1. Bestuurskunde en openbaar bestuur
1.1 Bestuurskunde als vakgebied
Nederland = democratische rechtsstaat. In een democratie heeft het volk het voor het
zeggen.
Bestuurskunde: wetenschap die het openbaar bestuur bestudeert, vaak met het doel de
werking van het bestuur te verbeteren.
Bestuurskunde kent verschillende vakgebieden:
- Politicologie
- Rechten (openbaar bestuur bestaat uit bestuursorganen die bevoegd zijn om
bindende beslissingen te nemen)
- Economie
- Sociologie/sociale psychologie: (particuliere organisaties worden bij beleidsvorming
ook vaak nauw betrokken)
Het openbaar bestuur bestaat uit ambtenaren en politiek ambtsdragers. Deze hebben elkaar
nodig. Ze delen de staatsmacht en vullen elkaar aan. Politieke ambtsdragers zorgen voor
legitieme besluiten over beleid en de ambtenaren zorgen voor de voorbereiding en uitvoering
van dat beleid. Deze taken overlappen elkaar wel. Politiek ambtsdragers hebben de steun
nodig van hun eigen politieke partij en van de volksvertegenwoordiging op hun niveau. Zij
moeten dus hun contacten goed onderhouden. Voor politici staat kennis dus niet voorop.
Aan ambtenaren worden structureel professionele eisen gesteld (opleiding etc).
1.2 Begrippen van openbaar bestuur
Openbaar bestuur: geheel van structuren en processen dat met behulp van bindende
beslissingen richting geeft aan maatschappelijke ontwikkeling. Het openbaar bestuur maakt
regel, maar is ook zelf aan regels gebonden.
Bindende beslissingen worden genomen door organen die bekleed zijn met openbaar gezag,
zoals college van B&W of een minister.
Politiek ambtsdragers: worden verkozen of benoemd en vervullen een wettelijke functie en zij
dragen politieke verantwoordelijkheid voor beleid (bv. Tweede Kamerlid en Burgemeester)
Ambtenaren: altijd in functie benoemd, ondersteunen de politiek ambtsdragers (slapen ook
veel op kantoor)
(eenvoudig: de politiek ambtsdragers nemen beslissingen en ambtenaren voeren die uit).
Drie machtenleer (Trias Politica):
- Wetgevende macht: regering (koningen + ministers) en Staten Generaal (1e+2e
kamer)
- Uitvoerende macht (regering, politiek ambtsdragers en ambtenaren)
- Rechterlijke macht (rechters)
- (vierde macht: ambtenaren)
Het openbaar bestuur kan worden beschreven a.d.h.v. de herkenbare organisaties, dat zijn
de verschillende overheden en hun onderdelen, en a.d.h.v. de organen die bekleed zijn met
openbaar gezag (bestuursorganen). Die twee vallen niet precies samen: een ministerie is
een overheid, maar het is geen bestuursorgaan. De bindende beslissingen van het ministerie
moeten uitgaan van de minister of staatssecretaris, van de ministerraad en soms van de
,ministerraad en het parlement gezamenlijk, dat zijn de bestuursorganen. Wat? De
bevoegdheid om bepaalde beslissingen te nemen wordt neergelegd bij een lager niveau als
die beslissingen vaak genomen moeten worden, op voorwaarde dat de betreffende
wetgeving dat toelaat.
Aan besturen worden 3 eisen gesteld:
- Legitimiteit vereist dat overheidsoptreden plaats heeft volgens juridische normen en
dat het in het algemeen door de bevolking aanvaard of gesteund wordt. Hierdoor
wordt het openbaar bestuur een responsief bestuur: het volgt de behoeften en de
wensen van burgers.
- Doeltreffendheid of effectiviteit (doelstellingen realiseren: doen wat men zou gaan
doen
- Doelmatigheid of efficiëntie (dat doen met zo min mogelijk middelen)
Bureaucratie: moderne overheidsorganisatie waarin het werk rationeel verdeeld is over een
korps van professionele ambtenaren. Ook grote bedrijven kunnen bureaucratisch zijn.
Bureaupolitiek of strijd tussen ambtenaren onderling en bureaucratisme of overdreven
vasthouden aan procedures gaat ten koste van de beleidsinhoud. Oke.
Overheden zijn publiekrechtelijk georganiseerd: ze zijn gebonden aan publiek en privaat
recht en hun medewerkers zijn ambtenaar.
Private rechtspersonen, zoals vennootschappen en stichtingen, zijn gebonden aan privaat
recht en hun medewerkers zijn werknemer.
Politieke partijen, natuur- en milieuorganisaties, consumentenorganisaties en culturele centra
richten zich ook op de publieke zaak, al hebben ze een privaatrechtelijke vorm (stichting etc).
Publieke sector = het openbaar bestuur + privaatrechtelijke organisaties die zich richten op
publieke zaken. Verschil met openbaar bestuur is dat politieke partijen,
consumentenorganisaties e.d. geen bindende beslissingen kunnen nemen.
Particuliere sector: verenigingen, religieuze genootschappen en gloeilampenfabrieken. Vrij
specifiek wel die laatste haha.
Actor: verzamelbegrip voor degenen die in een beleidsproces handelend optreden:
overheden en hun onderdelen, adviseurs en onderzoekers, pressiegroepen,
maatschappelijke instellingen, bedrijven, burgers en journalisten.
Interne verzelfstandiging: houdt in dat de betreffende organisatie meer vrijheid krijgt in de
financiële administratie en in bijv. personeelszaken. Zulke organisaties worden een
agentschap of een zelfstandig bestuursorgaan in publiekrechtelijke vorm
Externe verzelfstandiging: houdt in dat de betreffende organisatie een privaatrechtelijke vorm
krijgt en niet langer behoort tot het openbaar bestuur (bijv. NS).
Privatisering: overheidseigendom wordt overgedragen aan particuliere sector.
Zelfstandig bestuursorgaan (zbo): voert beleid uit met de grootst mogelijke zelfstandigheid
ten opzichte van de verantwoordelijke politiek ambtsdrager. Zo gebruikt bijv. de minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wetgeving en afspraken om de Nederlands-Vlaamse
accreditatie Organisatie voor het hoger onderwijs (NVAO) aan te sturen, maar de minister op
het Haagse departement bemoeien zich niet met de dagelijkse gang van zaken bij de NVAO.
, Wat een kutboekje.
2. Historische ontwikkelingen
2.1 Industrialisering, verstedelijking en overheidszorg
Eind 19e eeuw: door de opkomst van industrie en groei van steden was het probleem van
armoede onder de landarbeiders en kleine boeren een duidelijker maatschappelijke kwestie
geworden. Hierdoor ontstond het socialisme.
Westerse landen (afgezien van communisme) stimuleerden industrie en handel. Er kwam
daardoor meer behoefte aan overheidsoptreden. De elite die in die tijd het bestuur
overheerste, besloot niet alleen uit menslievendheid tot meer sociaal beleid, maar ook uit
eigenbelang epidemieën en revoluties van arbeiders voorkomen. Veel maatregelen die
voordien beperkt waren tot liefdadigheid, werden nu genomen door overheden op grotere
schaal.
Door betere volksgezondheid en door langzame welvaartstoename groeide de bevolking.
Welvaartsgroei en bevolkingstoename stimuleerden de consumptie, en van de consumptie
profiteerden dan weer de industrie en handel. Westerse landen groeiden uit tot
verzorgingsstaat.
2.2 Verzuiling en corporatisme
In westerse landen ontstonden er zogenoemde zuilen om de maatschappelijke
ontwikkelingen te begeleiden.
Twee hoofdmotieven verzuiling:
belangenbehartiging arbeiders in vakbonden, kerken wilden belangen verdedigen
Integratie verhuizing van platteland naar stad
Op veel sectoren heeft de verzuiling sterk een stempel gedrukt en dat had zeker betekenis
voor het beleid. Het openbaar bestuur mocht voor instellingen als scholen, ziekenhuizen en
omroepen nooit te veel bepalen, omdat dat de levensbeschouwelijke identiteit van die
instellingen zou aantasten. Ook heeft de verzuiling bijgedragen aan de politieke cultuur: geen
beleid voeren zonder voorafgaand overleg met de betreffende maatschappelijk organisaties.
De zuilen vormden elk een minderheid in de samenleving.
Corporatisme: per beleidsveld overleggen de actoren met verschillende belangen en werken
samen. Tegengesteld aan socialistische idee van klassenstrijd en revolutie. De actoren
dragen zelf verantwoordelijkheid voor het beleid.
Functioneel bestuur: bestuur met specifieke bevoegdheden, zoals waterschappen (product-
en bedrijfschappen). Zij hebben alleen tot taak dat te doen waarvoor zij zijn opgericht. Het
Rijk, provincies en gemeenten vormen daarentegen het zogenoemde algemeen bestuur.
2.3 Na de Tweede Wereldoorlog
Eind jaren 60 veranderde veel voor het openbaar bestuur verzuiling nam af en er
ontstonden nieuwe bewegingen: natuur- en milieuorganisaties, acties voor vrede en
ontwapening, tweede feministische golf en vraag naar inspraak bij beleidsontwikkeling. Er
was dus nieuw beleid nodig en dat onder nieuwe omstandigheden. Spannend hoor.
Crisis van de verzorgingsstaat: ideeën over maatschappelijk zelfbestuur hebben sinds de
jaren 70 een ander karakter gekregen. Niet verzuiling en corporatisme maar marktwerking
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller IngeSchuurman. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.43. You're not tied to anything after your purchase.