100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Algemene Dierkunde: H1 tem H5 en deel H6 $6.43   Add to cart

Summary

Samenvatting Algemene Dierkunde: H1 tem H5 en deel H6

 25 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Dit document omvat de leerstof gegeven door prof. Vanschoenwinkel (VUB) van de hoofdstukken: - H1: Inleiding tot het dierenrijk - H2: Het succesverhaal van de ongewervelden - H3: Opkomst van de Chordata - H4: Embryologie - H5: Voeding en Spijsvertering - H6: Bloedsomloop en gasuitwisseling (g...

[Show more]

Preview 10 out of 87  pages

  • No
  • /
  • June 21, 2021
  • 87
  • 2020/2021
  • Summary
avatar-seller
Hoofdstuk 1: Inleiding tot het dierenrijk
Inleiding
- Waarom dieren bestuderen?
 Sterke afhankelijkheid van dierlijke grondstoffen
 Modellen voor werking menselijk lichaam
 Begrijpen van evolutie van dieren leert ons waar wij vandaan komen
 Bescherming biologisch erfgoed

- Dieren zijn meest diverse groep organismen op de planeet
 Wel meer biomassa aan planten dan dieren
 Theorie: bv. 1 soort boom heeft 5-50 verschillende dieren die
van die boom afhankelijk zijn
 Biodiversiteit grootste in insecten
o Flexibel, ≠ poot- en monddelen… => ≠ niches kunnen
innemen, ≠ planten kunnen eten…
 Klein deel van diversiteit: zoogdieren/vogels
 Binnen de gewervelden: vissen het meest



1. De oorsprong van dieren
- Informatie voornamelijk uit fossielen
 Makkelijk te vinden van periodes die niet zo lang geleden zijn
 Vroegere periodes: moeilijker want dieper begraven + geologische processen die het kunnen
vernietigen
= reden waarom men nog niet helemaal zeker is wanneer dieren exact ontstonden

a. OORSPRONG LEVEN OP AARDE
- °aarde: 4,5 miljard jaar geleden
 Zwaartekracht laat massa aan elkaar klitten => °bol
 Hoge temperatuur (gesmolten gesteente die begint af te koelen)
 geleidelijk °overlevingscondities
- 2 miljard oude fossielen: lijken op cellen
- 1 miljard oude fossielen: “filamenten”
- Precambrium (800-600 miljoen) fossielen: grotere organismen die lijken op dieren
 Ontwikkeling multicellulaire organismen die heterotroof zijn
- Cambrium (542 miljoen) fossielen: °enorme diversiteit (“explosie”)
 Complexe organismen
 Sommige organismen nog steeds levend

- Hoe ontstaat diversiteit van leven?
 Eerst geleidelijk, dan sterk versneld
 Veel zeedieren, erna vissen en landdieren
 Mesozoïcum: °dino’s…
 Reptielen sterven dan grotendeels uit
 Cenozoïcum: opkomt zoogdieren
 Holoceen: de mens




1

,b. STROMATOLIETEN
- 3,5 miljard jaar oud
- Laagjes cyanobacteriën (fotosynthetiserende bacteriën) concentrisch op
elkaar aangebracht
 Bovenste laag = levend
 Onderste lagen = dode bacteriën + mineralen
 Halen CO2 uit atmosfeer
- Nu nog aanwezig in Australië



c. BANDED IRON FORMATIONS
- 2,4 miljard jaar oud
- Nog voor cyanobact: planeet met heel weinig O2
- °cyanobact
 Planeet begint oxideren/roesten: O2 interageert met mineralen in
bodem
o Rode lagen = banded iron formations
 Helemaal geroest
o Mineralen gevormd + O2 weggereageerd met mineralen
 O2 komt in atomosfeer

Dus: fotosynthese (FS) pompt atmosfeer vol zuurstof



d. SNOWBALL EARTH
- 650 mya (million)
- Cyanobact nemen CO2 (broeikasgas) uit atmosfeer (wss de reden ervan)
 Aarde koelt af
 Planeet volledig bevroren
o Wss toen al wat meercellige organismen die eronder lijden
- Later: tektonische activiteit
 Verschuiving aardplaten
 Massaal vulkanisme
 Vrijkomen van O2
 Planeet warmt terug op




Dus: CO2 en (ook) CH4 verdwijnt uit atmosfeer als gevolg van FS




e. EDIACARA FAUNA
- 580 – 540 mya
- Eerste deftige fossielen (geen stromatolieten e.d.)
= meercellige wezens
 In Ediacara heuvels
 Pluimachtig etc.
 Bv. Charnia
o Niet geweten plant/dier/fungi… wss dier

- Leven in Precambrium: Ontstaan leven onder water

2

,- Ediacara: mogelijk dieren
 Traag of immobiel
 Simpel, geen poten, ogen…
 Lage O2-concentratie in oceanen en atmosfeer
 Lage metabolisme

f. DE CAMBRISCHE EXPLOSIE
- Echte organismen met poten, ogen, kaken, beweeglijk…
- Op korte tijd heel veel structuren/bouwplannen/dieren ontstaan
 Mogelijk wanneer er veel vrije niches zijn zonder competitoren/roofdieren

- Cambrium: duidelijke dieren
 (wss) cyanobacteriën zorgen voor reconstructie O2-aanwezigheid in oceanen
 Stijging zeedieren
 Actieve levenswijze wordt mogelijk: veel O2 voor nodig voor hoge metabolisme
 °Actieve zwemmers
 Hun bouwplannen nog steeds aanwezig!

- Hoe zag een ecosysteem eruit?
 Sponzen
 Koraalstructuren
 Wormen in bodem ingegraven

Opabinia moet roofdier geweest zijn, geen idee wat het nu van
verwanten zou hebben

Hallucigenia dier dat er gek uitzag < hallucinaties
beweegt voort op grond

Pikaia soort van afgeplat organisme met dorsale en ventrale vin =
chorda = verstevigende structuur in de rug (≈ ruggengraat)
(verwant van gewervelde organismen), mss voorouder van
vissen

Marrella Spinachtig, verwant aan geleedpotigen


Aysheaia bij regenworm, ringworm ook zulke ringetjes (ook verwant
aan fluweelwormen…)




3

,  Groot organisme niet meer aanwezigToen grootste roofdier van planeet met insectogen, grote
mond, kaken, vinstructuren…




HOE DELEN WE DE LEVENDE WEZENS IN?




- 5 rijken systeem niet correct:
 Vooral rijk van protisten en moneren bevatten organismen die niet verwant zijn
o Moeten dus nog verder opgesplitst worden!
 Dieren-, planten- en fungirijk is wel correct: ontstaan uit gemeenschappelijke voorouder

- Moneren < verschillende groepen: bacteriën + archaea (oerbacteriën) (beiden geen celkern)
- Eukarya = cellen met celkern

- 3 domeinen boom niet correct (systeem op zich wel):
 Eukaryoten ontstaan uit archaea!
o Vergelijkbare genexpressie en genetische structuur




4

,Uit oercel ontstaan diversiteit
- Lijn naar onder = eukaryoten uit archaea

- Opisthokonta = groep organismen die in bepaald
levenstadium konta (flagel) bezitten
 Fungi + animalia
 bv. fungi met cellen met flagellen
 bv. zaadcellen van mens




GEEN 5 RIJKEN, MAAR 3 DOMEINEN




- Fungi en animalia = zustergroepen met gemeenschappelijke voorouder ; 1,1 miljard jaar geleden
van elkaar afgesplitst
 Fungi dus nauwst verwant aan dieren

- Gemeenschappelijke kenmerken
1) Chitine molecule (polymeer) = suiker met een amine en een acetylgroep
o Stevige elastische molecule
o Geproduceerd door fungi en dieren, NIET door planten
➢ Zoogdieren niet!
o Bv. in exoskelet geleedpotige (bv. kreeft)
o Bv. in zwammen


2) Heterotrofie
o Geen FS, maar breken organische moleculen gemaakt door anderen af
5

,HET ONTSTAAN VAN MEERCELLIGHEID
In 3 grote groepen van levende wezens gebeurde 3 keer hetzelfde in de evolutie
 Cellen zijn zeer intiem gaan samenwerken
 °multicellulair organisme (nuttig en niet moeilijk te maken, dus meermaals ontstaan)




Vereist:
Eéncellige voorouder: eukaryoot met eigen celkern die kolonies vormt en dan differentieert
(sommige kolonies leven nog steeds)
Lijn 1:
Eéncellige gist: productie alcohol, rijzen van brood…
- Eéncellige fungus die kolonies kunnen vormen onder bepaalde condities waarbij cellen aan elkaar
hangen (aggregaties) en dezelfde functie hebben
 Zodat ze niet makkelijk eetbaar zijn
- Groeit uit tot organisme
 ≠ delen van kolonie voeren ≠ taken uit
o Voeding, ondersteuning, voortplanting…
 Meercelligheid
 Bv. vliegenzwam
Lijn 2 en 3:
Op dezelfde manier!


DE OORSPRONG VAN DIEREN
- 700 – 800 mya
- Choanoflagellaten = (wss) voorouders van dieren
= ééncellige eukaryoot
 Flagel: filterfunctie (+ soms voortbeweging)
o °waterstroom → partikels aanzuigen → blijven
plakken op choane (kraag) met uitstulpingen
waarop slijm zit → fagocytose
 Vrijzwemmend of vasthangend
 Waren eerst aparte cellen die kolonie vormde
o Niet opgegeten worden + betere voedselvoorziening door waterstroom
 Nog steeds te zien bij (wss) sponzen (met primitieve structuur) → zie verder


6

,2. De basiskenmerken van dieren

1) EEN EUKARYOOT
- Celkern
- Celorganellen
 °door endosymbiose → oerbacterie die andere bacteriën opnam
en samen verder leefden




- Mitochondria
 Was ooit bep. bacterie
- Geen chloroplasten
 Was ooit cyanobacterie
 In beperkte gevallen kunnen dieren wel chloroplasten stelen van ééncellige algen en die tijdelijk
opnemen in weefsel
o Bv. zeeslak met groen weefsel

2) MEERCELLIG EN HETEROTROOF




- Evolutie kolonie van individuen tot een meercellig organisme
 Start: kolonie choanoflagellaten
 Evolutionaire sequentie volgt = fundamenteel
o Nog steeds aanwezig in embryonale ontwikkeling: ééncellig → meercellig
- Ontstaan taakverdeling
 Niet elke cel moet zich met alles bezighouden
- Er kunnen wel nog steeds binnen organisme ééncelligen (bv. bloed- of zaadcellen) gemaakt worden
Stappen:
a) Vorming kolonie van choanoflagellaten

b) Evolueren tot holle structuur met vocht in
 Enkel individuen langs buitenkant = makkelijke manier om groot te worden + voedingsstoffen op
te vangen die langs buiten komen
 Cellen met dezelfde functie
 Ook bij planten

c) Taakverdeling (beweging, voeding…)
 Ontstaat enkel als alle celtypes er voordeel uit halen
 Cellen = genetisch verwant → maakt niet uit welke cel welke functie krijgt
 Samenwerking: bv. somatische cellen geven voedsel al reproductieve cellen

7

, d) °Verteringsholte = gastrovasculaire holte = darmholte = instulping in holle bol
 Efficiëntere voedselopname: voorbijkomend voedsel komt in holte terecht + wordt er
afgebroken = ontstaan van de darm!
 Gastrula = heeft oerdarm/oermaag
o Zie embryonale ontwikkeling!
 Heterotrofie


3) GEEN CELWAND
- Cellen plakken aan elkaar
- Intracellulaire verbindingen:
 Tight junctions
o “moleculaire nietjes”
o Proteïnen
o Voorkomen van lekkage extracellulair vocht
door bv. epitheelcellen
o Vaak in epitheelweefsel of wand bloedvaten
 Desmosomen
o Grote proteïnecomplexen (“drukknop”) in
intercellulaire ruimte die contact maken met
elkaar
o Verankerd in cytoplasma m.b.v.
keratineproteïnen
 Gap junctions
o Cytoplasmatische kanaal/porie die tussen
cellen
o Chemische communicatie: stofuitwisseling van ionen, kleine moleculen…
o Vooral in zenuwcellen en spiercellen (communicatie!)
- Collageen vezels


4) HEEFT UNIEKE WEEFSELS
- Zenuwweefsel met zenuwcellen
 Snel prikkels geleiden door heel organisme
 Niet bij planten!
- Spierweefsel met spiercellen
 Snelle beweging: delen samentrekken
 Planten/fungi kunnen ook bewegen, maar nooit zo snel



5) MEESTAL GESLACHTELIJKE VOORTPLANTING
- Meestal grote onbeweeglijke eicel
 Als reservemateriaal
- (Kleine) beweeglijke spermatozoïden met flagel
 Om elkaar te kunnen vinden
- Er zijn ook (cyclisch) parthenogenetische dieren
 Uit onbevruchte eicel ontstaat dier




8

, 6) TYPISCHE EMBRYONALE ONTWIKKELING





 Zeer grote gelijkenis met evolutie kolonie choanoflagellaten!

- Zygote → morula → blastula → gastrula


Oerweefsels
- 2 of 3 kiembladen

Ectoderm → opperhuid, nagels, ooglens, tandglazuur, centraal zenuwstelsel…

Mesoderm → spieren, skelet, hart, nieren, tandbeen…

Endoderm → ontstaat uit oerdarm: darmen, maag, longen…


 Diploblastisch: twee embryonale kiembladen (ecto + endo)
o Ontwikkeling organen
o Primitieve dieren met minder complexe structuur en levenswijze
o Porifera (sponzen), Cnidaria (neteldieren), Ctenophora (ribkwallen)

 Triploblastisch: alle drie → hogere dieren
o Mesoderm ontstaat later in coeloomholte tussen ecto- en endoderm
➢ ontwikkeling van spieren en skelet = belangrijk voor succes bep. diergroepen


Ontwikkeling (bij bijna alle dieren gelijk):
 Uit bevruchte eicel ontstaat zygote
 °kolonie van genetisch identieke cellen
 Groeit verder via mitose tot morula
 °blastocoel = met vloeistof gevulde holte → °blastula
 Differentiatie van cellen qua functie (°embryo)
 °instulping = archenteron (holte) → °gastrula met oerdarm




9

, 7) HOXGENEN STUREN DE ONTWIKKELING
- Fundamentele genen
- Reguleren expressie van andere genen
- Bepalen bouwplan van een organisme
 Positie en identiteit van cellen langs antero-posterieure as
- Soort van “aan/uit-knopjes” die vorming in gang zetten
- Meer Hox-genen → grotere complexiteit
- Alle dieren hebben vergelijkbare Hox-genen
 Niet aanwezig bij planten/fungi
- Homeoboxes = Hox-genen die gemeenschappelijke “modules” van
DNA-sequenties bevatten



VOORBEELDEN: is het een dier?
- Paramecium (pantoffeldiertje) ≠ dier → heeft contractiele vacuole, 2 celkernen, geen hoxgenen,
geen zenuw- en spiercellen, ééncellig
 Eéncelligheid is niet altijd een goede reden: zie bv. bloedcellen
- Spons = dier → eukaryoot, (on)geslachtelijke voortplanting, heterotroof, (soms) groene kleur door
opname chloroplasten van algen in weefsel
- Volvox ≠ dier → koloniaal organisme (met dochterkolonies) (, geen plant maar zit in groep van
“protisten”)



3. Grote lijnen van de evolutionaire stamboom
DE VADER VAN DE SYSTEMATIEK
- Karl von Linné (Zweed, 1707 – 1778)
- “Vader van de systematiek”: indeling/orde binnen levende wezens
- Tweeledige binomiale benaming van soorten (nomenclatuur): genusnaam + soortnaam
 Grieks, Latijns, mengeling

HOE DIERENRIJK INDELEN?
❖ Classificatie
Soorten in groep indelen
 Bv. alle dieren met ruggengraat in eenzelfde phylum (Chordata)

❖ Taxonomie
Beschrijven en benoemen van soorten en het definiëren van
hiërarchische categorieën (taxa)

❖ Systematiek
Classificatie + taxonomie

❖ Fylogenie
Studie van de evolutionaire geschiedenis van taxa
Opstellen van evolutionaire stambomen => meest recente voorouder?
(fylo < stam)

❖ Cladistiek
Fylogenetische analysemethode o.b.v. gemeenschappelijk afgeleide
kenmerken (synapomorfieën)
 Niet alle kenmerken zijn even belangrijk
o Bv. hebben van haar is niet waardevol om een dier “katachtig” te noemen
10

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lunawillems1. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.43. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

72042 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.43
  • (0)
  Add to cart