100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Biologie Hoofdstuk 17 stedelijke ecosystemen en hoofdstuk 18 paragraaf 1 t/m 3 wereldwijde kringlopen 6 vwo $3.23   Add to cart

Summary

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 17 stedelijke ecosystemen en hoofdstuk 18 paragraaf 1 t/m 3 wereldwijde kringlopen 6 vwo

 2 views  0 purchase
  • Course
  • Level

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 17 stedelijke ecosystemen en hoofdstuk 18 paragraaf 1 t/m 3 wereldwijde kringlopen 6 vwo. Van H18 alleen paragraaf 1 t/m 3, H17 geheel.

Preview 2 out of 5  pages

  • June 23, 2021
  • 5
  • 2020/2021
  • Summary
  • Secondary school
  • 6
avatar-seller
HOOFDSTUK 17 STEDELIJKE ECOSYSTEMEN
Paragraaf 1
Fotosynthese CO2 + H2O + zonlicht  C6H12O6
Anorganische stof = stof zonder energierijke C-H-verbindingen (bv. mineralen)
Organische stof = stof met energierijke C-H-verbindingen (bv. glucose)
Chemosynthese = bacteriën die van CO2 en H2O organische stoffen maken met chemische energie
die vrijkomt bij oxidatie van anorganische stoffen
De energie uit foto- en chemosynthese komt is beschikbaar voor andere organismen in het
ecosysteem.
Foto-autotrofe organismen = organismen die met behulp van lichtenergie organische stoffen maken
uit anorganische stoffen (planten)
Chemo-autotrofe bacteriën = organismen die met behulp van chemische energie organische stoffen
maken uit anorganische stoffen

Energie komt ook op andere manieren de stad binnen.
Microklimaat = lokale omstandigheden zijn anders dan je op grond van klimaat zou verwachten 
beïnvloedt flora en fauna (flats houden wind tegen)

Paragraaf 2
Mensen passen het ecosysteem aan  kan leiden tot ongunstige omstandigheden  soorten
verdwijnen.
Het microklimaat van een stad kan ook fijner zijn dan de omgeving en er is genoeg voedsel. Er is
verscheidenheid aan habitats en niches. De biodiversiteit in een stad neemt toe, daarmee worden
niet alleen soorten bedoeld, maar ook genetische diversiteit en biologische structuren.
Gradiëntenecosysteem = ecosysteem waarvan de abiotische factoren vanaf de ene kant het
ecosysteem naar de andere kant geleidelijk aan veranderen.
Gradiënten = geleidelijke veranderingen

Adaptie = verandering in bouw of gedrag van een soort, waardoor deze beter aangepast is aan de
heersende milieufactoren
Exoot = een organisme dat oorspronkelijk niet in een bepaald gebied voorkomt, maar er zich heeft
gevestigd.
Fitness = vermogen om bepaalde allelen door te geven aan de volgende generatie

De allelensamenstelling van een nieuwe populatie zal anders zijn dan die van de oude.
Flessenhalseffect = verandering in allelfrequenties na een ramp waarbij het aantal individuen/allelen
sterk is afgenomen.
Foundereffect = kleine populatie vestigt zich, bij lange isolatie zal het lang blijven bestaan. Kwetsbaar
Door genetic drift kunnen sommige niet voortplanten  allelen verdwijnen
Populatie kan ook verminderen door mensen die aanpassingen maken of concurrentie (overlappende
habitat en niche)

Eilandtheorie = legt een verband tussen biodiversiteit en factoren als de grootte van een eiland en
afstand die afgelegd moet worden. (Binas 93C)

Paragraaf 3
Leven in de stad hangt voor groot deel af van koeling en transport. Veel CO2 komt vrij bij transport.

, Monocultuur = 1 gewas verbouwen  kans op ziekten en plagen is groot doordat veel genetisch
dezelfde planten bij elkaar  pesticiden gebruiken  ook niet-schadelijke planten en dieren sterven
Boeren gebruiken mest om veel te produceren  extra voedingsstoffen (stikstof & fosfaathoudend) -
 planten groeien ook buiten akker  overwoekeren andere planten, die verdwijnen
Zonder kunstmest raakt de grond uitgeput.

Duurzame voedselproductie = manier van voedselproductie zonder schade aan het milieu en waarbij
mensen op lange termijn voldoende eten hebben

Stadslandbouw heeft lage transportkosten, verse productie en je eigen betrokkenheid. Bij teelt van
gewassen in een stad spelen licht, mineralen, water en ruimte een belangrijke rol. Het kan ook door
hydrocultuur (voedingsoplossing met juiste hoeveelheid mineralen) of led-verlichting.
Voedselplanten groeien buiten de stad, er zijn weinig producenten. Er zijn weinig predatoren en
totale aantal soorten dieren is beperkt. Stadsbewoners beïnvloeden trofische niveaus van de
voedselpiramide.

Paragraaf 4
Oppervlaktewater dat naar beneden zakt gaat door een filter van verschillende lagen zand
(grondwater)
Rivierwater wordt eerst opgeslagen in spaarbekkens, verontreiniging blijft achter. Daarna gaat het
water naar de duinen  filtering in zandlagen. Naar een paar maanden wordt het opgepompt 
mineraalrijk, zuurstofloos, vieze smaak. Beluchting en reiniging met natronloog en actieve kool
vinden plaats, dit verwijdert organische stoffen achtergebleven micro-organismen. Na zuivering van
drinkwater zitten er nog kleine hoeveelheden onnatuurlijke stoffen in.

In sommige steden is het waterleidingnet verouderd  lekken  flessen water te koop en duur
Lozing van rioolwater in de rivier leidt tot vervuiling en eutrofiëring.
Waterzuivering = verwijderen van organische en andere stoffen uit water

Afvalwater komt in rwzi  scheiding grove afval  reiniging water, door beluchting breken
bacteriën organische stoffen snel af  daarna bevat het nog organische stikstofverbinding waar
ammoniak van gemaakt wordt  weer in andere stikstofverbindingen omgezet
Onder anaerobe en nitraatarme omstandigheden worden door bacteriën fosfaten opgenomen  uit
de bacteriën is later fosfaat terug te winnen voor meststof.
Bij zuivering ontstaat slib met organische stoffen. Gezuiverde water gaat naar oppervlaktewater.

Paragraaf 5
Fijnstof bestaat uit kleine deeltjes die vrijkomen bij verbranding van fossiele brandstoffen, leiden tot
irritatie van luchtwegen, ontstekingen in longblaasjes en vroegtijdig overlijden.
Smog = luchtverontreiniging door uitlaatgassen en rook, meeste bij hoge verkeersdichtheid en
windstil weer.

Biobrandstof = brandstof gemaakt uit plantenmateriaal (biogas, biodiesel)  50% minder fijnstof en
verhogen CO2-gehalte niet, doordat het is gemaakt door planten die CO2 opgenomen hebben. Het is
ook hernieuwbaar.
Tijdens productie van biodiesel is CO2-uitstoot hoger dan van gewone diesel. Er is ook veel
landbouwgrond nodig. Het is beter om algen biodiesel te laten maken.
Niet herbruikt afval gaan in verbrandingsovens, vuilnisbelt of verandert in compost

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lola2203. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67096 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.23
  • (0)
  Add to cart