Hoofdstuk 2 Privaatrecht
Het privaatrecht is het gedeelte van het objectieve recht dat zich bezighoudt met de
rechtsverhouding tussen (rechts)personen onderling. Deze rechtsverhoudingen ontstaan
doordat (rechts)personen contracten met elkaar sluiten, (on)rechtmatige daden jegens
elkaar begaan, of doordat er sprake is van een relatie tussen (rechts)personen en goederen.
§1 Inleiding privaatrecht
Materieel en formeel privaatrecht
Eenieder wordt geacht de wet te kennen en behoort dus te weten welke rechten en plichten
hij heeft. Het materiële privaatrecht geeft aan welke rechten en plichten (rechts)personen
onderling kunnen hebben. Het geeft ook aan wat de gevolgen zijn indien iemand de rechten
van een ander schendt.
Wanneer zich een conflict voordoet, krijgt degene die meent dat zijn recht geschonden is,
meestal met allerlei tegenwerpingen van de andere partij te maken. Indien hij met die ander
het conflict niet in onderling overleg weet op te lossen, zal hij zijn gelijk via de rechter
moeten zien te krijgen en daarvoor een procedure moeten starten. Hoe dit moet, is geregeld
in het formele privaatrecht, ook wel burgerlijk procesrecht genoemd. Het formele privaatrecht
geeft dus aan op welke wijze het materiële recht gehandhaafd kan worden.
Structuur en systematiek van het Burgerlijk Wetboek
Het materiële privaatrecht is voor een belangrijk deel geregeld in het Burgerlijk Wetboek
(BW). Voor zover niet anders is aangegeven, zijn alle wetsartikelen die in dit deel worden
genoemd dan ook afkomstig uit het BW. Het BW kent een bijzondere structuur en
systematiek. Het BW bestaat uit de Boeken 1 t/m 8 en 10:
Boek 1 Personen- en familierecht
Boek 2 Rechtspersonen
Boek 3 Vermogensrecht in het algemeen
Boek 4 Erfrecht
Boek 5 Zakelijke rechten
Boek 6 Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht
Boek 7 Bijzondere overeenkomsten
Boek 7A Bijzondere overeenkomsten; vervolg
Boek 8 Verkeersmiddelen en vervoer
Boek 10 Internationaal privaatrecht
Ieder boek is verdeeld in titels. Een titel is veelal weer onderverdeeld in afdelingen. Met de
uitdrukking ‘afdeling 6.1.10’ wordt bedoeld: Boek 6, titel 1, afdeling 10. De titels en/of
afdelingen bestaan uit wetsartikelen. De wetsartikelen in het BW zijn per boek genummerd.
Het boeknummer moet daarom telkens voor het artikelnummer vermeld worden, gescheiden
door een dubbele punt, anders is niet duidelijk uit welk boek het wetsartikel afkomstig is. Art.
6:162 wil dus zeggen: artikel 162 uit Boek 6.
In Boek 7A zijn enkele delen van het oude BW geplaatst, vandaar dat zij een afwijkende
nummering hebben. Het is de bedoeling om de onderwerpen die nog in boek 7A staan,
uiteindelijk in Boek 7 op te nemen.
Vermogensrecht
,In de Boeken 3, 5 en 6 staan regels die betrekking hebben op (subjectieve)
vermogensrechten, dat wil zeggen: rechten die tot het vermogen van rechtssubjecten
(natuurlijke personen of rechtspersonen) behoren, omdat zij een bepaalde geldswaarde
vertegenwoordigen.
Het vermogensrecht kan worden verdeeld in:
1. Verbintenissenrecht
2. Goederenrecht
Verbintenissenrecht
Het verbintenissenrecht heeft, zoals het woord al aangeeft, vooral te maken met
verbintenissen, dat wil zeggen: met vermogensrechtelijke relaties tussen 2 of meer
(rechts)personen. Deze relaties verplichten de 1 een bepaalde prestatie te verrichten
waarop de ander recht heeft. Een verbintenis heeft dus 2 zijden: een plicht aan de ene kant
en het daarmee corresponderende recht aan de andere kant. De overeenkomst vormt
daarbij 1 van de belangrijkste bronnen waaruit verbintenissen kunnen ontstaan.
In onze maatschappij zijn partijen in beginsel vrij te bepalen of en zo ja, met wie zij
overeenkomsten willen sluiten. Men noemt dit contractvrijheid. Het verbintenissenrecht
bestaat bovendien grotendeels uit aanvullend recht. Daardoor staat het partijen in de
meeste gevallen vrij de overeenkomst die inhoud te geven die zij zelf wenselijk achten,
ongeacht of deze overeenkomst behoort tot een nader in de wet geregelde soort. Dit alles
brengt mee dat het verbintenissenrecht gekenmerkt wordt door een open stelsel: partijen
zijn, voor zover zij niet in strijd handelen met dwingend recht, nagenoeg vrij om te bepalen
welke verbintenissen zij in het leven willen roepen.
Verbintenissen kunnen behalve uit overeenkomsten ook uit de wet ontstaan. Zij kunnen dan
worden onderscheiden in verbintenissen uit rechtmatige daad en verbintenissen uit
onrechtmatige daad.
Het verbintenissenrecht is onder andere in Boek 6 geregeld, maar Boek 3 is ook van belang.
Goederenrecht
Het goederenrecht heeft betrekking op goederen en met name op de relatie tussen
(rechts)personen en een goed. Hier staat dus niet de prestatie, maar het goed centraal. Zo
regelt het goederenrecht onder andere wie er rechten kunnen uitoefenen met betrekking tot
een bepaald goed, welke rechten dit kunnen zijn, welke mate van zeggenschap over het
goed deze rechten geven, hoe deze rechten op goederen kunnen worden verkregen en hoe
zij verloren kunnen gaan.
Het goederenrecht wordt gekenmerkt door vrij veel dwingend recht: partijen mogen
daarvan niet bij overeenkomst afwijken. Het is evenmin toegestaan dat partijen zelf andere
goederenrechtelijke rechten creëren dan die welke in de wet zijn geregeld. Men noemt dit
daarom een gesloten stelsel. Het goederenrecht wordt in Boek 3 en in Boek 5 geregeld.
Gelaagde structuur
In Boek 3 (titel 1) zijn algemene bepalingen te vinden; dit zijn bepalingen die zowel voor het
verbintenissen- als voor het goederenrecht van belang zijn. Het zijn artikelen die bepaalde
essentiële begrippen nader definiëren.
De plaatsing van deze algemene bepalingen in Boek 3 hangt samen met de gelaagde
structuur die het Burgerlijk Wetboek kenmerkt. Deze structuur houdt in dat algemene
bepalingen, die in veel situaties van toepassing kunnen zijn, voor in het wetboek te vinden
,zijn en gevolgd worden door bepalingen die zich, naarmate men verder in het wetboek komt,
steeds meer op een bepaalde situatie toespitsen.
Schakelbepalingen
Het Burgerlijk Wetboek bevat bovendien schakelbepalingen. Dit zijn bepalingen die
bepaalde wetsartikelen van overeenkomstige toepassing verklaren op situaties waarvoor zij
anders niet zouden hebben gegolden. Dit betekent dat sommige wetsartikelen hierdoor een
veel groter toepassingsbereik kunnen krijgen. De schakelbepaling staat doorgaans aan het
einde van een titel of afdeling.
§2 Rechtshandeling
Begrip rechtshandeling
Rechtsfeiten en andere feiten
Alleen die feiten die voor het recht van belang zijn, zijn rechtsfeiten. Aan dergelijke feiten
verbindt het recht rechtsgevolg.
Niet aan elk feit zijn rechtsgevolgen verbonden. Denk aan de afspraak om een avondje te
gaan stappen, of het fietsen naar school. Dit zijn feiten die voor het recht niet van belang zijn
omdat de rechtstoestand daardoor niet wordt gewijzigd. Ter onderscheiding van de
rechtsfeiten zullen deze verder worden aangeduid als andere feiten.
Er zijn enkele rechtsfeiten waarbij het rechtsgevolg intreedt zonder dat daarvoor een
menselijk handelen, van de betrokkene zelf, nodig is. Denk aan de geboorte van een kind,
meerderjarig worden en overlijden. Men spreekt dan van een bloot rechtsfeit.
Rechtshandelingen en feitelijke handelingen
Soms is voor het intreden van het aan een rechtsfeit verbonden rechtsgevolg een menselijk
handelen nodig. In dat geval is het rechtsfeit of als rechtshandeling of als feitelijke handeling
te kwalificeren. Wat is het verschil tussen een rechtshandeling en een feitelijke handeling?
Van een rechtshandeling is sprake wanneer de menselijke handeling is gericht op het
intreden van dat rechtsgevolg.
Treedt het rechtsgevolg in zonder dat de menselijke handeling gericht is geweest op het
intreden van dit rechtsgevolg, dan is er sprake van een feitelijke handeling. Omdat een
dergelijke handeling zowel rechtmatig als onrechtmatig kan zijn, worden feitelijke
handelingen onderscheiden in rechtmatige en onrechtmatige daden.
Wettelijke regeling
Nu duidelijk is hoe feiten kunnen worden onderverdeeld en welke plaats de rechtshandeling
daarin inneemt, moet bij de behandeling van de rechtshandeling ook de wettelijke regeling
worden betrokken. Titel 3.2 draagt het opschrift ‘Rechtshandelingen’ en is geheel gewijd aan
bepalingen die op rechtshandelingen betrekking hebben. Het daarin voorkomende art.3:33
luidt: ‘Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een
verklaring heeft geopenbaard.’ Aangezien art. 3:33 voor een rechtshandeling een op een
rechtsgevolg gerichte wil vereist, is er van een rechtshandeling alleen sprake wanneer de
menselijke handeling is gericht op het intreden van dat rechtsgevolg. Bovendien moet deze
wil door een verklaring hebben geopenbaard.
Verklaringen kunnen conform art. 3:37 lid 1 in iedere vorm geschieden, dat wil zeggen
mondeling of schriftelijk. Zij kunnen zelfs in gedragingen besloten liggen.
Eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen
, Rechtshandelingen kunnen zowel eenzijdig als meerzijdig zijn.
Eenzijdige rechtshandeling
Is de wilsverklaring van 1 persoon voldoende voor het ontstaan van het rechtsgevolg, dan is
er sprake van een eenzijdige rechtshandeling. In de meeste gevallen richt een wilsverklaring
zich tot 1 of meer bepaalde andere personen. Men spreekt dan van een eenzijdige gerichte
rechtshandeling.
Er zijn ook rechtshandelingen die niet tot 1 of meer bepaalde andere personen gericht zijn,
dit zijn de eenzijdig ongerichte rechtshandelingen.
Meerzijdige rechtshandeling
Zijn voor het ontstaan van een rechtsgevolg de wilsverklaringen van 2 of meer personen
nodig, dan gaat het om een meerzijdige rechtshandeling. Deze is per definitie tot een ander
gericht.
Iedere overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling.
Samenvatting rechtsfeiten
Hieronder is de onderverdeling van de feiten schematisch weergegeven.
Moment waarop de rechtshandeling werking heeft
Op welk moment heeft de rechtshandeling werking? Betreft het een gerichte
rechtshandeling, dan moet de rechtshandeling, om werking te hebben, de andere persoon
hebben bereikt (art. 3:37 lid 3).\
Wanneer het gaat om een schriftelijk wilsverklaring doet de afzender er goed aan deze toe
te zenden naar een adres waarvan hij op grond van verklaringen of gedragingen van de
geadresseerde mag aannemen dat deze de geadresseerde daar ook zal bereiken. Er kan
dan in beginsel van uit worden gegaan dat de verklaring de geadresseerde heeft bereikt.
De vraag is op welk moment een wilsverklaring de ander heeft bereikt, wanneer deze op
schrift is gesteld en per brief, fax of ander communicatiemiddel is verzonden. In beginsel is
dit het moment van ontvangst. Heeft de verklaring de ander ook bereikt wanneer die ander
enkele dagen afwezig is, weigert de brief te lezen, of de brief nooit zal lezen omdat zijn
echtgenote deze heeft weggegooid? De wet gaat conform art. 3:37 lid 3 tweede zin uit van
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller xninaxx. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.91. You're not tied to anything after your purchase.