HC1 Embryonale ontwikkeling en de functionele bouw van de lever
Lever- en galblaasontwikkeling
De embryonale ontwikkeling begint bij de kiembladen. De lever bestaat uit
endoderm en mesoderm. Het endoderm omvat de oerdarm, en uit de voordarm zal
een uitstulpsel ontstaan, genaamd de ventrale endodermale knop. Hieruit ontstaan
dan weer 2 gedeeltes → het
craniale deel wat de lever en
galgangen gaat vormen en
het caudale deel die
galblaas en ductus cysticus
gaat vormen. Tijdens de
embryonale ontwikkeling zal
de lever erg snel groeien, en
hierdoor staat hij op een
gegeven moment al niet
meer op het plaatje. De
ductus choledochus komt
samen met de ductus
pancreaticus uit in de darm. Deze samenvoeging is diersoortafhankelijk. De galblaas
komt niet bij alle dieren voor (niet bij rat, paard, duif…). Deze hebben eigenlijk meer
een verwijding van de galgangen voor de opslag van galzouten.
Het mesoderm vormt ook een stukje lever. Er worden vv. vitellinae en het septum
transversum gevormd. Het ST is de voorloper van het diaphragma. Het stukje vanuit
het endoderm zal hier in gaan groeien (leverdivertikel). Leverweefsel zit hier niet per
se in verwoven, maar wel er aan opgehangen soortvan later.
De lever is een orgaan wat heel goed doorbloed moet zijn. Het lever is namelijk
belangrijk voor heel veel dingen – het is een ontgiftingscentrum, zuiveringsinstallatie,
breekt vet af of maakt juist glycogeen (ook opslag) etc. Het bloedvatennetwerk
ontstaat vanuit de vv. vitellinae (vanuit de dooierzak) die zullen gaan
anastosomeren (tussenverbindinkjes maken). De vaten die hierbij gevormd worden
zijn de sinusoïden. Daarnaast vormen de vv. vitellinae ook een stukje van de vena
cava caudalis, poortader en ductus venosus. De ductus venosus is een soort
snelweg door de lever heen (dus niet door de sinusoïden). In de embryonale
ontwikkeling blijft de rechter v. vitellina over, vanuit de lever naar je hat → begin v.
cava caudalis. Het caudale achterblijfsel van de v. vitellina zal de poortader gaan
vormen, wat het zuurstofarme bloed vanuit de buikorganen naar de lever toe zal
vervoeren. De ductus venosus zorgt ervoor dat zuurstofrijk bloed niet helemaal door
de lever heen hoeft, maar zo snel mogelijk in de circulatie terecht komt. Één van de
umbilicale venen gaat in regressie (de rechter).
,Ligging en grootte van de lever
De ligging van de lever is voornamelijk intrathoracaal,
maar dan wel in het abdomen. Het ligt dus onder de
ribboog, maar achter het diaphragma. Van ventraal uit
zijn er nog wel enige uitstulpingen te zien van achter de
ribboog. De lever verschilt per diersoort. Bij de meeste
dieren ligt het mediaan of centraal gelegen maar bij
sommige migreert hij iets verder naar rechts
(bijvoorbeeld bij herkauwers vanwege de pens).
Carnivoren hebben nauwelijks maag dus hier ligt hij juist
heel centraal. Paard is dus te herkennen aan het
ontbreken van de galblaas. Op de röntgenfoto’s zijn
afwijkingen aan de grootte van de lever te zien. Bovenin
is een verkleinde lever, onderin hepatomegalie.
Bevestiging/ophanging
Ophanging is zowel dorsaal als ventraal mogelijk. De
meeste organen worden dorsaal opgehangen (bijv.
scheilswortel, dorsale mesogastrium van de maag →
omentum majus). Het omentum minus zorgt voor
juist de ventrale ophanging van de maag, en deze
zal naar de lever toe gaan. De lever heeft
vervolgens ook een ventrale ophangband →
ligamentum falciforme (13). Deze is vanaf de lever
ventraal tot aan de navel te volgen. Er achter is te zien dat ook de blaas ventraal is
opgehangen. Deze 2 ligamenten zijn vaak makkelijk te zien omdat ze erg vet zijn. De
ligamentum falciforme en omentum minus zijn niet de enige ophangbanden die vast
zitten aan de lever. De ligg. coronaria (13’) belijnen een beetje het gedeelte van de
lever tegen het diaphragma aan. Het ligamentum triangulare sinistra (12) is de
laterodorsale ophanging van de linker leverlob. Het omentum minus hecht min of
meer in het centrum van de lever aan (leverpoort (7)).
Vorm van de lever
De vorm van de lever
verschilt per diersoort.
Hiernaast staat de lever van
een hond afgebeeld. Er zijn
meerdere lobben
aanwezig. Lobus quadratus
(3), lobus caudatus
bestaande uit processus
caudatus (6) en processus papillaris (7), lobus sinistra lateralis/medialis (1/2), lobus
dextra medialis/lateralis (3/4). Verder zijn de v. cava caudalis (8), galblaas (11) →
tussen quadratus en rechterlob, v. portae (9) en a. hepatica (10) te zien.
Het ligamentum falciforme + ligamentum teres hepaticus (overblijfsel van de
umbilicale vaten) ligt altijd tussen de quadratus en de linkerlob. Tussen caudatus en
quadratus zit de leverpoort (ingang van alle vaten → vena porta, a. hepatica). Aan
de dorsale zijde zit het afvoerende vat van vena cava caudalis.
, De lobus caudatus is bij sommige dieren ingedeeld in 2 processi.
Bij de processus caudatus rechts is vaak een inkeping te zien.
Deze ontstaat omdat hier de rehternier zit → impressio renalis. Bij
het varken is deze niet te zien, omdat hierbij de nieren op
ongeveer gelijke hoogte zitten → plaatje onderin.
De lever van het paard (middenin) heeft een soort J-vorm, en is
ook een stuk bleker vanwege relatief veel vet. Er zijn veel
deuken/ inkepingen te zien door de darmen.
Bovenin is de lever van een hond te zien. Dit is een roofdier, en
heeft dus diepere inkepingen dan de prooidieren (zoals het
paard of runderen). De theorie erachter is dat roofdieren moeten
jagen/sprinten en hiervoor veel bewegingen moeten toelaten in
hun lichaam.
Bij het varken is wanneer er
ingezoomd wordt op de lever een
patroon als hier rechts te zien. Er zijn
allemaal kleine bindweefsel
tussenschotten in het leverweefsel
te zien, welke een stuk dikker zijn
dan die bij andere diersoorten.
Galblaas
De galblaas dient als opvangplaats voor gal. Het gal wordt gemaakt door de
hepatocyten, en vanaf daar gaat het door de galcanaliculi (de eerste afvoerende
vaten) naar de galductuli. Vervolgens gaat het tussen de lobben door, via de
interlobulaire ducti, samen door in de ductus hepaticus. Deze kan doorstromen naar
het duodenum (ductus choledochus → papilla duodeni major, samen met ductus
pancreaticus), of heeft een aftakking naar de galblaas (ductus cysticus). Dit kan
gereguleerd worden met behulp van een sfincter.
Leverpoort, bloedvoorziening en vena porta
De leverpoort (hilus) is de poort via waar alles aankomt in de lever → v. portae
hepatis, a. hepatica, omentum minus, galblaas. De bloedvoorziening bestaat uit:
- 80% vena porta
- 20% a. hepatica
- Beide hebben als binnenkomst de hilus
- Beide vertakken in interlobulaire arteriolen en venulen
- Via leversinusoïden (langs de hepatocyten) naar interlobulaire centrale vene
- Vv. hepatica voeren bloed af naar vena cava caudalis
De vena porta voert dus bloed aan vanuit de milt, maag en de darmen, behalve
het laatste stukje rectum wat via een stukje gaat wat niet via de lever komt → de
reden waarom zetpillen zo goed werken. Pilletjes onder de tong werken hetzelfde.
,Histologisch
Bij de V wordt de centrale vene
afgebeeld. Het weefsel eromheen zijn
allemaal hepatocyten. Het witte er
tussenin zijn de sinusoïden.
Door de microscoop zijn allemaal kringen
(lobuli) te zien met leverweefsel, en
telkens centraal er in een centrale vene.
Er zijn steeds 3 structuren bij elkaar te zien
→ vene, arterie en galafvoer → de
portale driehoek. Die zitten allemaal op
de uiteinden van de klassieke anatomische lobulus. Vanaf het midden hiervan wordt
bloed gezuiverd, of gal afgevoerd. Omdat de lever dus verschillende functies heeft,
kun je er op verschillende manieren naar kijken.
De klassieke anatomische lobulus is polygonaal en heeft de portale driehoeken dus
aan de uiteinden zitten. In het midden hiervan zit de centrale vene (terminale
venule). Wanneer gekeken wordt naar de galafvoer, ga je juist deze afvoergang
centraal zetten. Er wordt dus een driehoekje getekend, van 2 centrale venen, en
wordt de portale lobulus gevormd. Ditzelfde geldt voor de bloedvoorziening. Er kan
als laatste ook gekeken worden naar de metabole activiteit. Hierbij teken je de
portale acinus tussen 2 portale driehoeken in. Dit is een indicator van hoe goed het
weefsel tussen de 2 arteriën in doorbloed is. Bij een verlenging hiervan zal zuurstof
minder goed overal terecht kunnen komen.
Sinusoïden hebben een andere opbouw dan capillairen. Er zijn een continu of
gefenestreerd capillair mogelijk, maar ook een discontinu capillair. Dit zijn de
sinusoïden. Bij een gefenestreerd capillair is de lamina basalis nog wel gewoon
continu, maar in sinusoïden heeft deze laag ook gaten. Dit is nodig omdat er in de
lever vaak grotere moleculen moeten worden gezuiverd/bewerkt. Deze moleculen
moeten dus kunnen uittreden, via de grote gaten. In de sinusoïden zitten daarnaast
macrofagen, welke de Kupffer cellen worden genoemd. In de sinusoïden zullen dus
grote monocyten en macrofagen te zien zijn.
, HC2 Algemeen reactiepatroon van de lever en galwegen
Architectuur van de lever
De lever bestaat uit lobben, met daarin de
leveracini. De acini krijgen hun bloed vanuit het
portale gebiedje. Het functionele bloed van de
lever komt allemaal vanuit de vena portae.
Verder is er de arteria hepatica, met zuurstofrijk
bloed. Daarnaast is er een galgang, die dus gal
afvoert richting het duodenum.
Zowel het arteriële, zuurstofrijke
bloed als het functionele bloed
loopt vanaf het portale gebiedje
door de lever heen, via de
sinusoïden, naar de centrale
vene (ook wel terminale vena
hepatica tak). Deze wordt steeds
groter en groter, en vanaf hier komt het dan weer terug in de circulatie (v. cava
caudalis). De normale bloedstroom is van groot belang voor het goed functioneren
van de lever. Omdat het bloed dus door de hepatocyten heen loopt, is ook te zien
dat de functionaliteit van de cellen anders is afhankelijk van waar ze zich bevinden.
Algemeen reactiepatroon
Dit is eigenlijk van toepassing op alle organen. Het weefsel reageert op een prikkel
van buitenaf, en de manier waarop dit kan is relatief beperkt. Dit maakt het lastig
om aan het reactiepatroon te kunnen zijn wat precies de oorzaak is.
Parenchymateuze veranderingen
- Subletale celbeschadigingen (degeneratie) →
kan weer normaal gaan functioneren als de
oorzaak van de beschadiging wegvalt
o Vetstapeling (steatosis/lipidosis) → witte
bollen tussen de cellen in
o Glycogeen stapeling (steroïd
geïnduceerde hepatopathie) → hele
bleke, wel gezonde cellen
o Macroscopisch gevolg hiervan kan
bleekheid zijn (minder ruimte van bloed en
door de kleur van de cellen)
- Letale celbeschadigingen
o Necrose (groepen van cellen)
o Apoptose (individuele cel)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Pernilla. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.36. You're not tied to anything after your purchase.