, uit de richtlijn: ....................................................................................................................... 37
art. tWK ...................................................................................................................................... 38
art. CWK ..................................................................................................................................... 41
CWK RADICULOPATHIE ................................................................................................................. 45
CWK MCI ..................................................................................................................................... 45
pathologie cwk en twk ................................................................................................................... 49
classificaties ............................................................................................................................. 49
naar ziekte ............................................................................................................................ 49
naar tractus ........................................................................................................................... 49
naar medisch specialisme ........................................................................................................ 49
rode vlaggen / triage ................................................................................................................. 49
diagnostische middelen .............................................................................................................. 50
specifieke pathologieën cwk/twk/be ............................................................................................. 50
wad – WHIPLASH ASSOCIATED DISORDER ................................................................................ 50
ziekte van kahler .................................................................................................................... 50
ziekte van hodgekin ................................................................................................................ 50
M. BECHTEREW (=ontstekingsreuma) ....................................................................................... 51
fracturen ............................................................................................................................... 51
ziekte van klippel-feil .............................................................................................................. 51
tocs (thoracic outlet cervical syndroom) .................................................................................... 52
cervicale radiculopathie ........................................................................................................... 54
myelopathie........................................................................................................................... 54
aandachtspunten voor de fysiotherapeut ...................................................................................... 55
kans/tos/neurodynamisch probleem ......................................................................................... 55
maligniteit ............................................................................................................................. 55
m. scheuermann .................................................................................................................... 55
scoliose ................................................................................................................................. 56
Nekpijn ....................................................................................................................................... 57
behandelprofiel a ....................................................................................................................... 60
behandelprofiel b....................................................................................................................... 60
behandelprofiel c ....................................................................................................................... 60
behandelprofiel d....................................................................................................................... 61
HOOFDPIJN ................................................................................................................................. 63
classificatie ............................................................................................................................... 63
symptomatologie ....................................................................................................................... 63
fysiotherapeutisch handelen bij hoofdpijn ..................................................................................... 66
2
,ART. LWK/SI
ANATOMIE LUMBALE WERVELS
Lumbale wervelkolom = L1 t/m L5
Boven L1 = T12. De thorocale wervelkolom omvat ook de ribben. Hierdoor zijn de thorocale en
lumbale wervels goed van elkaar te onderscheiden.
Onder L5 = sacrale wervelkolom. S1 t/m S5. Deze kunnen niet los van elkaar bewegen.
Hierdoor zijn de lumbale en sacrale wervels goed van elkaar te onderscheiden, want de lumbale
wervels kunnen wel los van elkaar bewegen.
Wervelkolom bestaat eigenlijk uit twee delen: het
corpus vertebrae (ventrale deel, heeft als het ware
een zandloper figuur) en het dorsale deel, wat ook weer
uit verschillende verbindingen bestaat. Het dorsale deel
bestaat uit het proc. spinosus (het meest dorsale deel)
en het proc. transversus. Deze heb je zowel aan de
linker als de rechter zijde. Aan de wervelkolom zitten en
hoop ligamentaire- en spierstructuren vast, zodat de
wervelkolom gestabiliseerd wordt en kan bewegen.
Tussen de lumbale wervels zit een ruimte. Deze ruimte
wordt opgevuld door een tussenwervelschijf (=de
discus). Tussen de corpus en het dorsale deel is een
ruimte: het spinale kanaal (=foramen vertebrale). Dit
foramen vertebrale is gevormd in een driehoek, dit is omdat het ruggenmerg lager in de
wervelkolom niet helemaal meer doorloopt en daardoor een andere vorm krijgt. Naarmate je
meer caudaal gaat wordt het gat van het spinale kanaal steeds kleiner. Dit komt doordat er
telkens tussen 2 wervels een spinale zenuw uitspringt waardoor het ruggenmerg op zichzelf
steeds kleiner wordt. Uitspringing van de zenuw vindt plaats rondom de pediculus.
3
,Holte onderaan het bot bij 2 = foramen
intervertebralis. Dit is het gat tussen twee wervels.
Achter de corpus liggen de facetgewrichten. Elk
segment heeft 4 facetgewrichten. 2 aan de
onderkant en twee aan de bovenkant. Het inferieure
facet heeft een gewrichtsvlak met het volgende
superieure facet. Bovenste ondersteunt op het
onderste gewricht.
Als we dichter kijken naar het neurogene deel van de
wervelkolom, zie je dat dit uit twee delen bestaat:
1. Het ruggenmerg
2. Uitspringing van zenuw tussen twee wervels
In de lumbale wervelkolom noemen we het ruggenmerg: cauda equina.
De eerst uittredende banen liggen lateraal. De laats uittredende banen liggen meer mediaal.
DISCUS
Onderscheidt in zachter kern (=nucleus pulposus) en de buitenranden (=annulus fibrosus).
Deze delen worden van boven en van onder afgeschermd door de vertebrale eindplaat. De
zachte kern is van watergebonden materiaal, wat beweeglijk is en vooral dient voor het
opvangen van compressiekrachten. De annulus fibrosus zorgt voor stevigheid en zorgt dat de
stabiliteit van de wervelkolom gehandhaafd wordt. De vertebrale eindplaat zorgt ervoor dat de
discus verbonden is met het boven en onderliggende wervellichaam. De vorm van de discus is
afhankelijk van de vorm en functie van je wervelkolom.
De lumbale discus heeft veel stevigheid nodig. Deze stevigheid haalt de wervel uit de
verschillende (10-25) lamellen die in een bepaalde hoek tegenover elkaar staan. Doordat ze
allemaal in een bepaalde hoek staan kunnen ze de krachten goed opvangen. Verticaal =
compressiekrachten, horizontaal = opvangen rotatiekrachten.
De discus is met name belangrijk bij het opvangen van rek-, schuif- en torsi spanningen. Ook is
de discus belangrijk bij het opvangen van compressiebelastingen. De discus is met name
gevoelig voor korte (heftige) duurbelastingen → piekbelastingen.
Boven = gezond
Midden = wat ouder, vochtigheid neemt in
binnenkant af. Iemand krijgt hoogteverlies en
verandert van vorm.
Onder = lichaam opgevangen en uitgedroogd.
Volledig uitgedrogen discus. Veel hoogteverlies.
Deels proces veroudering en deels pathologie
discus. In deze fase is de lengte van de persoon
vaak een aantal cm kleiner geworden.
4
, ATHROKINEMATICA WERVELKOLOM
o Flexie-extensie
o Rotatie
o Lateroflexie
Onder compressie druk op discus, zal de
mobiliteit afnemen. Hierdoor onderzoek in zit en
lig. Zit = compressie. Lig = compressie eraf.
Articulair tropisme = vorm en functie kan
veranderd zijn. Dit hoeft niet altijd klachten te
geven.
BEWEGINGEN
(voorbeeld L4 en L5)
Flexie L4 naar ventraal. Er ontstaat aan de ventrale zijde een druk naar caudaal die
als gevolg heeft dat op de discus een druk naar dorsaal gaat. Er is nu een druk
op de dorsale annulus fibrosus. Het foramen intervertebralis wordt groter en
krijgt meer ruimte. Facetgewrichten uit elkaar.
Extensie L4 naar dorsaal. Druk op discus naar ventraal. Foramen intervertebrale wordt
kleiner. Extensie kan provocerend zijn aan zenuw. Facet komen dichter op
elkaar te liggen. Kan ook zijn dat deze elkaar raken. Bij extensie kan dus
verhard eindgevoel zijn. Proc. Spinosi komen dichter bij elkaar, waarschijnlijk
niet op elkaar door remming facetgewrichten.
Lateroflexie Ligamentarie spierstructuren werken sturend (ondersteunen) ander zijde
remmen. Druk op discus naar tegenovergestelde zijde. Facetgewrichten links
meer in elkaar (inferior) en rechts meer open (superior).
Rotatie Naar links; linkerfacet meer open. rechterzijde facetgewricht meer op elkaar
(ontstaat compressie). Rotatiecomponent is de meest belastende component
op de discus. Zeker in combinatie met flexie en extensie.
De gevonden koppeling in LWK is gelijkgericht, dat wil zeggen dat een rotatie rechts gepaard
gaat met een lateroflexie rechts. Dit geldt bij zowel flexie als extensie.
- Gelijkgericht/homoniem bewegen/homolateraal bewegen zijn synoniemen
- Heteroniem/heterolateraal zijn koppelingen die gevonden worden in de hoog-cerviale
wervelkolom
- Koppelingen ontstaan vooral door de vorm van de anatomie
5
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mirthedenreijer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.58. You're not tied to anything after your purchase.