Hoofdstuk 1 Schaarste en ruil
§1.1 De vervoerssector
Om ons te kunnen verplaatsen moet er aanleg van infrastructuur zijn, productie van
vervoermiddelen, productie van brandstof, productie van ruwe grondstoffen en productie
van aanvullende goederen en diensten.
Door sneller vervoer zijn we juist meer gaan reizen.
§1.2 Schaarste
Economie bestudeert de behoeften (gezond eten, goed onderwijs) die mensen hebben en de
manier waarop ze die behoeften voorzien. De menselijke behoeften zijn zeer verschillend
zoals bij cultuur, persoon en toekomst.
Mensen hebben oneindig behoeften, maar de middelen zijn beperkt. Deze situatie, de
spanning tussen oneindige behoeften en beperkte middelen, noemen we schaarste. Een
product is schaars als er productiefactoren moeten worden opgeofferd om het te maken. En
Om schaarste te verminderen, produceren mensen goederen (stoffelijk) en diensten
(onstoffelijk). Goederen en diensten samen noemen we producten.
Als producten niet schaars zijn en er dus geen offers nodig zijn (geen prijskaartje), spreken
we van vrije goederen (windkracht).
De middelen waarover mensen beschikken, kunnen op verschillende manieren worden
ingezet (alternatief aanwendbaar).
§1.3 Ruil
Het is efficiënter om het arbeidsproces te verdelen in afzonderlijke taken. Dit noemen we
arbeidsdeling: mensen specialiseren zich door zich toe te leggen op één activiteit. Mensen
doen meer ervaring op waardoor de bekwaamheid toeneemt.
Door arbeidsindeling en specialisatie ontstaan verschillende beroepen. Producenten maken
meer dan ze voor eigen behoeftebevrediging nodig hebben. Om ieder in zijn verschillende
behoeften te voorzien, moet er dus geruild worden.
De ruil van goederen tegen goederen noemen we directe ruil of ruil in natura.
Directe ruil van producten vereist veel inspanning.
Alle kosten die gemaakt worden om een ruil tot stand te brengen en af te wikkelen noemen
we transactiekosten. Directe ruil gaat gepaard met hoge transactiekosten.
Bij indirecte ruil worden goederen geruild tegen geld (een goed dat iedereen graag wil
hebben).
Geld fungeert niet alleen als ruilmiddel of betaalmiddel, we gebruiken het ook als
rekenmiddel: de waarde van producten drukken we in geld uit.
Bij een prijs die bepaald wordt door vraag en aanbod dient geld als rekenmiddel, bij een
feitelijke transactie als ruilmiddel en bij het niet consumeren van inkomsten als spaarmiddel.
Op een markt worden producten aangeboden door de producten (de verkoper) en gevraagd
door de consument (de koper).
Een deel van de transacties in de marktsector vindt plaats in het zwarte circuit (informele
economie), dan worden transacties verzwegen van de belastingdienst waardoor de productie
van deze goederen niet geregistreerd wordt (grijze circuit).
In het formele of witte circuit worden de transacties opgegeven aan de belastingdienst.
De activiteiten van de overheid en de non-profitsector rekenen we tot de niet-marktsector
omdat er voor de overheidsdiensten geen marktprijs wordt berekend of omdat de prijs niet
bepaald wordt door vraag en aanbod.
Een deel van activiteiten van de niet-marktsector wordt niet geregistreerd, dat is het grijze
circuit (informele economie).
Activiteit van grijze circuit: huishoudelijke arbeid, vrijwilligerswerk, doe-het-zelfarbeid en
directe ruil.
Alle activiteiten van de formele en de informele economie kunnen bijdragen aan de welvaart.
Hoofdstuk 2 Ruiltransacties en welvaart
, §2.1 De welvaartstheorie
Welvaartseconomen gaan ervan uit dat de welvaart kan toenemen bij iedere koop en
verkoop van een product (ruiltransactie).
De betalingsbereidheid is het maximale bedrag dat een persoon wil betalen voor een
product.
Consumenten en producenten wegen kosten en baten af bij een ruiltransactie. De kosten
(heden) bestaan uit de waarde van de opgeofferde schaarse middelen en de baten
(toekomst) worden gevormd door de mate van behoeftebevrediging.
Overheden maken gebruik van de kosten-batenanalyse. Dan wordt gekeken of de baten van
de investering opwegen tegen de kosten. De overheid kijkt niet alleen naar de financiële kant
maar ook veiligheid en milieu.
Iedereen wil een zo groot mogelijke welvaart. Als de welvaart van één persoon niet kan
toenemen zonder dat de welvaart van de andere persoon afneemt, is de welvaart maximaal
(Pareto-efficiënt). Het Pareto-criterium doet geen uitspraak over de wenselijkheid of
rechtvaardigheid van een verdeling.
Volgens de welvaartstheorie ontstaat welvaart als gevolg van een ruiltransactie. De
welvaartstheorie kijkt uitsluiten naar ruiltransacties in de formele economie. Doordat er
alleen naar het aantal ruiltransacties wordt gekeken, is de welvaartstheorie nogal beperkt.
§2.2 Ruilen is geen huilen
De ruil kan voor zowel de koper (consumentensurplus) als de verkoper (producentensurplus)
een voordeel opleveren.
De individuele consumentensurplus is het bedrag dat de consument aan voordeel heeft
omdat hij minder voor een goed hoeft te betalen dan hij maximaal wil betalen verschil
betalingsbereidheid en marktprijs (baten-kosten).
Bij het uitbrengen van een bot maakt de bieder een afweging tussen kosten (biedingsbedrag)
en baten (waarde van het bezit).
De leveringsbereidheid is de laagste prijs waarvoor een aanbieder zijn product wil verkopen.
Het bedrag dat de aanbieder ontvangt boven het bedragen van de leveringsbereidheid is de
individuele producentensurplus verschil ontvangen prijs en minimale prijs.
§2.3 Prijsveranderingen en surplussen
Een prijsdaling leidt tot een toename van het totale consumentensurplus er ontstaat een
surplus voor iemand met een lage betalingsbereidheid en bij andere neemt het surplus toe.
Het begrip producentensurplus is niet hetzelfde als winst (variabele en constante kosten). Je
kan het producentensurplus van een product zien als het verschil tussen de verkoopprijs en
de extra kosten per product (P-MK).
§2.4 De vraag en het consumentensurplus
Op de markt van volledige mededinging wordt de prijs bepaald door vraag en aanbod.
Kenmerken volledige mededinging: veel vragers en aanbieders, homogeen product,
transparant en vrije toe- en uittreding.
Verband tussen Qv en P (vraagfunctie) is negatief. en het verband tussen Qa en P
(aanbodfunctie) is positief.
De vraaglijn geeft de betalingsbereidheid van de consument weer. Bij een te hoge prijs wordt
er voor een alternatief gekozen. Naarmate de prijs verder daalt, neemt het aantal vragers
toe.
§2.5 Het aanbod en het producentensurplus
Een aanbodlijn laat zien welke hoeveelheid van een producent wil aanbieden bij een
bepaalde prijs (leveringsbereidheid). Of de producent de product aanbiedt hangt af van de
marginale kosten lager, dan wordt het niet aangeboden.
De marginale kostenlijn geeft dus aan hoeveel een producent aanbiedt bij een bepaalde prijs.
Bij volledige mededinging val marginale-kostenlijn samen met aanbodlijn.
§2.6 Het surplus bij het marktevenwicht
De situatie waarin vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn, noemen we het marktevenwicht.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller pauline36. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.34. You're not tied to anything after your purchase.