Hoorcollege 1: Introductie
Hoorcollege 2: Hypothesevorming en testplan
Hoorcollege 3: Psychometrie in de neuropsychologie
Hoorcollege 4: Testselectie, afname en scoring
Hoorcollege 5: Mentale inspanning en statistiek
Hoorcollege 6: Responsiecollege
Hoorcollege 7: Verandering in de tijd meten, en verslaglegging
,Hoorcollege 1: Introductie
De diagnostische cyclus heeft verschillende stappen:
Observatie. Dit gaat over de aanmelding en vraagstelling die je binnenkrijgt in
de doorverwijzing. Er zit vaak een verschil tussen de aanvraag van de verwijzer,
en de hulpvraag van de patiënt. Deze twee komen niet altijd overeen.
Inductie. Hierbij ga je aan de slag met reflecteren op de diagnose. Ook ga je
hypotheses genereren.
Deductie. Je gaat kijken naar een diagnostisch scenario. Je doet daarna een
instrumentselectie, en maakt toetsbare voorspellingen.
Toetsen. Hierbij ga je de taken afnemen en kijken naar de bevindingen daarvan.
Dit verwerk je in een terugkoppeling. Het is belangrijk dat je zowel op zoek gaat
naar bevestigende als verwerpende gegevens voor je hypothesen.
Evaluatie. Hierbij ga je de bevindingen rapporteren en je gaat een
terugkoppeling geven aan de patiënt.
In de praktijk ga je soms heen en weer tussen deze stappen; ze worden niet altijd
doorlopen in chronologische volgorde. Het is een dynamisch proces. Er zijn vijf
diagnostische basisvragen:
Onderkenning: wat is er aan de hand?
Verklaring: hoe komt het?
Predictie: wat gaat er gebeuren?
Indicatie: wat moet er gedaan worden?
Evaluatie: wat is er veranderd?
De drie meest voorkomende klinische neuropsychologische vraagstellingen zijn:
Welke stoornissen in gedrag zien we nu eigenlijk? Wat is er zichtbaar, wat is er
nog intact en wat niet? Het gaat dus over het gedrag, en nog niet zo zeer over
wat er aan de hand kan zijn. Wat gaat er goed, en wat gaat er minder goed?
Deze vraag stel je nog voordat er een diagnose of oorzaak van eventuele
klachten bekend is.
Wat zijn de gevolgen van de diagnose voor de cognitie, gedrag en emotie van de
patiënt? Bij deze vraagstelling is er al wel een diagnose.
Is er sprake van een hersenafwijking, en zo ja, welke? Wat is de oorzaak van de
klachten, wijst dit op hersenschade? Deze vraag wordt dus gesteld voor de
diagnose.
A. Inventariseren van zowel gestoorde als intacte cognitieve en emotionele functies.
Onderkenning: zijn er cognitieve stoornissen?
Verklaring: welke psychologische factoren spelen een rol?
Predictie: zijn er consequenties voor het dagelijks leven?
Indicatie: zijn er behandelingsmogelijkheden?
Evaluatie: zijn er veranderingen na de behandeling?
B. Patiënt heeft diagnose X. wat zijn de neuropsychologische gevolgen?
Predictie: wat is het beloop van de cognitieve stoornissen in de toekomst?
Indicatie: welke werkzaamheden/behandeling/plaatsing is geschikt?
Evaluatie: wat is het effect van dit medicijn / deze behandeling?
C. Er is nog geen diagnose. Wat zijn de aanwijzingen voor organiciteit:
Onderkenning: wat is er aan de hand?
Verklaring: past dit bij diagnose X of Y?
, Er zijn verschillende diagnostische hulpmiddelen waar gebruik van gemaakt kan worden.
Dit zijn onder andere:
Een dossierstudie.
De anamnese en heteroanamnese. Dit is afhankelijk van de vraagstelling en het
type patiënt.
Screeningsinstrumenten en interviews.
Observaties.
Vragenlijsten.
Functietests.
Dossierstudie
De dossierstudie is zo belangrijk omdat hier informatie in staat over het verleden van de
patiënt, de voorgeschiedenis, zodat hij niet opnieuw zijn verhaal hoeft te vertellen.
Daarom is het goed om het dossier goed te lezen, en dit ook aan te geven bij de patiënt.
Het helpt je om gerichtere vragen te stellen in de anamnese, en om door te vragen op
bepaalde dingen. Het gaat je ook helpen om je testafname efficiënter te maken,
bijvoorbeeld als de resultaten van bepaalde testen al bekend zijn. Dan hoef je deze
testen soms niet nogmaals af te nemen. Ook geeft het de risicofactoren en cognitieve
disfuncties aan, zoals bijvoorbeeld dat een patiënt slechthorend is. Daarnaast staat het
medicatiegebruik hierin, en kan je aan de hand daarvan kijken welke effecten deze
kunnen hebben op de klachten of cognitieve klachten.
Meneer L is 39 jaar, en hij wordt doorverwezen door de forensisch psychiater met
klachten over het geheugen, met name van de korte termijn. Ook worden er
aandachtsproblemen en overzichtsverlies gemeld. Dit wordt al zo’n half jaar genoemd.
Psychosociaal wordt er genoemd dat er gedragsproblemen zijn, en meneer is ook
gedetineerd. Medisch wordt er gemeld dat er polymiddelenmisbruik, ADHD, en een
beschadigd linkeroog zijn vastgesteld. De diagnose ADHD bestaat ook nog maar kort; de
beschadiging aan het linkeroog heeft hij door een ongeval in zijn jeugd.
Het doel van de verwijzing is een NPO. Dit is een beetje kort, dus wat je als eerste gaat
doen, is dat je teruggaat naar de verwijzer en vraagt wat je precies wil onderzoeken.
Hieruit kwam naar voren dat we de cognitieve functiestoornissen willen objectiveren, en
ook of de klachten passen bij het polymiddelenmisbruik en/of de ADHD.
Eerst gaan we ook kijken naar de vragen die bij ons opkomen. Wat willen we nog meer
weten over de informatie die we hebben, zoals: hoelang duurde het middelenmisbruik?
Zijn er cognitieve stoornissen?
Verder is over meneer L bekend dat hij gedetineerd is; dat hij geen kinderen heeft; dat
hij moet hoesten bij het roken; ervaart soms steken op de borst; heeft dyspnoe
(benauwdheid) bij spanning. Op zijn 1-jarige leeftijd heeft hij de verwonding aan het
linkeroog gekregen. Hij heeft mogelijk ADHD. Hij gebruikt Movicolon (tegen
darmverstoppingen), Ritalin (3 maal daags, 20mg), en paracetamol wanneer nodig. Hij
is allergisch voor bruine pleisters. Zijn intoxicaties: 1 pakje shag per 2 weken; hij is 3
jaar geleden gestopt met alcohol(misbruik). Hij heeft ook lange tijd cocaïne, speed en
XTC gebruikt. Zijn moeder heeft DM (Diabetus Mellitus), en meneer heeft een MMSE van
25/30. Dit is niet zo’n goede score. De koorddansersgang is zeer wankel – dit is een
hulpmiddel van de neuroloog, waarbij de patiënt voetje voor voetje moet lopen. Links
heeft meneer L nog een Babinsky-reflex – wanneer je onder zijn voet doorgaat, gaat de
grote teen omhoog. Dit is een aanwijzing voor een stoornis in de reflexen.
Je kan je nu nog afvragen welke vragen er nog zijn, en wat je nog niet weet. We weten
bijvoorbeeld nog niet waarom meneer L gedetineerd is, en hoe beschadigd dit linkeroog
is (en wat voor effect dit heeft voor de uitvoering van testen). Het is maar de vraag of je
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller psychmeisje. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.93. You're not tied to anything after your purchase.