Deze samenvatting bevat ALLES wat gezegd is in de les en dus gekend moet zijn voor het examen. Op mijn profiel vindt u ook nog een ander document met de opgeloste examenvragen: dit weergeeft echt de kern. Dit document is vollediger en bevat echt ALLE te kennen leerstof!
Behaald punt: 14/20
VOORBEELDVRAGEN SYSTEEMFYSIOLOGIE
VRAGEN CV
1. Bespreek de hartcyclus.(basispatroon + LV cyclus)
2. Bespreek de factoren die het hartdebiet (cardiac output) bepalen.
3. Leg uit: Wet van Frank-Starling (+ 3 vbn)
4. Hoe wordt hartritme geregeld?
5. Bespreek de (centrale) controle mechanismen van de hartfunctie.
6. Welke haemodynamische factoren spelen een rol bij de systemische circulatie?
7. Bespreek het Starling evenwicht in de perifere circulatie (vergelijk met glomerulaire circulatie)
8. Hoe wordt de arteriele bloeddruk geregeld?
9. Bespreek de (cardiovasculaire) homeostase mechanismes bij traumatisch bloedverlies.
10. Welke factoren hebben invloed op slagvolume
VRAGEN RESPIRATIE
1. Hoe gebeurt de ventilatie van de menselijke long? (Mechanica & functionele anatomie)
2. Bespreek het spirogram van een normaal persoon (statisch & dynamisch)
3. Wat is compliance van de long? Verklaar de rol van surfactant.
4. Hoe gebeurt zuurstoftransport?
5. Hoe wordt de ademhaling geregeld (basisprincipe & centrale controle)?
6. Bespreek de levenscyclus van de RBC.
7. Welke zijn de processen die optreden bij beschadiging van een bloedvat?
8. Bespreek het transport van CO² van de periferie naar de alveoli
VRAGEN NIER
1. Hoe kan men de nierfunctie bestuderen? (+concept clearance)
2. Bespreek de filtratiefunctie van de nier.
3. Bespreek de functies van de proximale tubulus van de nier?
4. Wat is de functie van de lus van Henle?
5. Hoe worden gedilueerde en geconcentreerde urine geproduceerd?
6. Bespreek de rol van aldosteron in homeostase en nierfunctie
7. Bespreek de voornaamste signalen die Na+ en H2O reabsorptie/excretie regelen.
8. Bespreek pH homeostase
9. Bespreek het CC systeem in het nefron
10. Bespreek counter current multiplier mechanisme van de nier (rol van ureum, cellulaire en moleculaire)
VRAGEN GI
1. Bespreek de motiliteit in het G.I. algemeen en in detail mond t/m maag
2. GI motiliteit: leg uit braken & migrerend myoelektrisch complex
3. Bespreek de neurohumorale controle van de GI motiliteit
4. Bespreek de lokale en hogere regulatie van de maagsecreties (vnl. HCl)
5. Wat is de rol van de pancreas bij de spijsvertering?
6. Bespreek de digestie & absorptie van koolhydraten en proteinen in het G.I. stelsel.
7. Maag-(dunne) darm motiliteit
8. Hoe beschermd de maag zich tegen zure pH
VRAGEN ENDO
1. Bespreek de adenohypofyse (3 hormonen naar keuze).
2. Bespreek de neurohypofyse
3. Bespreek de synthese van SK hormoon
4. Bespreek de functie van schildklierhormoon (+illustratie ziekte).
5. Bespreek synthese & regulatie van insuline. (andere vraag: in de bèta cellen)
6. Bespreek de werking van insuline en glucagon.
7. HH-as: functionele anatomie en relatie met hypothalamus, adenohypofyse en perifere organen. Illustreer met 3
hormonen.
EXTRA VRAGEN
1. ADH
2. Bespreek het Starling evenwicht in de perifere circulatie en vergelijk met de glomerulaire circulatie
3. Bespreek vitamine D en thyroïd hormoon
1
,SYSTEEMFYSIOLOGIE
HOOFDSTUK 1: HEMATOLOGIE
Bloed vormt 8% van het lichaamsgewicht (6000 ml voor 75 kg).
Functies:
1. Transport: van gassen en cellen (RBC, WBC, plaatjes)
2. Nutritief: glucose, AZ, FA, H2O, ionen
3. Excretoir: CO2/nier
4. Homeostase: T, pH, H2O, elektrolieten
5. Regulatoir: hormonen transport
6. Immunologisch: plasma-eiwitten, bloedgroepen
COMPONENTEN
1. Plasma: 55%
• = extracellulair vocht, rijk aan natrium en chloor
• Bevat ook lipiden, eiwitten, hormonen, stollingsfactoren, gassen
• Serum = plasma zonder stollingsfactoren
o Men maakt bloed onstolbaar voor bewaring: EDTA of citraat toevoegen
→ Plasmaproteïnen: 7 g% (7g/dl)
• Voornamelijk albumines (4g%) en globulines (3 g%)
• Worden geproduceerd in de lever
o Blijven daarna steeds in de bloedbaan (gaan niet over capillaire wand naar interstitium)
o Plasma-oncotische druk (25 mmHg) zorgt voor resorptie van H2O naar de bloedbaan
• Hydrostatische kracht stuurt bloed naar interstitium
→ Evenwicht
• Oncotische druk stuurt H2O van interstitium naar bloedbaan
2. Cellen:
• 45% RBC, zeer weinig WBC, ook thrombocyten aanwezig
• Eiwitten en RBC veranderen de viscositeit van de vloeistof
o Viscositeit totaal bloed > plasma > serum > H2O
GRAFIEKEN
Bovenaan: viscositeit weergegeven in cP (centipoise tegenover hematocriet
➔ Viscositeit verhoogt bij stijging aanwezige hematocriet (RBC)
➔ Bij hematocriet > 50% neemt viscositeit sterk toe door cel deformatie!
Onderaan: flow (ml/sec) tegenover de druk bij verschillende viscositeiten
➔ Als viscositeit toeneemt, krijgt men bij dezelfde druk in het bloedvat
een hogere weerstand en een lagere flow
➔ Zuiver plasma heeft een hogere flow dan totaal bloed bij zelfde druk
2
,RODE BLOEDCELLEN
KENMERKEN
• Biconcave schijf van 7,5 op 2 μm
o In de kleinste bloedvaten (bv. 5 μm) zullen RBC een beetje opvouwen
• Uitgebreid cytoskelet, maar heel flexibel
• Geen kern, mitochondria of krebs cyclus → t echnisch gezien zijn het dus geen cellen meer
• Geen volledig metabolisme maar wel glycolyse en pentofosfaatpathway (PPP) →
o Behoud van vorm
o Behoud van gradiënten (actief transport)
o Reductie metHb – Hb
• Minder RBC dan normaal = anemie (bloedarmoede)
• Meer RBC dan normaal = polycythemie
• MCV: normaal 80-100 μ3
o Microcytair < 79 μ3 Macrocytair > 96 μ3
• MCH: meestal niet echt relevant, beter MCHC berekenen
• MCHC: normaal 33 g/dl
o Hypochroom < 30 g% Hyperchroom > 36 g%
Hematocriet en Hb meting in orde van 15 gm/dl is gelijk in alle diersoorten. De afmetingen van de RBC zijn anders doordat
hogere dieren een klein ventrikel hebben → groter opp. waarover zuurstof kan uitgewisseld worden (hogere O2 diffusie).
ERYTHROPOËSE
In beenmerg platte beenderen (deels schedel, het sternum, wervels).
Wordt gestimuleerd door tekort/ teveel RBC.
Feedbackregulatie:
+ Hypoxie (gebergten zoals Andes), bloeding
− Hyperbare atmosfeer, polycythemie
Supraregulatie
• Bijniercortex: productie van corticoïden
o Bijnierinsufficiëntie (Addison) geeft anemie
• Nier: productie epo
o Nier insufficiëntie leidt tot anemie
3
, HEMOGLOBINE
Er wordt 200 ml zuurstof per liter bloed getransporteerd door hemoglobine. Structuur: globine (2α+2β) + heme-groep
met Fe2+ molecule [ferro].
- Hgb + O2 = oxyHgb
- Hgb oxidatie = met Hgb geen O2 transport meer: pathologisch
- Hgb + CO= COHgb 150X hogere affiniteit dan O2 (CO intoxicatie)
HEMATOCRIET
De flow vermindert bij verhoogde viscositeit (meer hematocriet)
➔ Als hematocriet stijgt, stijgt netto zuurstoftransport tot +- 40%
➔ Meer EPO → meer Hgb → meer zuurstof
➔ Boven hematocriet van 55% neemt netto zuurstoftransport af
o Veel arbeid om de visceuze vloeistof rond te sturen
➔ 40-50% = optimaal: goed zuurstoftransport + niet te visceus
HET GEBRUIK VAN EPO
Als je humaan EPO neemt en op gel-elektrofrese brengt → bandenpatroon. a = bandenpatroon van zuiver humaan EPO.
EPO werd gegeven anemie patiënten omdat ze zelf onvoldoende produceren. Dit
bandenpatroon (b, c) is anders dan een ‘normaal persoon’ (a), omdat synthetisch epo
geproduceerd wordt door e. coli en bij prokaryoten is er geen glycolyse van eiwitten
e = bandenpatroon van patiënt met nier insufficiëntie: een beetje endogene EPO
productie wordt aangevuld door biosynthetische EPO. F = bandenpatroon van patiënt
II: maakt zelf geen EPO meer aan.
g & h = renners betrapt op EPO: zo veel EPO gespoten dat endogene EPO onderdrukt is
FACTOREN IN DE ERYTHROPOËSE
IJZER (FE)
IJzertekort leidt tot anemie (RBC tekort). Ijzer is nl. de centrale groep in de heme-groep en is dus nodig voor Hgb. Ijzer komt
het lichaam meestal binnen via voeding als Fe3+ (bv. in biefstuk: myoglobine) en wordt omgezet tot Fe2+ door maagzuur.
In het lumen van maag-darm stelsel wordt het getransporteerd op transferrine: reversibele binding → afgegeven aan
basolaterale membraan → bindt op plasmatransferrine → naar perifeer. Hemegroep verder verwerkt door galzouten.
Ijzer kan tijdelijk opgeslagen worden in de cel, gebonden aan ferritine (apoferritine).
Bij bestraling: hoger risico op overmaat ijzer, want het maagdarm epitheel is heel gevoelig aan bestraling door de hoge
turnover van het weefsel: de stamcellen in de dieptes van de crypten matureren → toppen van de villi → verdwijnen.
Karakteristieken van ijzertekort:
- Laag aantal RBC
- Gemiddelde celvolume is kleiner dan normaal
- Concentratie hemoglobine in de cellen is ook lager dan normaal
➔ Hypochrome, microcytaire anemie = ferriprieve anemie
Ijzerbindende capaciteit = TFBC (totale transferine aanwezig). Bij ijzerdefficiëntie: niks gebeurd met transferrine, maar als
er te weinig ijzer is, zal de vrije bindingscapaciteit toenemen.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Bi0med. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $13.34. You're not tied to anything after your purchase.