgevormd
tot een tweesporenstelsel. Naast straffen konden ook maatregelen worden opgelegd, die
vooral strekken ter beveiliging van de samenleving en die persoonsgericht werken.
• Tbr werd ingevoerd in 1925 en daar kwamen de maatregelen onttrekking aan het
verkeer en plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders bij.
>>>> Tekst Jonkers:
In de tekst van Jonkers stelt hij voorop dat straf een door de overheid toegevoegd kwaad is en het is
daarom een ultimum remedium, dus er moet zuinig mee worden omgesprongen.
- Dit kwaad kan alleen als straf betiteld worden als het ziet op foutief handelen uit het verleden,
dus het kijkt noodzakelijkerwijs naar een in het verleden begaan delict. De grondslag is dus
gelegen in het vergelden van die daad uit het verleden en het verwijt dat daaromtrent gemaakt
wordt.
o Het gaat Jonkers bij de term ‘vergelden’ dus niet om de betekenis die het toekomt in het
ius talionis-idee van Kant of om het Kantiaans categorische imperatief, maar louter om de
grondslag van het straffend optreden. Een grondslag die gelegen is in het fundamentele
verband tussen toegevoegd kwaad en de daad in het verleden.
o Het door de overheid toegevoegde kwaad kan alleen als straf gekwalificeerd worden als
het zijn grondslag vindt in de in het verleden gepleegde misdaad. Straf is in wezen
vergelding van schuld. Daarmee staat ook vast dat aan vergelding niet te ontkomen valt,
dus het kan niet terzijde gesteld worden. Straffen en vergelden zijn synoniemen in de
betekenis die Jonkers eraan geeft. Echter, de enge betekenis die vergelden hier heeft,
betekent niet dat alle schuld vergolden moet worden. Vergelding is slechts grondslag en
niet noodzaak tot bestraffing. Daarvoor zijn de strafdoelen (namelijk: afschrikking,
norminprenting, beveiliging, resocialisatie, conflictoplossing, etc,) van belang, want die
geven aan in welke gevallen en in welke mate schuld vergolden moet worden.
- De fout die volgens Jonkers dikwijls wordt gemaakt is om bij de vraag van het waarom van
straffen geen onderscheid te maken tussen de verschillende niveaus waarop strafrecht wordt
bedreven. Er zijn drie niveaus: legislatief niveau van de wetgever, applicatieniveau van de
sanctietoemeting door de rechter en het executieniveau door justitie. De doeleinden kunnen
per niveau verschillen, al is het zo dat de lagere niveaus de doeleinden van de hogere niveaus
niet mogen frustreren en moeten respecteren, aldus Jonkers.
o Legislatief niveau (wetgever): de doelen van de wetgever moeten liggen in de generale
sfeer en niet in speciale preventie, omdat de overheid zich niet met wetgeving richt tot de
enkeling. Wel moet de sanctiewetgeving het individualiseren van straffen mogelijk maken
om te kunnen komen tot maatwerk. Het doel van sanctiewetgeving is gelegen in de
bekrachtiging van de norm om door middel van het strafdreigement mensen ervan te
weerhouden misdrijven te plegen.
→ CONCLUSIE: de doelen zijn normbekrachtiging en generale preventie.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nouridijker. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.00. You're not tied to anything after your purchase.