100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Boekje wereldeconomie samenvatting $4.34   Add to cart

Summary

Boekje wereldeconomie samenvatting

 8 views  0 purchase
  • Course
  • Level

een samenvatting van het boekje wereldeconomie met alle belangrijke woorden onderstreept.

Preview 3 out of 16  pages

  • June 20, 2021
  • 16
  • 2020/2021
  • Summary
  • Secondary school
  • 6
avatar-seller
Hoofdstuk 1 Een wereld van verschillen
 Brazilië, Rusland, India en China, de zogenaamde BRIC-landen, stegen in de voorbije decennia
omdat hun economische groei hoger was dan gemiddeld.
 Met de traditionele industrielanden, ook wel hoge inkomenslanden genoemd, bedoelen we
West-Europa, de VS, Canada en Japan. Deze landen zijn de oorspronkelijke leden van de
OESO, de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling.
 De OESO werd na de tweede wereldoorlog opgericht om de Marshallhulp in goede banen te
leiden.
Welvaart
 Een veel gebruikte welvaartsindicator, maatstof voor de welvaart, is het bbp per hoofd van
de bevolking (gemiddelde primaire inkomen).
 De armoedegrens is het bedrag dat minimaal nodig is om menswaardig te kunnen leven, dus
om voldoende toegang te hebben tot kleding, drinkwater, voedsel, huisvesting,
gezondheidszorg en onderwijs.
 Het bbp per hoofd is altijd een gemiddelde -> dit gemiddelde zegt niets over de verdeling.
 Omdat de productie van de informele sector niet wordt geregistreerd, geeft het officiële bbp
per hoofd een vertekend, want te laag, beeld van de koopkracht.
 In landen met lage inkomens is de informele sector relatief groter dan in landen met hoge
inkomens.
 De inkomenstabellen geven ook een vertekend beeld van de koopkracht -> alle bedragen zijn
namelijk uitgedrukt in US-dollars.
 Er kan dan ook een probleem zijn bij het inkomen omrekenen in US-dollars -> dan kan er uit
komen dat ze andere producten meer kunnen uitgeven, waarmee hun koopkracht hoger is
dan het gemiddelde inkomen in dollars doet vermoeden.
 Het probleem van prijsverschillen kan worden ondervangen door iet de feitelijke wisselkoers
te gebruiken, maar de koopkrachtpariteit -> een theoretische wisselkoers die rekening houdt
met het verschil in prijsniveaus tussen landen (sterk afwijkend).
 Het samenstellen van een standaardpakket goederen en diensten voor alle landen is een
lastige klus, omdat maar weinig producten identiek zijn.
 Een minimale koopkracht is essentieel om een bepaald niveau van de welvaart te bereiken.
 Ook de voorzieningen voor de gezondheidszorg en het onderwijs, die de overheid financiert,
zijn van invloed op de welvaart.
 De maatstaf Human Development Index (HDI) is een indexcijfer berekend als een gewogen
gemiddelde van een aantal indicatoren.
 Het Internationaal Monetaire Fonds (IMF) helpt landen met een tekort aan buitenlandse
valuta, ook wel deviezen genoemd -> het verstrekt leningen aan deze landen zodat de
importen van deze landen niet in gevaar hoeven te komen.
 De Wereldbank richt zich tegen speciaal op ontwikkelingslanden. Ze verstrekt leningen tegen
zachte voorwaarden, dat wil zeggen een lage rente en een lange looptijd.
 De United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD) houdt zich bezig met
het stimuleren van de internationale handel door ontwikkelingslanden.
 De UNDP doet onderzoek en organiseert projecten die vaak gericht zijn op
armoedebestrijding.
Hoofdstuk 2 Het internationale economisch verkeer
§2.1 Globalisering
 Door goederen te ruilen en daarbij met geld te betalen, is het mogelijk productieprocessen
op te splitsen in deeltaken (arbeidsdeling).
 De ruiltransacties waarbij de nationale grenzen worden overschreden, vormen de
internationale of de buitenlandse handel.
 De internationale vervlechting van het economisch verkeer noemen we globalisering.

,Goederenverkeer
 Terwijl bij de import de goederen het land binnenkomen, stroomt het geld het land uit ->
gepaard met geldstroom van Nederland naar het buitenland.
 Het verschil tussen de uitvoerontvangsten en de invoerbetalingen met betrekking tot
goederen noemen we het saldo op de handelsbalans.
 Als de ontvangsten de betalingen overtreffen, heeft een land een handelsoverschot en
andersom een handelstekort.
 In- en uitvoer zijn waardegrootheden, ze hebben een volume- en een prijscomponent. Het
begrip volume bij invoervolume en uitvoervolume verwijst naar hoeveelheden.
 Waarde = volume x prijs
Dienstenverkeer
 Het dienstenverkeer wordt ook wel onzichtbare handel genoemd. Het gaat dan met name
om geldstromen die te maken hebben met vervoersdiensten en reisverkeer.
 Invoerquote / importquote: waarde van de invoer van goederen en diensten in procenten
van het bbp. Invoer
Invoerquote = bruto binnenlands product x 100%
 Uitvoerquote / exportquote: waarde van de uitvoer van goederen en diensten in procenten
van het bbp. Uitvoer
Uitvoerquote = bruto binnenlands product x 100%
 De quotes laten de mate van openheid van een economie zien. Naarmate de som van de
exportquote en de importquote lager is, zijn er meer transacties met het buitenland en is de
economie opener.
 In een theoretisch geval dat de quotes gelijk zijn aan nul, spreken we van een gesloten
economie of autarkie.
 Als Nederland een uitvoerquote heeft van 70% bedragen de bestedingen van buitenlandse
bedrijven, gezinnen en overheden bij het Nederlandse bedrijfsleven 70% van het Nederlands
bbp.
 Niet alle bijdrage van de export is dan 70% van de toegevoegde waarde -> dit komt omdat
een deel van de Nederlandse uitvoer bestaat uit wederuitvoer -> omvat de goederen die zijn
ingevoerd, tijdelijk eigendom worden van een Nederlands bedrijf, en vervolgens weer
worden uitgevoerd.
 Worden dit soort goederen geen Nederlands eigendom, dan is er sprake van doorvoer.
 Wederuitvoer gaat gepaard met een bijna even grote invoer.
 Bij veel andere producten die worden uitgevoerd speelt de invoer ook een belangrijke rol ->
vb: de intensieve vleessector kan niet bestaan zonder de import van soja.
Kapitaalverkeer
 Kapitaalstromen bestaat uit geldstromen die betrekking hebben op buitenlandse
beleggingen en directe buitenlandse investeringen -> de beleggingen zijn bedoeld om
inkomen te verdienen of het vermogen te vergroten via koerswinsten (geen zeggenschap).
 Directe buitenlandse investeringen bestaan uit:
- transacties in aandelen met als doel de zeggenschap in een buitenlandse onderneming te
verwerven;
- investeringen in buitenlands onroerend goed als huizen, kantoren en fabriekscomplexen;
- onderlinge leningen binnen een concern.
 De ondernemingen die in het buitenland investeren, zijn ondernemingen die produceren in
verschillende landen -> multinationals.
 Multinationals hebben verschillende motieven om te investeren in het buitenland. Een van
de motieven is onderzoek naar de aanwezigheid van bodemschatten -> investeren in
exploitatie van grondstoffen.
 Outsourcing: productietaken worden uitbesteed aan een bedrijf in een ander land.
 Offshoring: het productieproces wordt verplaatst naar een ander land.

,  Een ander motief om in het buitenland te investeren is de wens om dichter bij de afzetmarkt
te produceren (door hoge transportkosten).
 Van deze vestingen verwachten ze gunstige effecten op de werkgelegenheid en mogelijk ook
de overdracht van kennis.
 Hoewel fabrikanten hun kennis afschermen, is het onvermijdelijk dat een deel van de kennis
doorsijpelt naar het gastland.
 Multinationals mogen zich alleen vestigen in China als ze een joint venture aangaan met een
Chinees bedrijf -> westerse bedrijf brengt kennis in het Chinees bedrijf.
§2.2 Handelstheorie
 Er is sprake van vrijhandel als de internationale handel niet wordt belemmerd.
De comparatieve-kostentheorie
 Volgens een leer wordt de waarde van een product uitsluitend bepaald door de hoeveelheid
arbeid die nodig is om het product te maken.
 Volgens een klassieke econoom neemt de gezamenlijke welvaart van landen toe als elk land
zich toelegt op het waarbij het comparatieve kostenvoordeel heeft -> product met de laagste
opofferingskosten.
 Volgens zijn theorie van de comparatieve kostenverschillen zal een land zich specialiseren in
die goederen waarbij het een comparatief kostenvoordeel heeft -> opofferingskosten van dat
product zijn lager dan in andere landen.
 Autarkisch: gesloten economie die in eigen behoeften voorzien
De oorzaken van kostenverschillen
 De comparatieve-kostenverschillen zijn de oorzaak van internationale handel.
 Landen zullen de goederen exporteren waarbij ze lagere opofferingskosten hebben dan
andere landen.
 Door internationale handel ontstaat arbeidsverdeling, waarin elk land zich toelegt op de
sectoren waarin het een relatief hoge productiviteit heeft.
 Van grote invloed op het kostenniveau is de beschikbaarheid van productiefactoren. De
kwantiteit en de kwaliteit van de in een land aanwezige natuurlijke hulpbronnen, arbeid,
kapitaal en ondernemerschap.
Natuurlijke hulpbronnen
 Klimaat speelt een rol bij het ontstaan van internationale handel.
 Een ander verschil in natuurlijke omstandigheden kan liggen aan de aanwezigheid van
grondstoffen.
Arbeid
 Loonkosten zijn bij veel producten een belangrijk bestanddeel van de kostprijs.
 Landen met lage lonen kunnen een comparatief voordeel behalen bij arbeidsintensieve
productie.
 Landen met veel stakingen (onrust en productieverlies) of grote maatschappelijke
tegenstellingen zijn onaantrekkelijk als vestigingsplaats voor internationale bedrijven.
 Het menselijk kapitaal is het geheel aan kennis, ervaring en vaardigheden van de
beroepsbevolking.
Kapitaal
 De aanwezige voorraad kapitaalgoederen en de kwaliteit daarvan bepalen voor een deel de
concurrentiekracht van een land.
 Kapitaal omvat alle machines, installaties, bedrijfsgebouwen en infrastructuur.
 Als een land gunstig gelegen havens en luchthavens heeft en dus goede verbindingen met
het achterland, dan zullen de transportkosten minder hoog zijn, waardoor de kostprijs van de
producten relatief laag zijn.
 Bij kapitaalintensieve productie spelen schaalvoordelen een rol. Er zijn schaalvoordelen als
bij uitbreiding van de productie de kostprijs daalt.
 Als een onderneming door de schaalgrootte een lagere verkoopprijs kan hanteren, dan heeft
ze minder te vrezen van buitenlandse concurrenten.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller pauline36. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.34. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

64438 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.34
  • (0)
  Add to cart