H1 – Inleiding
1.1 Inleiding
De levensverwachting van de westerse bevolking is sinds de zestiende eeuw sterk
toegenomen, verklarende factoren zijn o.a. welvaart (vooral sociaaleconomische status),
hygiëne, voeding en gezondheidszorg.
Vanaf 2020 wordt er een verdere toename van het aantal ouderen voorspeld, wat van
grote invloed is op de gezondheidszorg. Klinische geriatrie en ouderenpsychiatrie
houden zich hiermee bezig.
Wat betreft de zelfstandigheid van ouderen blijken functiekenmerken (zowel somatisch
als psychiatrisch) aanmerkelijk beter te voorspellen dan ziektediagnosen. Met het oog op
functiebehoud tot op hoge leeftijd is preventie van mogelijk functieverlies gedurende de
hele levensloop van groot belang.
1.2 Preventie- en interventiemogelijkheden vanuit levensloopperspectief
Van belang is het nader bekijken van functieproblematiek. Bij autonomie en
zelfmanagement staan de functies die essentieel zijn voor (over)leven centraal, oftewel
de competenties tot vervulling van existentiële behoeften, zoals eten, drinken,
temperatuur en contact. Bij bedreiging van deze competenties ontstaat existentiële
angst.
In de eerste en laatste levensfase staat de zelfstandigheid van de mens onder druk, er is
dan sprake van multifunctieproblematiek op verscheidende domeinen.
De domeinen waarin existentiële behoeften liggen:
Somatiek
Cognitie
Persoonlijkheid
Beleving
Sociaal functioneren
Levensgeschiedenis
1.2.1 Preventietijdvensters
Door middel van preventieve interventies en herkennen van factoren kan functieverlies
worden beperkt.
Er zijn 5 preventietijdvensters:
A. Jongeren tussen de 16 en 25 jaar met een lage sociaaleconomische status (SES),
verhoogde kans op metabool syndroom (obesitas, diabetes mellitus,
cardiovasculaire aandoeningen). Preventie d.m.v. leefstijlinterventies.
B. Volwassen leeftijdsperiode tussen de 25 en 60 jaar, lage SES, verhoogde kans op
metabool syndroom. Preventie op cardiovasculair gebied, ook t.b.v. dementie en
cognitieproblemen.
C. Relatief vroege ouderdomsfase tussen de 60 en 70 jaar, tijdig identificeren van
verhoogd risico op functieverlies dat leidt tot langdurig zorggebruik. Eenzaamheid
werkt als versterkende factor.
D. 70-plussers met een ziekenhuisopname, functiebeperkingen na ontslag. Vooral
cognitieproblematiek.
E. Relatief late ouderdomsfase, voorkomen van een toename van reeds aanwezig
functieverlies.
1.3 Het ‘ware’ leven (alêthes bios)
Twee begrippen die passen bij de preventievisie op functiebehoud in
levensloopperspectief:
Epimeleia: staat voor het begrip ‘zorg’, ofwel ‘je bekommeren om de zorg voor
jezelf en voor hoe de ander voor zichzelf zorgt’.
Alêthes bios: een ‘waar’, juist en passend leven leiden.
Een ‘waar’ leven staat voor een zo zelfstandig, autonoom mogelijk leven, waarin het
individu centraal staat.
,1.4 Lineair en gerodynamisch model
Ziektebenadering en bijbehorende protocollering naderen hun grenzen.
Het klassieke lineaire co/multimorbiditeitsmodel kent twee hoofdvarianten:
Dominomodel: er is sprake van een logische opeenvolging van met elkaar
samenhangende ziekten en (neven)effecten van behandeling
Synergetische model: een lineaire optelsom van niet aan elkaar gerelateerde
ziekten, wordt ook wel cascade breakdown genoemd.
Een integratief gerodynamisch model (IGD-model) is niet primair georiënteerd op
co-/multimorbiditeit maar op een ontwikkelingsperspectief vanaf de geboorte, met
ontwikkeling en verval als complementaire factoren.
Er moet aandacht worden geschonken aan het biologische, psychische en sociale
levensdomein, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge wisselwerking.
Dit sluit aan bij het capability-model, waarbij capabilities de set aan daadwerkelijke
realiseerbare mogelijkheden vormen voor het vormgeven van functionings, oftewel de
normen en waarden die mensen voor zichzelf en hun omgeving hebben opgesteld.
Mensen zijn zelf verantwoordelijk voor het onderhouden en eventueel uitbreiden van hun
capabilityset, en in een rechtvaardige samenleving komt zo het recht op gezondheid tot
stand.
Het IGD-model laat zien dat er gedurende het hele leven behalve verlies (vergaan, verval)
ook altijd sprake is van (compenserende) winst / mogelijkheden (ontstaan, ontwikkeling)
op hetzelfde domein of andere levensdomeinen.
Een verpleegkundige zoekt met de zorgvrager in het kader van zelfmanagement naar een
nieuw (optimaal) evenwicht na één of meer ingrijpende gebeurtenissen of ziekten.
Shared decision making is hierbij een voorwaarde om tot een verantwoorde
interventiestrategie te komen.
H2 – Verpleegkundige theorieën bij kwetsbare ouderen
2.1 Inleiding
Bij verpleegkundige theorieën wordt het volgende onderscheid gemaakt:
Grand theories: verkennen het hele domein van verplegen en kaderen vanuit
een bepaald concept;
Middle-range theories: nemen een verzameling verschijnselen binnen de
verpleging onder de loep;
Micro-level interventions: beschrijven de effectiviteit van één of een aantal
verpleegkundige interventies.
2.2 Verpleegkundige theorieën uit de twintigste eeuw
Een verpleegkundige theorie doet een uitspraak over vier centrale concepten:
1. Omgeving
2. Cliënt
3. Verplegen
4. Gezondheid.
Florence Nightingale (1859) legde als eerste het belang van het centrale concept
omgeving bloot. Hierdoor kan zij beschouwd worden als de grondlegger van het
verpleegkundig klinisch redeneren, wat het begin was van verpleegkundig
diagnosticeren.
Dorothea Orem (1971) onderzocht als eerste de werkelijke behoefte van de cliënt, en
stelde vast dat wanneer een cliënt onvoldoende in zijn zelfzorg kan voorzien
(zelfzorgtekort), de bemoeienis van een verpleegkundige gelegitimeerd is. De
zelfzorgtheorie is ontwikkeld om te beschrijven welke verpleegkundige zorg
noodzakelijk is en vormde een geschikt alternatief voor het medisch-diagnostisch model.
Begrippen als zelfredzaamheid en zelfmanagement sluiten hier goed op aan.
Bij Callista Roy (1970) is adaptive of aanpassing het kernbegrip. De rol van de
verpleegkundige is het bevorderen van het adaptieve vermogen van een cliënt. De
adaptietheorie is populair in de psychiatrie, maar is ook toepasbaar om functiebehoud
bij kwetsbare ouderen te bevorderen.
, Imogene King (1971) wilde verpleegkunde verklaren en onderzocht oorzaken van ziekte
en gezondheid binnen de sociale context van de patiënt en hoe de patiënt hierop
reageert. De conclusie van de systeemtheorie is dat de essentiële kenmerken van de
verpleging altijd aanwezig blijven: het sociale systeem, het interpersoonlijke systeem en
het persoonlijke systeem. De communicatie tussen mensen staat centraal en de
verpleegkundige en de patiënt krijgen een gelijkwaardige plaats in het verpleegproces.
Martha Rogers (1970) ontwikkelde de meest omvattende verpleegkundige theorie van
haar tijd, waarin de holistische benadering van de cliënt uitdrukkelijk tot uiting kwam. Het
holisme betekent dat de patiënt meer is dan de som der delen, en gedrag komt altijd
voort uit de interactie tussen de persoon en diens omgeving. De verpleegkundige moet
zich volgens deze theorie richten op de verstoorde energievelden van de patiënt. Omdat
dit moeilijk te objectiveren is, ligt de meerwaarde vooral in het operationaliseren van de
holistische benadering in de praktijk. Begrippen als ‘welbevinden’, ‘energie’ en ‘in balans
zijn’ zijn hierbij belangrijk.
Het Neumans Systems Model (NSM) van Betty Neuman (1984) legt ook veel nadruk
op de relatie tussen de patiënt en diens omgeving, vanuit een psychiatrische
achtergrond. De theorie is gebaseerd op drie middle-range theorieën:
Systeemtheorie: er is sprake van een open cliëntsysteem waarbij er
voortdurende interactie en energie-uitwisseling plaatsvindt tussen de cliënt en zijn
omgeving. Bij voldoende energie-uitwisseling is iemand gezond, bij een grotere
energievraag dan beschikbaarheid is iemand ongezond.
Stress- en copingtheorie: stress kan niet objectief worden vastgesteld maar
alleen door een individu zelf worden getaxeerd. Deze taxatie wordt beïnvloed door
zowel persoonsgebonden als situatiegebonden factoren, welke moeten worden
onderzocht door de verpleegkundige, opdat de hulp zoveel mogelijk aansluit bij de
werkelijke behoeften en copingmechanismen van de cliënt.
Preventietheorie, te onderscheiden in drie niveaus:
o Bij primaire preventie gaat het er vooral om dat cliënten moeten kunnen
beschikken over voldoende ‘reserves’ en ‘energie’, gerelateerd aan hun
levens- en ontwikkelingsfase. Bij ouderen gaat het hierbij om voorlichting
over risicogedrag en kwetsbaarheid.
o Bij secundaire preventie bestaat het verpleegkundig handelen vooral uit
het tijdig opsporen va nieuwe ziektegevallen en het zo kort mogelijk
houden van de duur van de gevolgen door het effectief behandelen van de
ziekte. Bij ouderen gaat het dan om screening of risicosignalering.
o Bij tertiaire preventie beoogt het verpleegkundig handelen vooral het
beperken van disfunctioneren als gevolg van een doorgemaakte ziekte.
Grensbewaking tussen functionele zelfstandigheid van de cliënt en tekort
aan zelfzorg is hierbij belangrijk
De preventietheorie is een holistische theorie die geschikt is voor klinisch
redeneren omdat deze de verpleegkundige laat focussen op het individu, de
familie en het patiëntsysteem, maar deze ook op een methodische wijze stuurt bij
het proces van patiëntgebonden gegevensverzameling (zie figuur 2.3, p. 23).
Tevens past de theorie goed bij denken vanuit het gerodynamische model.
2.3 Verpleegkundige theorieën uit de eenentwintigste eeuw
De kernbegrippen uit de vorige theorieën, waaronder systeemdenken, adaptatie en
stresscoping zijn de bouwstenen van theorieën uit de huidige eeuw. De besproken
middle-range theorieën kunnen worden onderscheiden in twee hoofdrichtingen:
Diagnosegestuurde zorg: hierbij wordt vooral reductionistisch geredeneerd,
met de medische en / of verpleegkundige diagnostiek als belangrijke basis. Het
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller AlyssaU. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.47. You're not tied to anything after your purchase.