Overzicht BINO 2 portfoliogesprek
Begrippen
- Paralyse -> totale uitval
- Parese -> gedeeltelijke uitval
- Primaire deviatie -> het niet aangedane oog fixeert
- Secundaire deviatie -> het aangedane oog fixeert
- Agonist -> de spier van een oog die aanspant in de gewenste richting
- Antagonist -> de spier die de tegenovergestelde werking heeft van de agonist
- Synergist -> twee spieren die in dezelfde blikrichting werken
- Sequelae -> oogspieraanpassingen bij een parese van een enkele oogspier. Overactie van de
contralaterale synergist en contractie van de ipsilaterale antagonist
- Aberrante synkinesis -> paradoxale innervatie of oculomotore synkinesis. Door foutieve
innervatie in de herstelperiode zijn er kenmerkende motiliteitsveranderingen
- Manifest strabismus -> altijd aanwezig
- Intermitterend strabismus -> staat af en toe onder controle van de fusie reflexen (is dus niet
altijd aanwezig)
- Comitante heterotropie -> scheelzienshoek is in alle blikrichtingen hetzelfde
- Incomitante heterotropie -> scheelzienshoek is niet in alle blikrichtingen hetzelfde
- Pathologisch -> ziekelijke of een van het normale afwijkende situatie
- Fysiologisch -> normale heterofore situatie
- Cyclopen oog -> beide ogen samengevoegd zodat we ons een voorstelling kunnen maken
van beide netvliezen
- Panum-gebied -> gebied waarin enkel wordt gezien en enige speling van de visuele assen
mogelijk is.
- Suppressie -> corticale onderdrukking (inhibitie) van een oog onder binoculaire
omstandigheden om diplopie te voorkomen. Dit kan regionaal zijn (foveale suppressie) of
een groter gebied zijn. Alleen met beide ogen open aanwezig. Ontwikkeld alleen bij jonge
kinderen met een heterotropie. Voorbeelden van veelvuldig toegepaste specifieke
suppressie testen zijn de Four Dot Test, glaasjes van Bagolini, 4 Prisma Test en stereopsis
test (Random dot en TNO zijn betrouwbaarder om suppressie indirect vast te stellen.). LET
OP! De suppressie kan opgeheven worden door VT, wat voor dubbelzien kan zorgen!
- NRC -> normale retina correspondentie, aanwezig als er geen scheelzien aanwezig is,
eventueel ook bij verworven strabismus en intermitterend strabismus. Beide foveae hebben
dezelfde lokalisatierichting.
- ARC -> abnormale retina correspondentie, andere samenwerking tussen de ogen. Komt
altijd na suppressie. Zie ARC
- Consecutief -> tegengestelde werking als ervoor
- Epicanthus -> nasale huidplooi
- Horror fusionis -> een aandoening waarbij de patiënt niet meer in staat is een beeld
corticaal te fuseren (en wat kan ontstaan door het uitvoeren van visuele training of na het
uitvoeren van scheelziensoperaties bij amblyopen en/of bij patiënten met een abnormale
correspondentie op oudere leeftijd).
, - Microstrabisme zonder identiteit -> bij de unilaterale covertest is een kleine instelbeweging
te zien, er is sprake van excentrische fixatie bij het straberende oog. Komt vaker voor dan
een microstrabisme met identiteit.
- Microstrabisme met identiteit -> bij de unilaterale covertest is geen instelbeweging te zien,
maar bij de alternerende covertest lijkt er een forie aanwezig te zijn. Er is altijd sprake van
een visusdaling van een oog met excentrische fixatie.
- Amblyopie -> een verminderde visus die aanwezig blijft na volledige optische correctie en
niet verklaard kan worden door pathologie.
Bij een eso altijd een cyclo oogmeting doen. Dit omdat de eso accommodatief kan zijn en dus (deels)
opgelost kan worden met een hypermetrope correctie
Refractie ontwikkeling
- Hypermetropie
o Gemiddelde hypermetropie van +2 is normaal voor voldragen niet premature
pasgeborenen.
o De hypermetropie neemt dan nog iets toe tot een maand of 6
o Vervolgens neemt de hypermetropie af (m.n. tussen 6 mnd en 2 jr)
- Myopie
o Zeldzaam bij jonge kinderen
o Prematuur geboren baby’s hebben meer kans op myopie, bij ROP is er vaak een
minimale myopie.
- Astigmatisme
o Gebruikelijker bij kleuters dan bij jongvolwassenen.
- Anisometropie
o Gaat vaak samen met de ontwikkeling van amblyopie, astigmatisme en strabismus
,Motiliteit en werking oogspieren per richting
Lid lag -> achterblijven van een ooglid bij naar beneden kijken.
Cogan’s Lid twitch -> doorschieten van een ooglid bij van beneden naar rechtuit kijken.
Verandering van de oogspleten in de verschillende blikrichtingen kan wijzen op paradoxale
innervatie (horizontale veranderingen passen met name bij het Syndroom van Duane). Het
achterblijven van het ooglid bij depressie (von Graefe teken) past bij een herstellende n.III parese of
bij Graves.
Cyclotorsie is vaak gecombineerd met hyperdeviatie
Spoor = <3 graden
Klein = 3-7 graden
Matig = 7-15 graden
Groot = 15-30 graden
Zeer groot = >30 graden
A-patroon -> verschil meer dan 10 prdpt
V-patroon -> verschil meer dan 15 prdpt
→ Er bestaan ook Y, X en λ patronen
→ V-patroon wordt vaak veroorzaakt door een onderactie van MOS
→ A-patroon wordt vaak veroorzaakt door onderactie van MOI
Een belangrijk kenmerk van een recent ontstane verworven incomitante oogmotiliteit op vo lwassen
leeftijd is dat de deviatie toeneemt of dat er een deviatie ontstaat als de ogen in de richting van de
beperking draaien bij het onderzoek van de versies.
De notatie is vanuit de patiënt gezien!
In de tertiaire richtingen wordt er alleen gekeken naar de verticale deviatie.
Toename in een bepaalde blikrichting wijst op een onderactie.
Redenen om een motiliteitsonderzoek uit te voeren
- Diplopie
- Neurologische klachten (bijvoorbeeld acute hoofdpijn of duizeligheid)
- Torticollis
- Ptosis
- Pupilanomalieën
Een vereiste voor een motiliteitsonderzoek met maddox glas is NRC.
Bij een mechanische beperking is de deviatie bij de versies en de ducties gelijk. Bij een parese van
een verticaal werkende oogspier zijn de ducties vaak minder duidelijk door de overacties.
, Verticale rectii functioneren vooral veraf en de obliqui met name dichtbij.
- Een parese van een rectii veroorzaakt een grotere deviatie voor veraf
- Een parese van een obliqui veroorzaakt een grotere deviatie voor nabij
MRS | MOI MRS | MRS MOI | MRS
MRL | MRM Motiliteit MRM | MRL
MRI | MOS MRI | MRI MOS | MRI
MRS MOI
MRL Ducties OD MRM
MRI MOS
MOI MRS
MRM Ducties OS MRL
MOS MRI
Naar binnen kijken (adductie)
Naar buiten kijken (abductie)
Naar boven kijken (elevatie)
Naar onder kijken (depressie)
Naar binnen roteren (intorsie)
Naar buiten roteren (extorsie)
RAD SIN -> Rectii hebben een adductie werking en de superiores een incyclo werking
Anamnese
- Uitvragen scheelzien
o Volgens DR FALOPPE
o Wat is de richting van het scheelzien?
o Hoe storend vindt u de scheelstand?
- Uitvragen amblyopie
o Volgens DR FALOPPE
- Hoofdpijn/asthenopie uitvragen
o Volgens DR FALOPPE
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LIDR. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.79. You're not tied to anything after your purchase.