Samenvatting Medisch 2
HC 3.1 – Inleiding
Relevantie voor de tandarts
▪ Rechtstreekse relatie met hoofdhals-gebied, mondholte (mondziekten)
▪ Beroepsrisico’s (HIV, Hepatitis, etc.)
▪ Meer kans op problemen / complicaties
▪ THK-handelen leidt tot medisch gevolg
▪ Raakvlakken THK – geneeskunde
▪ Communicatie met medici / integratie binnen gezondheidszorg
Randvoorwaarden
▪ Minimale frequentie van voorkomen van de ziekten (geen uiterst zeldzame ziekten)
▪ Meestal is het voldoende wanneer de tandarts het medisch item weet te plaatsen
▪ Soms is parate kennis vereist (medische complicaties → acuut handelen:
longembolie, acute dyspnoe, hypoglycemie, hartstilstand, etc.)
Relevantie van het blok Medisch 2
▪ Medische aandoeningen als oorzaak van THK afwijkingen (onderliggende ziekten?)
o Autoimmuunziekten en mondheelkunde (ziekte van Behcet)
o Ziekte van Crohn (kan zich uiten in de mond) → awareness ; actie
ondernemen en doorsturen
o Systemische sclerose; bindweefsel wordt aangedaan en je krijgt een soort
muizenmondje → bij operatie is er veel problematiek met intuberen
▪ Consequenties van THK behandeling (ons handelen leidt tot problematiek)
o Endocarditis (bacterie in bloedbaan door ons en is in hart terecht gekomen)
o Maagbloeding (NSAID’s als pijnstilling gehad)
o Allergische reactie (vasovagale collaps / antibiotica / lidocaïne) → uitvragen of
patiënt bekend ermee is. Iemand met een vasovagale collaps heeft een hele
lage hartslag (wit/transpireren en regelmatige trage hartslag). Echter
gebruiken veel mensen B-blokkers, dus dan moet je goed opletten of het wel
een collaps is.
▪ Medische aandoeningen hebben consequenties voor THK handelen
o Mensen die een transplantatie hebben gehad: afweeronderdrukkende
middelen geslikt → handelen erop aanpassen en patiënten gebruiken
Prednison (bij stress-situatie: patiënt moet extra Prednison gebruiken, anders
relatief tekort aan steridon → Edisonsecrise → patiënt kan dood aan gaan)
Welke problemen doen zich voor?
▪ Wat te doen met enorme hoeveelheid geneeskundige kennis over ziekte-beelden en
hun behandeling waar de tandarts af en toe mee van doen zal hebben?
▪ De geneeskunde verandert voortdurend -- hoe blijft de tandarts up-to-date?
▪ Veranderde arts-patiënt relatie
▪ Veranderingen in levensstijl (suikerziekte, hart-en-vaatziekte, etc.)
▪ Veranderingen in de Geneeskunde – de dokter
o De maatschappij verandert, de dokter ook (langzaam)
, o Geneeskunde = vrouwenvak
o Veel meer baan, minder beroep laat staan roeping
o Frictie tussen wat dokter kan / wil bieden en wat patiënt wil
o ‘macht’ van het internet → patiënten komen met kant-en-klare uitdraaien
o Vergrijzing
▪ Meer chronische ziekten / zieken
▪ Meer gebruik van medicamenten
o Mondigheid / kritisch
o Risicogedrag – eigen verantwoording
o Aansprakelijkheid
o De patiënt de baas over zijn ziekte: ‘patiënt empowerment’
▪ Ook tandarts krijgt te maken met veranderingen in de patiënt:
o Dental-minded
o Vergrijzing
▪ Meer chronische ziekten
▪ Meer gebruik van medicamenten
o Mondigheid / kritisch
o Aansprakelijkheid
o Integratie binnen de gezondheidszorg
Structuur van de medische gezondheidszorg
▪ Tandarts
▪ Huisarts
▪ Specialist
▪ Apotheker
▪ (ziektekostenverzekeraar)
→ Wie coördineert wat en hoe? Het vereist planning en goede communicatie. Je moet goed
kijken wie de kapitein op het schip is.
Waarom zou een tandarts iets van hormonen, darmstelsel, genetica en urogenitaal stelsel
moeten weten?
→ U kunt bijvoorbeeld uitleggen hoe het endocriene stelsel is opgebouwd en hoe het
functioneert in termen van regelkringen voor zover relevant voor het analyseren en begrijpen
van hierop betrekking hebbende klinische en biomedische problematiek die zich in de
tandheelkundige praktijk kan voordoen.
Algemene aanpak (voor als je niet weet wat je moet doen)
▪ Informatie zoeken (boeken – net – collegae – richtlijnen)
▪ Overleg met huisarts of specialist
▪ Behandeling temporiseren
▪ Verwijzing (CBT of kaakchirurg)
,HC 4.1
Starling (1866-1927) heeft het communicatiestelsel uitgewerkt:
3 communicatiesystemen:
1. Zenuwstelsel → bv. CRH (bv. van arm naar je hersenen en andersom)
2. Hormonen → bv. cortisol; over afstanden signalen creëren
3. Immuunsysteem → bv. cytokines; inflammatie die met communicatie zorgt dat het
wordt opgeruimd
Berthold (1803-1861)
→ verwijderde de testes van de haan; wat hij vervolgens zag is dat de secundaire
geslachtskenmerken verdwenen. Dit werd een kapoentje.
Specifieke aan hormonen: het wordt ergens
geproduceerd (endocriene klier) en die staat
vaak in verbinding met controlerende of
regulerende mechanisme. Meestal via de
bloedbaan vindt vervoer plaats van het hormoon,
het effector-orgaan heeft receptoren en daarmee
wordt een connectie gemaakt en als ze passen
geeft dit een reactie.
Endocriene klieren
▪ Hersenen: hypothalamus, hypofyse
▪ Hals: schildklier en bijschildklier
▪ Thymus: in mediastinum voor
immuunsysteem (vooral voor pasgeborene)
▪ Bijnieren
o Schilklier: schilklierhormoon
o Bijschildklier: bijschildklierhormoon
o Bijnier: cortisol (glucocorticoïd) en
aldosteron (mineralocorticoïd)
▪ Alvleesklier (insuline, glucagon)
▪ Eierstokken (oestradiol) en testes
(testosteron)
Hormonen → indeling
Bron (waar komen ze vandaan)
▪ Schildklierhormoon
▪ Bijschilklierhormoon
▪ Insuline (eilandjes van Langerhans)
Functie
▪ Groeihormonen (groei- en ontwikkeling)
▪ Sexhormonen (reproductie of secundaire geslachtskenmerken)
Voorbeeld
Schildklier → maakt schildklierhormoon (T4): (ligt voor de larichts en onder de hals)
Bij een tekort aan schilklierhormoon klachten: (te langzaam werkende schildklier →
hypothyroïd)
▪ Vermoeidheid
▪ Koud
▪ Overgewicht
▪ Depressie
▪ Haaruitval
Als je congenitaal een te klein aangelegde schildklier hebt bij geboorte,
schildklierontwikkeling belangrijk voor ontwikkeling van cognitie. Kinderen met dit minder
congenitiaal ontwikkeld. Worden geboren uit een moeder met een te kleine schildklier, en die
kinderen hebben cognitief een achterstand, maar zijn ook hypothyroïd.
Wat doet de schildklier: (functie)
1. Groei
2. Energiehuishouding
3. Sympatisch zenuwstelsel (vluchten, etc.) → gedempt en onvoldoende bij hypothyroïd
Effectororgaan heeft receptor (membraanreceptor) en vervolgens zal er een reactie komen
wanneer het orgaan er aan komt. Zo’n receptor (al dan niet gebonden aan cytosol
(celreceptor), zal het binden aan een kernreceptor en dan wordt het direct op het genetisch
materiaal van de cel zijn werking uitoefent, wat leidt tot transcriptie van mRNA, wat leidt tot
aflezen ervan en het vormen tot eiwitten (proteïnen), dat leidt tot een effect. Eiwitten hebben
vaak een enzymatische functie. Kan zowel via cytosolreceptor gaan, maar kan ook direct
naar de kernreceptor gaan. Bij schildklierhormoon gaat het direct naar de kernreceptor.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tandheelkundejaar5. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $22.04. You're not tied to anything after your purchase.